Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 24 (1947)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 24

(1947)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 698]
[p. 698]

Boekbespreking

Dr. B. Naaykens M.S.C.: ‘Meester, wat moet ik doen...?’ I en II: J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik 1947.

Het zijn twee keurige boekjes, zowel uitwendig als inwendig. Ook deze uitwendige verzorging moet worden vermeld: zij betekent een lofwaardige uitzondering op de regel volgens welke de vroomheid zich ter lezing en overdenking aanbiedt, en zij past tevens bij de verheven inhoud en strekking der twee geschriftjes.

De inhoud wordt nader aangeduid als een verzameling van ‘eenvoudige beschouwingen over het inwendig leven’, terwijl de eerste beschouwing de keus van de titel en de strekking verklaart: dieper inzicht en groter edelmoedigheid bijbrengen in de praktijk van de liefde tot God en den evenmens. Want naar deze tweevoudige liefde verwees de Meester, toen de wetgeleerde Hem de gewichtige vraag stelde: ‘Wat moet ik doen?’

Inderdaad zijn de beschouwingen, in de twee deeltjes samengebracht, eenvoudig van aard: zij verliezen zich niet in godgeleerde en zedekundige bewijsvoeringen noch in godvruchtige lyriek: ze zijn geheel ingericht op de practijk. Een ascetisch zielzorger is hier aan het woord, degelijk geschoold in de christelijke levensleer maar zonder schoolsheid, en die oprecht en met een heilige onverbiddelijkheid, aanstuwt op levensvernieuwing. Hij richt zijn woord tot lezers, die hij verondersteld verlangende te zijn naar inwendig leven, maar hetzij door gebrek aan juist inzicht, hetzij door gebrek aan edele moed het verlangen in veel gevallen niet omzetten in besluit en daad. Derhalve worden begrippen verhelderd, beweegredenen aangebracht en gaat de beschouwing meermalen over in een gebed van hart tot hart.

Hij verondersteld tevens zijn lezerskring als bestaande uit priesters, kloosterlingen èn leken; een om haar breedheid prijzenswaardige bedoeling, maar die tegelijk zijn schrijverstaak verzwaart. Elk dezer drie groepen is voorzeker geroepen tot inwendig leven en volmaaktheid. Maar het verschil van omgeving en dagtaak bij priester, kloosterling en leek noodzaakt tot een verschil in klemtoon bij opwekking en raad, tot een telkens zich indenken in de geheel eigen moeilijkheden en tot een wel onderscheidende vaststelling van de heiligingsmiddelen overeenkomstig die moeilijkheden. Wordt niet terecht gesproken van een eigen spiritualiteit voor elk dezer drie groepen? Het ware daarom niet enkel gemakkelijker maar tevens doelmatiger geweest, wanneer deze beschouwingen zich gespecificeerd hadden tot een enkele uit deze drie zo verscheidene groeperingen. En wanneer de voorkeur dan ware uitgegaan naar de leken, zou de lezerskring vernauwd zijn, maar de vroomheidslitteratuur zou weer eens wat aangevuld zijn in wat haar het meest ontbreekt. Want al te zeer in geestelijke geschriften en geschriftjes wordt het inwendig leven besproken en beschreven in het kader van klooster en abdij, en al te zeer wordt rustig voorbijgegaan aan de moeilijkheid, waarin toch verreweg het grootste deel der ernstige christenen verkeert: om n.l. in de wereld - en wat voor een wereld! - te moeten zijn en toch niet van die wereld te mogen zijn.

Daarmede wordt volstrekt niet beweerd, dat deze beschouwingen in deze twee boekjes, voor dit deel der christenen onbruikbaar zijn. Integendeel, want zij bevatten genoeg gedachten, raadgevingen en op-

[pagina 699]
[p. 699]

wekkingen, voor eenieder van welke maatschappelijke stand ook, uiterst geschikt en belangrijk. En bovendien niet zelden richten zij zich nadrukkelijk en met name tot deze derde groep, wel bewust van de ongunstige omstandigheden, waarin zij verkeert. Maar toch vermoed ik, dat de leek, die deze beschouwingen niet enkel leest, maar tevens overdenkt, af en toe een gevoel van onwennigheid zal moeten overwinnen, en af en toe meer op de geest en de bedoeling dan op de letter van het geschrevene zal moeten letten. Het gunstig onthaal echter, dat de beide boekjes reeds ondervonden ook bij de derde groep, bewijst, dat deze overwinning en deze bizondere aandacht mogelijk zijn; temeer omdat de schrijver de vrome gemeenplaatsen vermijdt, niet vasthoudt aan schoolse termen en veel-eisend is.

M. MOLENAAR, m.s.c.

La pensée de Saint Paul. Textes choisis et présentés par Jacques Maritain. Paris (édit. Corrêa) 1947, 254 p.

Het ‘Imprimatur’ van Kardinaal Spellman is een voldoende waarborg dat in dit boek aan Paulus' gedachte niets te kort wordt gedaan noch verraad wordt gepleegd. De naam van de schrijver waarborgt meer. Hoe bescheiden zijn rol ook is waar hij de grote Apostel voortdurend het woord geeft, toch weet Maritain Paulus' woorden zo te omlijsten dat ze winnen aan perspectief, zo te vertalen dat ze gloednieuw schijnen, zo bijeen te plaatsen dat de onsterfelijke bladzijden die de leraar der volken heeft nagelaten een leerboek vormen van christelijke volmaaktheid. Aan elk van Paulus' geliefkoosde thema's wordt een hoofdstuk gewijd: de Wet en de Genade; het Mysterie van Israel; de Liefde is het grootst; Christus de Verlosser; het Heilsbestel; de nieuwe Mens. Daar de leer van de apostel onafscheidelijk verbonden is met zijn eigen ervaringen gaan bij wijze van inleiding twee hoofdstukken over zijn bekeringsgeschiedenis en zijn missiearbeid vooraf.

Er komen in dit boek maar enkele kleine voetnoten voor. Toch raakt de lezer hier meer vertrouwd met Paulus' gedachte dan in monig commentaar dat onder de overlast van kritisch apparaat bezwijkt. Door alle passages over een bepaald leerstuk te groeperen laat Maritain de Apostel zich zelf uitleggen.

fr. P. ANDRIESSEN, m.b.

Carl-Martin Edsman: Le Bapteme de Feu. Prostant apud auctorem, Sandgatan 4, Lund, Zweden.

Het doel van den schrijver van dit werk is geweest de rol en de betekenis te bepalen welke het vuur gespeeld heeft in de christelijke inwijdingsriten van de eerste eeuwen, en dit aan de hand van een studie over den vuurdoop. De geheimzinnige woorden van Sint Jan den Doper ‘Hij zal u dopen met den H. Geest en met vuur’ vonden vanaf de eerste tijden van de Kerk een tweevoudigen uitleg; zij hadden allereerst betrekking op het sacramentele Doopsel, dat den mens reinigde en aan God toewijdde, evenals het vuur reinigt en aan de godheid wijdt. Maar omdat het Doopsel een eerste en definitieve overgang naar hel hemelse leven is, dat door den christelijken cultus voorafgebeeld en reeds begonnen wordt, vindt de vuurdoop zijn uiteindelijken zin bij de overgang naar het hemelse leven; alvorens daar binnen te treden zal de mens definitief gereinigd en geheiligd worden door het vuur.

Zo valt de studie van den vuurdoop uiteen in twee delen: een eerste betreffende de uitersten en de werking van het vuur bij de intrede in de eeuwigheid; een tweede betreffende het Doopsel en de werking van

[pagina 700]
[p. 700]

het vuur in het christelijk leven, waar het vuur symbool wordt van de volmaaktheid.

Het boek is geschreven met veel eruditie en staat vol van interessante opmerkingen, die het onderwerp in een breed verband situeren. Toch maakt de studie geen overzichtelijken indruk. Reeds het begin doet onaangenaam aan, wanneer de schrijver zonder enige inleiding, zijn onderwerp aansnijdt. Het nut van een goede inleiding, die het doel, de werkmethode en de verdeling aangeeft en die in zekeren zin reeds een conclusie bevat, blijkt hier wel zeer duidelijk. Zoals het boek thans is, zou men het beste achteraan beginnen bij den inhoud en de conclusies, dan het begin van het tweede hoofdstuk lezen en dan vooraan aan vangen; iets wat zeker niet de gewone manier van doen is.

Het lijkt ons ook een lacune, dat de schrijver niet gewezen heeft op het symbolisme, dat het vuur reeds van nature inhoudt. Uit zijn boek zou men den indruk krijgen, dat allerlei mythologische en legendaire verhalen en vele volksgebruiken het christelijk leven beinvloed hebben, onafhankelijk van den natuurlijken ondergrond van die verhalen en gebruiken, terwijl het tegendeel waar is. Juist omdat het vuur van nature een symbolisch element is, kan de Kerk dit symbool gebruiken, zelfs wanneer het nog omkleed is met volkse en heidense bepalingen.

fr. VINCENT TRUYEN, m..b.

Jeanne Ancelet-Hustache: Sainte Elisabeth de Hongrie. Editions Franciscaines, Paris 1947. - 448 pages, 300 frs.

De edele en liefdadige figuur van de H. Elisabeth van Hongarije - beter bekend onder de naam van de H. Elisabeth van Thüringen - is vooral populair geworden door het jeugdwerk van Montalembert, dat voor het eerst in 1836 verscheen en een zeer ruime verspreiding kreeg in talrijke herdrukken en vertalingen. Dit werk, dat nog steeds gaarne gelezen wordt om de elegante stijl en de gloedvolle verbeelding, waarmede Montalembert zijn geliefkoosde Heilige schilderde, is echter op vele plaatsen historisch onjuist bevonden.

De schrijfster Jeanne Ancelet-Hustache geeft ons nu een werk dat het resultaat vormt van een lange en nauwkeurige studie, waarin de verschillende geschiedkundige bronnen volgens haar werkelijke waarde geschat en tegen elkander afgewogen worden. Deze studie heeft er haar toe bewogen het leven van de H. Elisabeth te plaatsen in het ruime kader van haar tijd, zodat wij behalve dat we op de hoogte gebracht worden o.a. van de geschiedenis van het Hongaarse rijk, ook een kijk krijgen op de politieke verwikkelingen in het Europa van het begin der 13de eeuw, op gevaar af echter dat we de hoofdpersoon waarover het boek handelt uit het oog verliezen.

Het werk van Jeanne Ancelet-Hustache heeft dan ook meer weg van een wetenschappelijke studie dan van een aantrekkelijk populair verhaal zooals de H. Elisabeth van Montalembert dat is.

Bovendien wijdt de schrijfster nog een hoofdstuk aan de verering der Heilige door het nageslacht zowel in de beeldende kusten als in de letterkunde en de muziek.

DOM J. PANSIER, O.S.B.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Maurits S.C.M. Molenaar

  • Paul Andriessen

  • Vincent Truyen

  • J. Pansier

  • over B. Naaykens