Print Roeping. Jaargang 25(1948)– [tijdschrift] Roeping Vorige Volgende [p. 419] Jacques Benoit Gebed na een geweigerd rendez-vous Wij mogen immer tot U gaan Onaangediend. Gij laat ons nimmer buiten staan, Hoe onverdiend. Het minste woord is dat Gij spreekt Tot onze troost, Als wie de hemdrok zelfs ontbreekt Van schaamte bloost. [p. 420] Jacques Benoit Rondeel Un soir j'ai assis la Beauté sur mes genoux. - Et je l'ai trouvée amère. A. Rimbaud: ‘Une saison en enfer’. De anjelieren komen nu te laat, Ik heb reeds afscheid van dit land genomen. O paradijselijke kinderdromen Waarin het hart, onkundig van verraad, Zich aan de schoonheid roekeloos verzaadt En zingt als hoge vogeltonen stromen. - De anjelieren komen nu te laat, Ik heb reeds afscheid van dit land genomen. Sinds schoonheid in haar sterfelijke staat Van ziel de diepste drift liet onderkomen, Is geur en kleur van bloemen weggenomen. O Schoonheid die onsterf'lijk opengaat. - De anjelieren komen nu te laat. [p. 421] Jacques Benoit Sonnet Aan Job gelijk die op de mestvaalt zat, Het lijf vol zweren, korsten, rotte plekken, Waarvan het vuil de honden kwamen lekken, En voor zijn schande geen bedekking had: Aldus mijn ziel, nu zij van U verlaten, Alleen met het bederf van zonde is. - Niets maakt haar uitverkiezing nog gewis. Hoort zij de pleiters voor Uw rechten praten. Slechts als Gij spreekt - en zij het in verwijten Om ongeloof, dat Uw eigen Zoon moest kwijten, Kan haar genezen van dit slopend leed. En zal ook dàn de ziel in rouw nog boeten, Als Job zal zij haar woord herroepen moeten, Wijl zij haar heil bij God geborgen weet. Vorige Volgende