Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 28 (1951-1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Roeping. Jaargang 28
Afbeelding van Roeping. Jaargang 28Toon afbeelding van titelpagina van Roeping. Jaargang 28

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 28

(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 278]
[p. 278]

Journaal

Maandag

HAIMON - Met verwondering zie ik, dat de Maandag even nieuw begint als de Zondagmorgen en, in dit voorjaar, niets dan feest belooft. Ik leef in Zuid-Limburg en ben in staat mij-zelf daarom te benijden. De stoeten van bloesembomen door de dalen worden gevolgd door processies van jonge maagdekens, gekleed met voiletjes en simpele gebedjes en hun onschuld, hun heel fijne, ademzachte onschuld. En nu deze vlokkige stoet, hoort men de processieblazers al oefenen.

De goudreinetten bloesemen tussen het groen, en ik meen dat de natuur zichzelf gelijk blijft alle theorieën der evolutionnisten ten spijt. Ook ik zie wel dat geen bloempje aan het andere gelijk is, en dat hetzelfde ook het volgend jaar, bij gelijke welige bloei niet terugkeert, maar ik philosofeer niet. Zolang ik tenminste nog geen ondeugend non-figuratief appelboompje tegenkom, dat tegen elke prijs iets anders wil dan de kleine rozige krulbloempjes. die met honderd-duizenden hier dit kleine land overschuimen.

 

HOFSTRA - Bij de Nederlandse Opera schijnt een soort massa-blindheid ontstaan te zijn. Er zijn bij een opvoering van een middelgrote opera toch gauw een 75 mensen gemoeid. Al die mensen zien toch wat er gebeurt op het toneel en al behoort het strikt genomen tot de taak van de regisseur om zijn arendsoog over alles te laten gaan, wij weten sedert jaar en dag dat de Heer Van der Vies sterk bijziende is op dit en alle andere gebieden van de Kunst. In de veel geprezen opvoering van ‘Don Juan’, het heerlijke werk van Mozart, zit de Don glashard met mes en vork te eten! Mij dunkt als een van de medewerkenden, kan niet schelen wie, de heer regisseur er eens attent op maakte, dat deze dan met het schaamrood op de kaken zich haasten zou de voortreffelijke zanger erop te wijzen dat dàt niet gaat. Nu eet Don Juan rustig door.

 

TEGENBOSCH - Jozef in gesprek met Bernard pleitte voor een katholieke kunst op dit moment, modern en katholiek. Spijts de onchristelijke tijd een christelijke kunst, zei hij.

Bernard zei: - Luister, ik wil je dit vertellen. Er stond in een tuin een appelboom. Daar hing een ijdele appel aan. De appel keek op een dag om zich heen, zag de blaren, rukte aan zijn steeltje en zei toen, zo zuur als een appel wezen kan: - Jullie bent ook maar ordinaire appelboomblaadjes.

De blaadjes waren snibbig, ruisten met hun rokjes en zeiden: - En jij een doodgewone appelbomenappel.

- A juist, zei de appel, maar ik wíl tenminste wat edelers. Ik wil perzik worden, of - en hij bloosde - tenminste pruim.

De blaadjes ritselden. Ze vonden het idioot. Maar ze zagen de appel feller blozen, ze vernamen een aanhoudend scheuren en daar wierp zich de appel met een plof op

[pagina 279]
[p. 279]

de zachte tuinaarde. Ze zagen dat hij ijdel zijn kroontje tegen de grond lei. En toen, met opgestoken steeltje, riep hij idealistisch uit: - Hier zal ìk rotten als een appel, maar als pruim of perzik zal ik onder jullie weerkeren.

En hij ving onmiddellijk aan te rotten.

De blaadjes waren treurig. Zij ritselden maar. Zij hingen en zonden zich. Zij waren maar doodgewone appelboomblaadjes. En de herfst kwam, en de zon bleef uit. Toen stierven zij, ze vielen af en tuinaarde werden ze.

En het jaar daarop stond er de appelboom: met appels en appelboomblaadjes, geteeld uit tuinaarde van appels en appelbomenblaadjes. - Dat was, dacht ik, een ‘parabel’ die met betrekking tot ons onderwerp niet zonder zin is.

Jozef: Wat wil dat zeggen? als je filosofeert doe het dan niet in beelden.

Bernard: Ik wil zeggen, Jozef, de kunst is als de bodem waaruit ze groeit. Van appels komen appelbomen, van perzikpitten perziken, en van een heidense wereld geen christelijke kunst.

Jozef: De kunstenaars zouden kunnen werken opdat er van christelijke kunst een christelijke wereld komt.

Bernard: Nee, hier gaat de vergelijking niet meer op. Poëzie is geen zaad, poëzie is vrucht. Poëzie en geloof maken tezamen het leven leefbaar, maar er is dit verschil, dat het geloof het leven máákt en vormt, waar poëzie alleen gevolglijk is.

Jozef: Je vergeet Bertrand de Born die met zijn sirventés wel een oorlog kon ontketenen. En bovendien: je vergeet de genade die evengoed door de poëzie tot de mens kan komen als door het Lof van zeven uur 's avonds.

Bernard: Ik vergeet die niet, maar ik kan er ook geen sommen mee maken net als de bezoeker van het Lof van zeven uur 's avonds. - A propos, om op dat appelidealisme terug te komen: weet jij Jozef wat edeler is, ‘een appel of een pruim’.

Jozef: Nee, maar op je parabel afgaande moet ik zeggen, dat ik de appel in ieder geval heel edel vond, enkel en alleen al omdat hij iets edels meende na te streven. Idealisme is nu eenmaal nastreven van het practisch onmogelijke. - In tegenstelling tot politiek. die dan ook nooit heroïsch of edel is, op zijn best democratisch...

 

SMIT - Volgend jaar gaan wij leesten. Honderd jaar hiërarchie. Voortreffelijk. Maat de voorzitter van ‘Sint Jan’, de vereniging van de katholieke boekhandelaren en uitgevers, heeft op de jaarvergadering de noodklok geluid en met griezelig nuchtere cijfers bewezen, dat het met de katholieke cultuur - graadmeter: het boek - in ons land zo pijnlijk is gesteld, dat men er zich diep voor schamen moet. Alsof het Thijmfonds dat al niet lang bewees, om van Idil nog maar te zwijgen. Dank zij de parlementaire constellatie krijgen we subsidies, we hebben zoveel verenigingen dat je er duizelig van wordt, maar vooralsnog missen we de innerlijke kracht om deze uiterlijke macht te verwezenlijken. Schuilt hierin ook niet een der redenen voor het weer toenemende anti-papisme in ons land?

 

VAN DER PLAS - Sprak vanavond met L.N. over de rede van de Koningin voor het Amerikaanse Congres. We waren het er over eens dat het een mooie rede was, maar er viel een opmerking waar we nog lang over hebben gepraat. Ik zei: ‘Zo'n rede zou fleuriger zijn als de Koningin nu eens een citaat uit een Nederlandse dichter erin had verweven. Dit lijkt me ook toepasselijk voor officiele redevoeringen van onze staatslieden. Ik herinner me menige officiele toespraak van Koning George VI en Winston Churchill waarin b.v. citaten uit Shakespeare, Tennyson en Bnnyan voorkwamen’. Hoe stel je je dat dan voor?’, merkte L. op. Ik dacht dat in het onderhavige geval onze Koningin, sprekend over ons land, haar speech had kunnen opfleuren met

[pagina 280]
[p. 280]

b.v. een citaat uit Marsman's Herinnering aan Holland of Jan Prins' Bruid, beide in het Engels vertaald door Prof. Barnouw. ‘Wat zie je daar dan in?’ Ik zei: ‘Het lijkt me dat wie dan ook officieel namens ons land optreedt door een enkel citaat zou kunnen zeggen: Wij hebben óok een literatuur, en wij kunnen er trots op zijn. Buitenlandse vorsten en staatslieden doen het ook en afgezien van de culturele ‘manifeskwamen’. ‘Hoe stel je je dat dan voor?’, merkte L. op. Ik dacht dat in het onderhavige geval’, bedacht L., ‘zou de Koningin misschien meer indruk hebhen gemaakt als zij voor het Congres een regel uit Walt Whitman had geciteerd. Stel je voor dat Truman voor onze Kamers spreekt en een zin besluit met: “Gelijk uw nationale dichter Vondel in zijn Lof der Zeevaart zegt...”, hij zou een geweldige indruk maken. Kamer- en Congresleden zijn in het algemeen niet poëzie-gevoelig, maar zelfs de meest ongevoeligen voelen zich in hun chauvinisme gestreeld als een buitenlander een hunner klassieken blijkt te kunnen citeren’.

Het werd later dan gisteren, door deze speculaties. L. scheidde met de opmerking dat Stikker de volgende N.A.T.O.-conferentie opwekt met te verwijzen naar Hanlo's Oote Oote Boe...

Dinsdag

HOFSTRA - Na de vreselijk lelijke opvoering van ‘Antigone’ door het ATG heul en troost gezocht bij Racine's jeugdwerk ‘La Thebaïde’. Ontdekte in Jocaste's klacht over de goddelijke fataliteiten, verzen die les Messieurs de Port Royal wel vreemd in de oren zullen hebben geklonken:

 
Voilà de ces grands dieux la suprême justice!
 
Jusques au bord du crime ils conduisent nos pas
 
Ils nous le font commettre, et ne l'excusent pas!
 
Prennent-ils donc plaisir à faire des coupables.
 
Afin d'en faire après d'illustres misérables?

Als dat niet tegen de Jansenistische praedestinatie is, wat dan wel?

 

TEGENBOSCH - De opmerking is herhaaldelijk gemaakt: er is in de moderne romankunst een ontwikkeling waarneembaar van verhaal tot essay. Niet de plot is daar interessant, maar de stelling en het levensgevoel. In plaats van ontroering is overtuiging bedoeld.

Daardoor verlaat de romanschrijver het gebied van het aesthetische. Niet omdat hij de definitie van de roman te buiten gaat, wat moeilijk is zolang er geen definitie van de roman is opgesteld. Hij treedt echter binnen in het gebied van het ethische. En daarom ook kan een puur aesthetisch oordeel over zulke romans niet voldoende worden geacht, niet voldoende immers aan de eisen die zulk een roman zelf stelt.

Zelfs als Iphigeneia haar broer Orestes niet zou hebben herkend en hem had vermoord, zou ook de meest kiese der stervelingen haar dáárom niet van een zedelijk misdrijf hebben beschuldigd. En zeker kwam niemand op het denkbeeld daarom Euripides van onzedelijkheid te beschuldigen. In de roman à thèse is dat anders. Voorzover roman - laten we zeggen: een bepaald werk van taal, met vaardigheid gemaakt - moet hij aan artistieke maatstaven gemeten worden. De these echter brengt de zedelijkheid van de schrijver in het geding. De schrijver die zich daaraan onttrekt pleegt verraad jegens zijn werk.

Willem Frederik Hermans is zo'n verrader. In kwade trouw heeft hij van een rechtbank vrijspraak geaccepteerd zonder op zijn eigen geweten acht te slaan. Hij is daarom

[pagina 281]
[p. 281]

een gewetenloze en een lafaard. Het is zijn recht het katholicisme te beschouwen als het ergste van alle gevaren voor ons volk. Hij heeft niet het recht verraad te plegen jegens zichzelf. Hij wil zo flink de katholieken verachten, en als het er op aan komt, als de rechtbank hem een unieke gelegenheid biedt, durft hij niet en krabbelt terug. Hij is veil. Hij mist de stijl en de ziel die de christenmartelaren bezaten, die zwijgend of sprekend maar altijd belijdend, moedig, in oprechte trouw jegens de zaak van hun geweten de dood tegemoet traden. Zij moeten grenzeloos het gedrag verachten van een gepommadeerde poseur als Willem Frederik Hermans.

 

VAN DER PLAS - Las vandaag dat de Katholieke Universiteit van St. Louis in Missouri toestemming heeft gekregen om de Vaticaanse bibliotheek ‘op’ te filmen. De Knights of Columbus schijnen de Jesuieten 140.000 Dollar (dat woord schrijf je vandaag de dag met een hoofdletter) ter beschikking te hebben gesteld om de verzameling manuscripten op de film vast te leggen. Vierhonderd zestig jaar geleden ontdekte Columbus Amerika. Nu komen zijn ridders redden wat er nog te redden valt van 60.000 codices, 700.000 boeken, 7000 incunabelen en 100.000 kaarten en tekeningen. Men noemt het research-werk. Hetzelfde doet de Universiteit van Michigan in het Brits Museum. En maar filmen. Researchwork. Maar voordat Rome en Londen puinhopen worden zal Amerika hebben wat het nog miste. Hearst bracht kastelen uit het Continent naar de States over. Goed, dat was ijdelheid. De universiteiten komen filmen. Researchwork? Voordat de erfenis verloren gaat wordt zij gefilmd. Om in 2000 te laten zien, hoe het vroeger in Europa was. Gelukkig dat het gemeentebestuur van New York in de dertiger jaren ook al aan het jaar 10.000 dacht. Toen werd tenminste die enorme koker met gegevens over de Amerikaanse beschaving in de grond geboord.

Woensdag

HAIMON - De ‘Laethemsche Brieven over de Lente’, ‘Mei’ en Gezelle steken al in mijn tas, als daar de plichtmatige boeken van de maand zich melden. ‘De zure druiven’ van Gaston Duribreux, ‘Les raisins verts’ van Simon, laat ik ‘De druiven der gramschap van John Steinbeck er nog bij doen, om te vragen of de mystieke druivelaar zò hoog staat, dat men in drie talen alle zuurs en grams onder de noemer van dit gezegend bijbels gewas wil brengen.

 

HOFSTRA - Sprak gisteren de Duitse dichter B. Op mijn vraag of men in Duitsland ook zoveel Amerikaanse romans las antwoordde hij: Aber natürlich. Es wird darin joycelich geproustet!

 

TEGENBOSCH - Onze fijne kranten: De Tijd meldde olim dat Van Duinkerken in Nijmegen prof werd. Alle bladen dementeerden, wijl Nijmegen niet eens in beraad was. Alleen De Tijd hield voet bij stuk. Krijgt nog gelijk ook, Van Duinkerken wòrdt prof, en nu weet De Volkskrant te berichten: hij gaat weg bij De Tijd, wat jammer voor de Katholieke literaire journalistiek. Waarop De Tijd dementeert, Van Duinkerken blijft bij De Tijd. Welk blad, in typisch christelijke caritate voortgaande, hoont dat De Volkskrant met het verlies van De Tijd niet zou hebben kùnnen meeleven (Roomsen zó zijn wij!) en dementi vergt, op hoge toon! De Tijd kent zo het fesoen. Maar wist meteen dat, als Lücker moest dementeren, zijn lintworm weer raar zou kronkelen. Wel heer Lücker, niet nodig: als De Tijd mon dieu et mon droit last heeft van de zogenaamde dementi-lintworm dan neemt ie laxeermiddels. Geen mens merkt waar de rommel blijft. Leent u ze eens bij... ja bij wie eigenlijk?

[pagina 282]
[p. 282]

Donderdag

HAIMON - We blijven ons best doen om de kunstenaars tot het volk te brengen. Iedere week passeerden dit voorjaar tienduizenden in de Keukenhof voorbij bloemen en beelden. Wie er een paar uur tussen de duizenden geschoven heeft en de extatische uitroepen moest noteren, waarmee het volk de misvormingen der mooie kelkbloemige tulpen begroette, en daarna het afkeurenswaardig gemompel vernam bij een paar abstracte beelden, die er als weldadige rustpunten waren tussen al de overvloed die pijn deed, die weet dat het onderwerp ‘kunstenaar en volk’ nog niet is uitgeput. Quod licet bovi non licet Iovi. Of zeggen wij het verkeerd. Want er zijn heel welgestelde bollenkwekers, die veel deviezen aan het land bezorgen, en dezulken weten fantastische dingen met een tulp te bereiken. Er zijn weinig rijke beeldhouwers en dezulken weten fantastisch-wat uit steen te halen, het lijkt niet eens meer steen, maar een mens of een nimf of een dier, en dan is er nog meer dan die gelijkenis. Wij zagen: ‘tulpentuilen bolle tulpen tulpetuilen’.

 

HOFSTRA - Herinner mij een opvoering van ‘Faust’. Ik bedoel de opera. Nog een voorbeeld van stekeblind-zijn der leiding. Zoals bekend, zingt op een gegeven moment Valentijn, de broer van de verleide Margaretha, de aria waarvan de beginwoorden in het Frans luiden: O Sainte médaille, que j'ai reçue de ma soeur. In het Nederlands heeft S. (een bekend journalist) vertaald: O heilig médaillon... De heer regisseur heeft dat goed verstaan. Hij laat Valentijn dus opkomen met een ketting om zijn nek zo dik dat er een os mee gedold kan worden, daaraan hangt een plak waarop het portret van Greetje zelve. De medaille van O.L. Vrouw, zonder twijfel, gezien de burgerlijke omstandigheden van de familie, een heel kleine, is door de vondst van regisseur en vertaler een portret geworden, dat, alweer gezien de omstandigheden, tot een vreemd en opmerkelijk teken wordt van neiging tot bloedschande in de Duitse burgerij!

 

TEGENBOSCH - En datte we Hollanders zijn. Daarom discussiëren senatoren van ons uitgerekend op Koninginnedag voor de radio over de vraag: of we ons Nederland kunnen voorstellen zonder vorstenhuis. Waarop ja te zeggen een affront is voor de jarige vorstin en nee een affront aan onze verbeeldingskracht. Daar de heren echter zulke krasheden altijd vermijden - door bijvoorbeeld voor het vaderland weg over de liefde te gaan praten - luister ik naar zulke uitzending niet. De aankondiging er van volstaat om me liever in de onsterfelijke ‘oranje-zon’ te gaan promeneren.

Vrijdag

HOFSTRA - Daar een van de personen van mijn nieuwe roman schrijver is van historische portretten, ben ik in de bibliotheek na gaan kijken over wie hij wel eens geschreven zou kunnen hebben. Behalve le President de Brosses, de enige man in de wereld die Voltaire tot iets heeft kunnen dwingen, namelijk tot het betalen van 281 franc voor hout uit de bossen van de President, hoewel Voltaire heel Europa in rep en roer bracht om te ontkomen aan de verplichting, vond ik ook dat Sir John Harington wel een onderwerp was voor mijn romanfiguur. Sir John heeft het watercloset uitgevonden en Koningin Elisabeth was verstandig genoeg om hem - the merry poet, my godson - zo 'n nieuwe vreemdigheid te laten installeren in Richmond Palace.

[pagina 283]
[p. 283]

VAN DER PLAS - Nog eens nagedacht over de vertaling door Nijhoff van Prufrock. Eliot's titel is The love song of J. Alfred Prufrock. Nijhoff vertaalt: De hartekreet van J. Alfred Prufrock. Dat is jammer. Het opmerkelijke aan Eliot's titel is juist dat Prufrock's lied een liefdeslied genoemd wordt, want Prufrock is juist niet in staat om enige zin te uiten waaruit liefde spreekt. De titel is, in verhouding tot de verdere inhoud van het vers, op zich al een portret van Prufrock. In het woord ‘hartekreet’ is die onmacht om lief te hebben niet verdisconteerd.

Zaterdag

HOFSTRA - In Carré zag ik (en hoorde ik!) Coros y Danzas. Spaanse volksdansen door equivalanten van de plaatselijke volksdansvereniging in Lutjegast, Lenthe of Gennep. Behalve de religeuze dansen uit het Zuiden die veel indruk maakten, moest ik voortdurend denken aan het commentaar van Henk W. die toen hem gevraagd werd hoe hij La Argentina vond, antwoordde: O, die meid met die kleppers. Zo was het ook in Carré, maar dan 125 meiden met kleppers! Alleen het gedanste Ave Maria uit Badajoz, de kuise El Corri-Corri uit Oviedo en hel Baskische vuur maakte dat ik de avond niet betreurde.

 

VAN DER PLAS - Van Duinkerken (tussen hapje en soep): Toen zegt Poels tegen Pius X: ‘Hoor eens, Heilige Vader, als ik lees: Karel de Grote liet de kanonnen op éen punt opstellen, dan zeg ik: dit stond oorspronkelijk niet in het Chanson de Roland’.

Zondag

HAIMON - De devotie van het kleine meisje, dat Maria voorstelde, heeft haar gered, zei ik tegen de kapelaan, die de processie heel schoon vond. want ze kreeg juist een zachte schuif zon op de hoeken.

En de maagden mogen behalve aan hun kleed ook een beetje aan hun make-up denken, wil je zeggen, lachte hij.

Ik heb naar het kleinste engeltje van de stoet gekeken en nog nooit ben ik door zo'n zuiver spel verrast, zei ik hem. Zij liep, in het goud, als liep ze door een hemel.

Waarlijk, zei hij. Het succes van dat kind, kostte de juffrouw een nieuwe jurk.

Die prijs was het wel waard. Maar maakt men die maagdekens en maagde-zang met het ting-ting-hopla niet tot een sentimenteel ritueel?

 

HOFSTRA - Door de ‘Thebaïde’ aan Racine blijven hangen. Gide noemde ‘Andromaque’ een marivaudage tragique. Iedereen is het er vrijwel over eens dat R. in Phèdre zijn hoogtepunt heeft, maar mij geeft ‘Andromaque’ meer en in mijn hart ben ik het meest gesteld op ‘Brittanicus’. Misschien is het omdat ik Renée Faure nog steeds voor mij zie als een onvergelijkelijke Junie en Christiane Charpentier als een Hermione van wie de hartstocht, de tijgerachtige soepelheid en hevige boosaardigheid door geen andere actrice die ik gezien heb werd geëvenaard. Thierry Maulnier zegt in ‘Langages’ als hij de ‘Thebaïde’ bespreekt, van Antigone; ce monstre de pureté, de vertu, de sagesse et de pitié inflexibles. Il (Racine) court aux fantômes d'Hermione et de Phèdre, et il commense par se heurter à une vestale. Men vraagt zich voor de zeveelse keer af of Defresne, die ‘Antigone’ heeft geregisseerd op het Leidseplein ooit heeft gedacht aan deze qualiteiten, toen hij Caro van Eyck in deze rol lanceerde.

[pagina 284]
[p. 284]

TEGENBOSCH - In De Nieuwe Eeuw van 26 April jl. weent architect Kropholler over de industrie die natuurlijk het ambacht weer ‘verdringt’, zoals dit in de freudiaanse nomenclatuur heet. Tegelijkertijd laat hij niet na zelf een kerkschabloon voor futloze bouwheren te ontwerpen, maar eerst moet er lelijk gedaan op de industrie. - Maar wal wil je? Wat anders als Industrie? Natuurlijk industrie. De industrie heeft toch al heel goede meubels gemaakt en fijne keramiek en kostbare boeken, ja boeken, zelfs ook in pocket-edities. Dat de industrie er nog niet in geslaagd is een niet totaal mensonterende woningbouw te leveren ligt niet aan de industrie maar aan de architecten die met een vies gezicht de lucht van vandaag inademen. Die wenen om het teloorgaan van het ambacht en schuld zijn aan het teloorgaan van de industrie. - Wie intussen eens verstandige opmerkingen over ambacht en industrie wil vernemen, verschaffe zich van Eric Gill: An essay on typography 2 Londen 1936, en leze daarin vooral het eerste hoofdstuk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul Haimon

  • Jan Willem Hofstra

  • Lambert Tegenbosch

  • GabriĆ«l Smit

  • Michel van der Plas