Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 34 (1958)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 34

(1958)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 61]
[p. 61]

Journaal

VAN DER PLAS - Pasen. Voor het raam zie ik een eindeloze file auto's voorbij schuiven, richting Zandvoort en richting ‘Tulip Show’. Weer of geen weer, een mens wil er eens uit. Op dit zelfde ogenblik maken zo'n duizend Engelse idealisten een voettocht naar Aldermaston, waar het Britse Atoomcentrum ligt. Ze zijn op Goede Vrijdag van Trafalgar Square gestart, met spandoeken en vlaggen en borden, mannen en vrouwen van allerlei slag, opgeroepen door de voormannen van de Nuclear Disarmament-beweging, Russell, Priestley, Kanunnik Collins, King-Hall. Ze lopen, zegt de radio, door sneeuw en wind en regen. Er is geen land in het westen waar momenteel zo'n bezorgdheid voor de nabije toekomst met een mogelijke atoomoorlog leeft als Engeland. Grote geesten schilderen de verschrikkingen van zo'n oorlog voor de radio, de televisie, in allerlei volle Town Halls en op pleinbijeenkomsten. ‘Liever’, zeggen zij zelfs, ‘een directe overgave zonder strijd aan de Russen [als het dan toch moet] dan een oorlog met atoomwapenen’. Ik heb het nu maandenlang in allerlei kranten en tijdschriften en boekjes en boeken over me heen laten gaan: de afschilderingen van de eventuele verschrikking, de manifesten, de open brieven van Bertrand Russell, dat toneelstuk van Priestley, de discussies in [notabene] Punch, het vlammende gedicht aan de dichters van Christopher Logue in de New Statesman, de opiniepeilingen op de universiteiten, de resoluties van de T.U.C., en ik heb me laten schrijven dat voor het eerst sinds de jaren van de Spaanse Burgeroorlog de jonge mensen weer en masse schijnen warm te lopen voor een Zaak, maar ik heb me er zelf niet warmer of kouder door voelen worden. En nu maak ik me eigenlijk alleen maar een beetje druk over het feit dat ik me nièt druk maak over de atoombom. Ik sta er van te kijken dat ik na iedere nieuwe dramatische beschrijving van de ontzettende verwoesting van hele werelddelen of van de complete wereldondergang niet banger word dan ik was, geen petitie of manifest ga opstellen, geen apocalyptische verzen begin te schrijven. Je bent dus, hoor ik mezelf zeggen, niet ‘engagé’. Nee, moet ik toegeven: niet wat die bom betreft. Wel, herhaaldelijk, oog in oog met het lot van een individu, van een huis apart, van een afzonderlijk lichaam, van een ziel-alleen. Maar denkend aan een in vlammen opgaande aardbol, een in twee, drie dagen zichzelf vermoordende mensheid, blijf ik ijzig. Niet alleen omdat ik er niet in geloven kan, niet alleen omdat ik die dreigende voorraden bommen een zelfde afschrikwekkende, maar verder ‘stille’ functie zie vervullen als de voorraden gifgassen van gisteren, maar ook en vooral omdat ik mezelf hoor zeggen: En wat dan nog? Dat is wel het toppunt, vind ik van mezelf, dat ‘En wat dan nog’, maar ik kan het niet helpen, ik denk het blijkbaar. Wat dan nog? De aarde zal vergaan, eens, ooit. Zal het zijn doordat een andere planeet de onze verbrijzelt, of zal het zijn doordat de bewoners van de aarde er zelf de brand in steken? Vergaan zal hij, als zijn tijd van leven om is. We hebben hem in stand moeten houden, maar we konden het niet. Maar natuurlijk niet, dat failliet van onze boedel stond bij voorbaat al vast. Onze soort was nauwelijks tot beter in staat. Ik hoor over de radio dat die duizend op weg naar Aldermaston zwijgend worden gadegeslagen door de paas-menigten op de weg. Niemand scheldt, niemand roept, niemand protesteert tegen het protest: de mensen staan zwijgend langs de kant te kijken naar die duizend idealisten, en ze voelen zich volkomen onmachtig. Ik sta er met hen naar te kijken, ervan overtuigd dat geen mars iets uithaalt, geen petitie en geen manifest, geen conferentie en geen pact. Morgen is er wéér wat anders, ook als alle bommen in zee gegooid zijn. Morgen is er nog een mensheid dol, en zielig, en tot het kwaad geneigd; morgen spelen we weer

[pagina 62]
[p. 62]

met andere mogelijkheden tot zelfvernietiging. Dit huis is het niet, dit is geen blijvende woonplaats, de dag van vandaag is de dag van morgen, van Morgen, is een kind dat even mag spelen met een bal, maar thuis moet komen als de vader roept. En thuis komt het toch, desnoods zonder bal, omdat het er zelf een gat in heeft gestoken.

 

TEGENBOSCH - Lees ik zijn romans of gedichten, denk ik: geef me liever zijn essays. Lees ik zijn essays, denk ik: het zijn toch echt de essays van een romanschrijver. Zijn naam is Vestdijk. In de maartaflevering van Maatstaf stond het essay ‘Het bospad en de Ayrtons’. Typisch het essay van een romanschrijver. Er bestaat de wijsgerige vraag: hoe verhouden zich worden en zijn ten aanzien van hetzelfde. Hoe kan hetzelfde ding zijn dat ook wordt. Vestdijk sluit, onthullend genoeg, zijn opstel aldus: ‘... waar het worden en veranderen het grote geheim is van wat bestaat of heel het bestaan, daar is de identiteit met zichzelf het grote geheim van datgene wat wordt’. Heel juist, wil men Vestdijk toegeven, maar spreek ons nu over dat geheim. Wijd ons in. Wil in de wildernis van uw beboste hellingen ons het pad wijzen waarlangs we veilig klimmen en dalen. Denk ons voor langs de steilten waar ons denken op tot stilstand stoot. Maar dan is het opstel uit. Bij de probleemstelling die oud is. Op een punt waar het denken moest aanvangen is bij Vestdijk het schrijven uit. Daarom is zijn essay het essay van een romanschrijver: omdat het schrijven [en hoe!], maar nauwelijks het denken is dat het suggereert te zijn. Hij wist al tevoren het einde. Het einde, de wijsgerige probleemstelling, en waarschijnlijk een aanvangsincident, het bospad, waren gegeven, het tussenstuk causeert Vestdijk wel vol. Erudiet, habiel en met schittersteentjes. Maar het suggereert toch eigenlijk iets dat het niet is. En daarom: zijn romans maar weer eens opgeslagen...

 

VAN DER PLAS - Bovendien, het is Pasen. Op Pasen, misschien de enige dag in het jaar, heb ik hoop tegen alles in. Dat wij zullen kunnen vergaan, met de bol waarop wij leven, dat wij als lichaam zullen kunnen vergaan, dat wisten we immers allang? Een lichaam hebben is nog niet: bestaan, maar een ziel hebben is het. Er is maar één Zaak, uiteindelijk: die van eeuwig leven. En op Pasen heb ik, om het eeuwig leven, hoop tegen alles in. Dat leven zal zelfs op deze bol triomferen; het zal ons misschien zelfs al op deze bol zó overweldigen en richten dat we die atoomkracht een tijdlang zullen kunnen aanwenden tot het goede. Het graf is leeg gevonden. De staatshoofden oreren en dreigen, maar het graf is leeg gevonden. De proffen experimenteren, maar het graf is leeg gevonden. Wat moet ik er verder van denken? Ik lees dat lange gedicht weer van Christopher Logue in de New Statesman [van 22 maart]: ‘To my fellow artists’. Al die collega's-kunstenaars moeten er eens even goed over nadenken dat het geen zin meer heeft kunst te bedrijven als de ruimte waarin zij werken al vergiftigd is. Eén klap en alles is weg:

 
Consider, my fellows, how all
 
The dead lovelies inside our museums,
 
Stones, books, things we have stolen,
 
Think how they will crumple up
 
One dusk between six and six-ten.

En het is laf, zegt hij, over de horizon van de bol heen te kijken naar een ander leven. Het is niet menselijk. Hij zegt nog niet: het is fascistisch, maar hij bedoelt het eigenlijk wel. Ik houd van de meeste van zijn gedichten, ik geloof bovendien dat hij een van de beste jonge Engelse dichters is, maar ik moet hem toch eerlijk bekennen dat ik me niet op verzoek tot die bom-hysterie kan opvijzelen. Bovendien zegt hij niets over de toestand die we zouden krijgen als de Amerikanen en de Engelsen hun bommen in de Atlantische

[pagina 63]
[p. 63]

Oceaan gooiden omdat ze de Russen dààr niet mee willen tegenhouden. En later hoor ik nog dat er in Aldermaston bepaald enig onbehagen is ingeslopen bij de betogers, omdat geen van de Grote Kunstenaars en Denkers die er het initiatief toe hadden genomen, meegelopen heeft.

 

TEGENBOSCH - Bernard kwam tot de ontdekking dat Anne Frank 's avonds in de stad zijner inwoning werd uitgevoerd, het toneelstuk van ‘Het Achterhuis’. Hij leek hevig teleurgesteld, had hij dat befaamde stuk nog almaar niet gezien en nu was er de kans en had hij hem laten voorbijgaan: het was te laat alsnog een bezoek te arrangeren. Jawel, zei een bedrijvige dame, als ze dit en dat deed en meneer die en die opbelde ging het nog. Deze mogelijkheid scheen Bernard echter weer te ontnuchteren. Laat maar, zei hij, nee doe geen moeite. Toen de bedrijvige verbaasd en zelfs ietwat beledigd scheen, maakte Bernard de zaak bepaald niet helderder door te zeggen: Och, het zal wel uitsluitend ‘ontroering halen’ betekenen. En toen de dame de rug rechtte om dit affront jegens onze nationale trots te wreken, explikeerde Bernard, dat hij ontroering op zoveel momenten van de dag zèlf wel kon voortbrengen, daar hoefde hij niet voor naar het theater. Er waren dingen die hij nooit zonder ontroering kon denken. ‘Maar als ik naar toneel ga, zei Bernard, laat het dan om zoiets mogen zijn als “kunst”, en als je volwassen bent is ontroering alléén te weinig voor kunst’. En toen de dame zo vlug geen weerwoord wist op deze uiteenzetting, voegde Bernard er nog aan toe: ‘Als ik wil huilen, ga ik wel naar de film’. - Mij docht dat hier een slechts ten halve uitgesproken, maar interessante esthetica om nadere explicatie vroeg.

 

MOLENAAR - Aristo, het algemeen cultureel en litterair maandblad onder leiding van priester Wouter Lutkie, vierde in het begin van dit jaar zijn zilveren bestaansfeest. De redactie van dit tijdschrift, zoals ze zeide, heeft niet gejubeld. En als reden van deze kalmte gaf ze de tijd en de energie op, die moesten besteed worden voor de inzet van de zes-en-twintigste jaargang. Trouwens lyrisch van aard is zij niet, van talent om bij zo'n gelegenheid reclame te maken is zij - gelukkig - vrijwel misdeeld, en de geringe oplage van het blad, die niet verbloemd wordt en vrij gebrachte offers noodzakelijk maakt, wekt nu juist niet op tot feestvieren, maar de wil om door te zetten wordt door de financiële ongunst niet in het minst beschadigd. Wat zowel overtuiging bewijst als onbaatzuchtigheid.

Wie van Wouter Lutkie en van zijn maandblad meer dan de namen kent, durft vast te stellen, dat er maar weinig tijdschriften zijn, die zozeer het kenmerk dragen van hun hoofdredacteur als Aristo. Daardoor verkreeg dit tijdschrift de prijzenswaardige eigenschap van een onversaagde eerlijkheid, die slimmeriken en conformisten onpractisch aandoet, zachtmoedigen en vredelievenden ergert, en aan de hoofdredacteur ondanks zijn vijf-en-twintig jaren culturele arbeid beslist geen koninklijke onderscheiding bezorgen zal. Aristo's eerlijkheid toch is volstrekt niet gelijk aan de onverhoedse oprechtheid van iemand, die we verkleinend en vergrotend een ‘enfant terrible’ plegen te noemen, in wiens verschrikkelijkheid toch nog altijd een speelse spontaneïteit valt te genieten. Aristo is noch speels noch spontaan, maar bezonnen, en komt op voor wel overwogen beginselen, bij voorkeur van morele aard, zodat, althans de bijdragen van Lutkie, zedekundige essay's zijn, in een zeer persoonlijke ietwat stroeve, kortademige stijl.

En nu geschiedde het, dat de beginselvaste en dood-eerlijke leider van Aristo de zes-en-twintigste jaargang van zijn tijdschrift moest inzetten met een artikel ‘Ter Rechtvaardiging’, om zich te verdedigen tegen enkele ernstige aantijgingen, tegen hem ingebracht door Prof. dr. L.J. Rogier in diens boek: ‘Katholieke Herleving’ en bedoelend aan te tonen als zoude Wouter Lutkie zowel vóór als onder de oorlog zich politiek onzuiver gedragen hebben. De

[pagina 64]
[p. 64]

voor een priester en Nederlander hoogst ernstige beschuldigingen werden als onwaar in de Volkskrant van 21 december 1957 door de aangeklaagde afgewezen, terstond echter in hetzelfde blad en hetzelfde nummer door de professorale aanklager opnieuw bevestigd, niet zonder hooghartigheid en insinuaties.

Ook zonder de afdoende weerlegging: Ter Rechtvaardiging, zou eenieder, die de beklaagde kent, het geloof niet verloren hebben in de ongereptheid van de priester-publicist. Maar het kan niet ontkend worden, dat het geloof niet weinig beproefd werd, omdat niet minder dan een wetenschappelijk man als prof. dr. Rogier de aantijger was.

Daarom is het Aristo-artikel bijzonder verheugend. Waardig en rustig gesteld en in de volle kracht van onweerlegbare argumenten bevestigt het o.a. wat in het leven zo kostbaar is, het bezit van een eerbiedige genegenheid voor een man, die in zijn publicaties de overmoed vreest, maar terwille van de eerlijkheid aan geen menselijk opzicht of aan enig compromis toegeeft en daarom en daardoor de eenzame post ‘Soli Deo’ bezet.

Maar onverdragelijk teleurstellend is, dat het blad, waarin Rogier zijn aanklacht herhaalde, geen plaats bood voor het verweer, aan Rogier het laatste woord liet en op brieven van Lutkie en andere geïnteresseerden geen antwoord gaf. En wat te denken van de aanklager, die gedurende een tijdsbestek van ruim vier maanden reeds, zich in een zwijgende ongenaakbaarheid terugtrok en schijnt te vergeten, dat hij toch waarlijk wel iets goed te maken heeft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Michel van der Plas

  • Lambert Tegenbosch

  • Maurits S.C.M. Molenaar