Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 34 (1958)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 34

(1958)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 240]
[p. 240]

Notularis
Deze dagen van atoombewapening

Vrijdag 15 augustus 1958. In het klooster de Nebo te Nijmegen - ‘copiosa apud Eum redemptio’ - hebben Mr. G.J.P. Cammelbeeck, Prof. J.A.J. Peters, Gabriël Smit, Lambert Tegenbosch en de schrijver van bovenstaand artikel Clemens Raming zich rond de discussietafel geschaard: een politicus, een filosoof, twee dichters en journalisten, een socioloog. Zij brengen in hun gesprek vooral enkele vooronderstellingen ter sprake, die aan het artikel van Cl. Raming ten grondslag liggen, maar die daarin niet uitdrukkelijk behandeld konden worden.

 

Smit: Is het niet een beetje voorbarig ons zo op te winden over die atoombommen? De atoomenergie staat pas aan het begin van haar ontwikkeling en we kunnen nog helemaal niet overzien wat er dus allemaal uit voort zal komen. Op het ogenblik is nu wel de waterstofbom het superlatief, maar over een jaar of vijf is het ding misschien alweer hopeloos ouderwets en staan we voor geheel andere problemen.

 

Cammelbeeck: Ik ben het ermee eens dat het vraagstuk van de atoomenergie ruimer is dan dat van de atoomwapens en dat de atoomenergie in de geschiedenis een volkomen nieuw gegeven invoert, waarop wij ons denken nog lang niet hebben ingesteld. Met name in de politiek zullen geheel nieuwe denkwijzen nodig zijn; maar op het ogenblik worden wij gekonfronteerd met de waterstofbom en wordt ons daartegenover een houding gevraagd. Ik geloof niet in vraagstukken die zich vanzelf oplossen - wanneer het tenminste werkelijke vraagstukken zijn.

 

Smit: Maar wat kun je nu in de praktijk met die atoombommen beginnen, als de tegenpartij ze ook heeft? Als je ermee begint weet je dat je een portie terugkrijgt. Dus gaat men vanzelf zoeken naar bruikbaarder toepassingen van de energie.

 

Peters: Ik geloof niet dat de atoomwapens in een oorlog zullen worden gebruikt maar dat neemt niet weg dat zij iedere dag gebruikt worden. Het nut van de atoombom bestaat hierin - ik spreek nu niet zoals ik zelf denk maar zoals ik denk dat de politici denken - dat men de tegenpartij afschrikt iets te ondernemen terwijl men zelf een stapje vooruit zet. Daarom denk ik dat zich in de

[pagina 241]
[p. 241]

komende jaren nieuwe technieken zullen gaan ontwikkelen, juist om zulke stapjes te kunnen zetten en om te beletten dat de tegenpartij ze zet; het dreigement met de atoomoorlog moet daar wel achter staan, maar is op zichzelf niet voldoende; men moet het op het juiste ogenblik op de juiste wijze weten uit te buiten. En hierin zijn de communistische landen sterker dan het Westen.

 

Raming: De moeilijkheid voor het Westen is ook nog dat ook kleine en militair zwakke staten profiteren van het wederzijdse dreigement, zoals met name Nasser doet. En deze ontwikkeling keert zich in feite tegen het Westen en werkt zodoende in ieder geval indirekt ten gunste van Rusland.

 

Cammelbeeck: Maar is dit niet de schuld van het Westen zelf, dat zich overal in de wereld vastklampt aan de eenmaal verworven militaire en economische machtsposities en liever feodale despoten in het Midden-Oosten en corrupte heersers op Formosa op de been houdt dan zich te richten op de krachten waaraan de toekomst is?

 

Tegenbosch: Deze krachten lijken me wezenlijk een reaktie tegen het Westen. Hoe is daarmee een verzoening mogelijk?

 

Cammelbeeck: Niet anders dan door alles te laten varen wat een voortzetting is van het uitlokken van de reaktie. Zolang wij uit zijn op het handhaven van posities, militaire, economische en ideologische, en in onze verhouding met name ook op politiek niveau tot de opkomende volken van Azië en Afrika, niet de simpele menselijke houding vinden van het helpen en van het gesprek, staan wij tegenover hen en voeden wij hun nationalisme. Ik weet dat dit erg idealistisch klinkt, maar ik ben er diep van overtuigd dat het realistisch gezien het enig houdbare is. Ook ten aanzien van wat wij onze belangen plegen te noemen. Is het bijvoorbeeld niet zonder meer een voor ieder zichtbaar gegeven dat zowel Indonesië als onze belangen in Indonesië er op het ogenblik beter zouden voorstaan als wij niet van begin tot eind er met blindelingse hardnekkigheid op uit waren geweest onszelf te handhaven? En maken wij ons niet ronduit ridicuul door op de Antillen rechtsnormen in stand te willen houden die in heel Zuid-Amerika eenvoudig niet bestaan en ondenkbaar zijn? Dit heet bij ons principiëel; maar als het op werkelijke hulpverlening aankomt, dan stellen we dat buiten het terrein van de ‘echte’ politiek, dan mogen er een paar lieden opdraven die zich daarvoor interresseren, men voteert een minimaal bedrag en gaat over tot de orde van de dag.

 

Tegenbosch: Ik zie maar moeilijk in hoe wij met mannen als Soekarno en

[pagina 242]
[p. 242]

Nasser tot enige overeenstemming zouden kunnen geraken. Het is mede onze eigen schuld dat juist dit soort lieden hun kans hebben gekregen, maar wat doen we nu het eenmaal zo is? Het nationalisme dat zij vertegenwoordigen wil helemaal geen samengaan, integendeel, het leeft op vijandschap en haat. Stel voor dat wij Nieuw-Guinea afstaan aan Indonesië. Er is toch geen sprake van dat dit vanuit Indonesië zal worden opgevat als een nobel gebaar. Een kapitulatie onzerzijds en een triomf voor Soekarno en iets anders is er niet van te maken. Ik geef toe dat wij Nieuw-Guinea nooit hadden moeten vasthouden, maar ik zie niet in wat voor een positieve betekenis overdracht op dit ogenblik nog kan hebben.

 

Cammelbeeck: Wij moeten geen nobele gebaren maken. Wij moeten inzien dat het nooit te laat kan zijn om foutieve situaties op te heffen.

 

Tegenbosch: Zal het opgezweepte nationalisme van deze lieden niet steeds nieuw voedsel zoeken?

 

Cammelbeeck: Wanneer wij inzien dat werkelijk vruchtbare relaties met de nieuwe staten slechts zulke kunnen zijn welke in vrijheid door hen worden gelegd, moeten wij accepteren dat ze misschien niet worden gelegd. Maar ik geloof niet dat ze niet zullen worden gelegd. Er zijn altijd wegen tot elkaar.

 

Peters: Wellicht is er geen onmiddellijke oplossing op politiek terrein. Maar dit sluit niet uit dat er wegen zijn van mens tot mens. Voor mij persoonlijk is het altijd mogelijk mij als christen aan mijn medemensen te doen kenen door hen belangeloos tegemoet te treden. En zo wordt ook door velen gedaan, ook in de landen waar we het over hebben; misschien mogen we daar wel onze hoop op vestigen. Maar dit moet ook doorwerken in de politiek, ja dat spreekt wel vanzelf. Ik weet niet veel van deze dingen af maar naar ik meen gaat het op het ogenblik in de wereld zó, dat het verschil in levensstandaard tussen de rijke en de arme naties steeds groter wordt. De rijke landen worden vanzelf rijker omdat ze al rijk zijn, en de arme landen blijven arm omdat het hun aan middelen ontbeekt om vooruit te komen. Het is toch zonneklaar dat dit niet zo door moet blijven gaan en dat wij zelf hieraan iets zullen moeten doen wat meer ingrijpend is dan wat we tot nu toe gedaan hebben.

 

Cammelbeeck: Het is ontstellend hoe weinig meestal van de voor hulpprogramma's uitgetrokken bedragen werkelijk aan de mensen voor wie de hulp bedoeld is ten goede komt. Het meeste verdwijnt in de zakken van enkele nieuwe rijken, eenvoudig omdat men zich niet indenkt in het cultuurpatroon van de bevolking in die gebieden en de daar geldende maatschappelijke verhoudingen.

[pagina 243]
[p. 243]

Tegenbosch: Hoe kan men zulke dingen voorkomen zonder zelf in de bestaande maatschappelijke verhoudingen in te grijpen, d.w.z. te gaan koloniseren. Anders kan men alleen hulp bieden waar reeds bepaalde voorwaarden zijn vervuld, bijvoorbeeld een democratische staatsinrichting aanwezig is.

 

Peters: Wanneer het enkel gaat om het op hoger peil brengen van bestaande welvaartsbronnen, om de mensen te leren hun akkers beter te bebouwen enzovoorts is het probleem misschien niet zo moeilijk. Maar als je ergens een oliebron hebt kun je die niet rechtstreeks gebruiken om het levenspeil te verhogen. Er moet daar verwerkende industrie komen en al wat daar mee samenhangt en dat is niet mogelijk zonder de hele bestaande sociale stuktuur te doorbreken.

 

Raming: Dat gebeurt zelfs ook wanneer een primitief leert zijn akker beter te bebouwen. Want de wijze waarop hij dat nu doet is gebonden aan zijn hele sociale en religieuze denkwereld.

 

Peters: De Westerse volken hebben aan de volken van Azië en Afrika de techniek gebracht, maar niet de mogelijkheid de voor hen nieuwe technische wereld geestelijk te verwerken. De geestelijke achtergrond van het Westen zelf is goeddeels materialistisch. Nu heeft honderd jaar geleden iemand een boek geschreven dat tegen de achtergrond van dat materialisme de industriële revolutie verklaart voor de gewone man, voor de in deze omwenteling ontwortelden en verdrukten. Misschien is dat boek helemaal geen diepzinnig boek en verkondigt het een valse leer, is het slecht geschreven; maar die leer is simpel en konsekwent voor het denken en handelen. En die leer heeft ook haar kracht bewezen; wie erin gelooft heeft de halve wereld achter zich. Men voelt dat die leer in de wereld nog altijd in opmars is.

 

Tegenbosch: Ik betwijfel wel of de situatie in de communistische landen zelf daar nog aan beantwoordt. Is bijvoorbeeld voor de Russische leiders het communisme niet veeleer een instrument van nationalistische machtspolitiek geworden?

 

Raming: Djilas beweert dat o.a. ook in de Sov-jet-Unie de leidende groep is verworden tot een bureaukratisch regerende en profiterende klasse. In ieder geval lijkt de ideologische virulentie van het communisme in China op het ogenblik veel groter dan in Rusland.

 

Cammelbeeck: Het Russisch nationalisme heeft toch historisch een sterk messiaans karakter.

 

Peters: Het een zal moeilijk van het ander zijn te onderscheiden. Natuurlijk wil men dat het communisme zegeviert en de wereld verovert. Van de andere kant

[pagina 244]
[p. 244]

beschouwt men de rol van Rusland hierin niet als iets toevalligs, maar als een bestemming: wij zijn het aan wie het toekomt dit te doen, wij Russen, het is onze historische roeping en grootheid.

 

Raming: Is het mogelijk een verband te leggen tussen de politiek-ideologisch zwakke positie van het Westen in de Aziatische en Afrikaanse wereld en de westelijke defensie-politiek van de bedwinging en de atomaire afschrikking?

 

Cammelbeeck: Volgt dit verband niet uit de overheersende instelling van het Westen op het behoud van posities? Er zit volgens mij iets kunstmatigs in het voortdurend poneren en verabsoluteren van de kloof tussen Oost en West, namelijk dit dat het Westen het communistisch gevaar misbruikt om de nietcommunistische wereld aan zich te binden. De conceptie waarop de bedwinging berust is die van een wereld verdeeld in twee absoluut vijandige kampen, zo scherp mogelijk van elkaar afgegrensd en afgegrendeld. Ik zie hierin een element van kwade trouw. Het Westen kan zelf het ijzeren gordijn en de bewapeningswedloop niet missen, alleen al omdat het bang is, en terecht, een economische strijd met Rusland te zullen verliezen. Maar beantwoordt de houding van het Westen ook maar enigszins in wat er werkelijk in de wereld van heden leeft en wordt gevraagd? Wij blijven nergens als wij er niet voor open staan samen met anderen te groeien onder welke belemmeringen dan ook naar een toekomst die ons allen omvat.

 

Peters: We moeten in deze kwestie zeker ook de specifiek Amerikaanse houding betrekken. De Amerikaan zie ik niet als iemand die er op uit is anderen te overheersen. De Amerikaan is iemand die wil dat een ander het even goed zal krijgen als hij het zelf heeft. Voor hem is the american way het ideaal van het menselijk samenleven; en dat is een weg van de vrijheid, niet van de overheersing. Maar omdat Amerika het land is van de vrijheid, is het kiezen van de vrijheid het kiezen van Amerika. En nu stuit de Amerikaan in de wereld op een andere macht, die van het communisme. En wat betekent dan voor hem dat communisme? Wat anders dan de ontkenning van de vrijheid en dus van Amerika? En moet men dan niet kiezen tussen vrijheid en onvrijheid?

 

Cammelbeeck: De Amerikaan voelt zich klaarblijkelijk innerlijk bedreigd door de ontkenning van zijn levenspatroon. Dit lijkt mij mede zijn afweerhouding tegen het communisme te bepalen. Ik denk hierbij niet alleen aan de waterstofbom, maar ook aan de communistenvervolgingen. En trouwens ook wij zelf, doen wij niet voortdurend ons best het communisme in te denken als een gevaar van buiten af, waarmee wij innerlijk niets te maken hebben? Maar het communisme is niet een vrucht van een of andere barbaarse beschaving, maar van de onze. Overigens weet ik nog altijd niet wat Raming nu eigenlijk ge-

[pagina 245]
[p. 245]

schreven heeft, ik wordt langzamerhand toch wel benieuwd daar iets van te horen.

[Cammelbeeck is pas donderdagavond omstreeks middernacht voor het gesprek uitgenodigd en heeft het artikel van Raming dus niet kunnen lezen].

 

Peters: Ik stel voor dat Raming ons zijn visie in grote lijnen uiteenzet en dat wij daar nu ons gesprek meer op richten.

 

Raming: Misschien kan ik het beste beginnen met wat aan het artikel is voorafgegaan. De aanleiding voor het schrijven is voor mij geweest zeker ook de verontrusting over de afloop van de bewapeningswedloop... de zwaarste bom waarover de Engelse luchtmacht bij het begin van de tweede wereldoorlog beschikte was er een van 500 pond, en nu is de bom van Hirosjima al weer een voetzoeker vergeleken met de krachtige waterstofbom... je vraagt je soms af waar dat naar toe gaat. En die verontrusting wordt enkel maar groter als je leest hoe er, ook door chistenen, over de ethische kant van de zaak geoordeeld wordt. Men stelt het meestal enkel als een kwestie van de toelaatbaarheid van het wapen op zich zelf genomen, en komt dan terecht tot de konklusie dat het gebruik van atoomwapens niet onder alle omstandigheden ongeoorloofd hoeft te zijn. Dus mag men ze ook onder omstandigheden fabriceren en voor gebruik gereed houden; en zulke omstandigheden zijn er voor het Westen. Maar hiermee is voor mij de kous niet af. Ik zie niet in hoe ik mij zou kunnen distanciëren van de vraag wat er straks met die wapens zou kunnen worden gedaan. Ik kan dit niet zien als een zaak alleen van enkele mensen aan de top en niet van ons allen gezamenlijk. Is er enige grond tot vertrouwen dat een eventueel gebruik van die wapens binnen de grenzen van het toelaatbare, d.w.z. van een beperkte en in zijn gevolgen beheerste oorlogvoering zal worden gehouden? Ik heb dit vertrouwen niet en het komt mij voor dat niemand het heeft. Maar hier schijnt niet over gesproken te mogen worden... en toch juist door de verzwijging, door het steeds weer afdraaien van dezelfde redenering, bewijst men dat men er innerlijk niet langs heen kan.

 

Smit: Er is hierin toch een punt dat mij niet bevredigt. Ik kom weer terug op wat ik zo straks reeds zei. Kunnen wij over de atoomoorlog spreken alsof wij weten wat een atoomoorlog is? Zelfs iemand die veel meer deskundig is als wij zou daartoe volgens mij niet in staat zijn. Dat houdt dus in dat wij moeten werken met een onbekende grootheid en dat vind ik bepaald nogal griezelig; ik geef toe dat wij er mee moeten werken en ik maak van mijn opmerking daarom ook geen objektie, maar toch is dit voor mij in deze diskussie een reëel bezwaar. Komen wij er als wij de tot dusver bekende verschrikkingen van de

[pagina 246]
[p. 246]

oorlog met een bepaalde faktor x vermenigvuldigen? Ik geloof van niet. Hier staan we weer voor het bekende probleem van de omslag van kwantiteit in kwaliteit. Voor mij heeft het atoomtijdperk iets kwalitatief geheel nieuws, waar wij in ons denken nog lang niet aan toe zijn.

 

Cammelbeeck: Barth heeft er op gewezen dat de atoomwapens kwalitatief anders zijn dan de conventionele, in deze zin dat zij rechtstreeks tegen het leven zelf zijn gericht, dat zij zijn gericht op het onmogelijk maken van het leven juist als leven.

 

Tegenbosch: Ik meen dat de absolute veroordeling van het atoomwapen als zodanig, zoals die door sommige protestantse teologen is gesteld in de katholieke moraalteologie toch niet veel weerklank heeft gevonden.

 

Peters: [tot Raming]: U baseert Uw stellingname op een eventueel gebruik van de atoomwapens in een oorlog. Maar zijn deze wapens bedoeld om in een oorlog te worden gebruikt? Zijn zij niet juist bedoeld om de tegenpartij zodanig te intimideren dat hij het niet zal wagen een oorlog te beginnen? Het is nooit absoluut uitgesloten dat hij toch een oorlog zal beginnen, maar is de politikus verplicht daarmee rekening te houden? Het lijkt mij voor een politikus onmogelijk welke politiek dan ook te voeren als hij niet mag uitgaan van een zekere politieke slimheid van zijn tegenstander; en de politieke slimheid van de tegenstander schrijft hem in dit geval voor geen oorlog te beginnen.

De oorlog is altijd op een of andere manier een onrecht; zij is immers datgene wat niet moet zijn; en ook de voorbereiding van een oorlog brengt noodzakelijkerwijs voor sommigen onrecht met zich mee. Men mag daarom in de voorbereiding van de oorlog niet rücksichslos te werk gaan en zich bijvoorbeeld in het geheel niet storen aan mogelijke schadelijke gevolgen van proefnemingen; maar anderzijds is de politikus verantwoordelijk voor het ordelijk voortbestaan van zijn staat en kan dit belang zo zwaar wegen dat hij bepaalde rechtmatige menselijke belangen daarvoor moet opofferen.

 

Raming: Het lijkt mij toch dat er in de huidige situatie elementen zitten die het niet onwaarschijnlijk maken dat de politieke slimheid van de tegenstander of beter gezegd van beide partijen zal falen in het voorkomen van de oorlog. Juist in het feit dat men wederzijds weet dat de tegenpartij de oorlog niet wil ligt volgens mij de mogelijkheid van het ontstaan van een oorlog. Men kan namelijk het dreigement van de tegenstander gaan trotseren. Hij zegt nu wel dat er verschrikkelijke dingen zullen gebeuren als ik dat of dat doe, maar ik weet dat hij die dreigementen niet waar zal maken omdat ze zijn eigen ondergang inhouden. Maar als ik zijn dreigement trotseer tast ik hem wellicht dieper aan dan ik zelf denk. Als hij éénmaal terugkrabbelt is zijn dreigement de vol-

[pagina 247]
[p. 247]

gende keer minder geloofwaardig. Hij moet zich dus ergens schrap zetten en dat kan hij omdat hij weet dat ook ik geen oorlog wil. Totdat op een gegeven moment de spanning zo hoog wordt opgevoerd dat de atomaire uitbarsting ineens reëel in de lucht hangt en men begint te denken aan het voordeel van de eerste klap. Dat is dan het gevolg van misrekeningen, maar is het zo onwaarschijnlijk dat zulke misrekeningen zich zullen voordoen?

 

Peters: U blijft hiermee op het vlak van het vertrouwen dat men in de staatsmanskunst van de politici, Dulles, Kroetsjef, enz. kan hebben. Het is misschien verstandig dit vertrouwen niet al te hoog te stellen. Maar dit betekent nog geen morele veroordeling, want die zou pas van kracht zijn als zij - hier met name dus ‘onze’ politici - handelden tegen beter weten in; en hoe zouden wij dat weten? Zo is ook het dreigement met iets immoreels niet zonder meer immoreel. Als een dief mij twintig gulden ontsteelt en ik trek een revolver en zeg: geef je over of ik schiet, handel ik niet immoreel, hoewel ik hem voor die twintig gulden niet mag neerschieten.

 

Raming [duikt in zijn tas en haalt een tijdschrift tevoorschijn]: Naar ik meen wordt over deze kwestie met betrekking tot de atoomwapens door sommige moralisten toch anders gedacht. Ik heb hier ‘Informations catholiques internationales’ van mei 1958, waarin een zekere Reverend Père de Soras antwoord geeft in ‘cas de conscience atomiques’. Hij zegt hierin o.a. het volgende: Si l'homme d'Etat demandait au moraliste si, en vue de créer l'etat de crainte qu'il cherche à déterminer dans l'esprit des dirigeants adverses, il a le droit de faire étudier par ses services et de préparer l'emploi d'armes atomiques dont les effets immèdiats ou différés seraient, en toute rigueur de terme, entièrement incontrôlables, le moraliste lui répondrait non. Car de deux choses l'une.:

ou l'homme d'Etat est décidé à cet emploi en cas de guerre et alors il serait digne d'être cloué au pilori, puisqu'il ferait ce qui ne peut être jamais permis;

ou l'homme d'Etat est décidé à n'en jamais faire emploi mais alors l'épouvantail qu'il agite est sans portée et donc absolument inefficace.

 

Peters: Dat laatste vind ik niet helemaal juist. De dief die ik met mijn revolver dreigt weet heel goed dat ik hem niet neer wil schieten; hij kan zelfs denken dat ik het niet zal doen ook al doet hij niet wat ik hem zeg; maar als ik mijn dreigement goed speel zal hij toch voor zichzelf niet kunnen uitsluiten dat ik er door hem toe gebracht zou kunnen worden datgene wat ik niet wil doen, toch te doen. Natuurlijk mag ik niet dreigen als ik van mijzelf niet zeker ben dat ik inderdaad niet zal schieten; anders zou ik mij lichtvaardig in gevaar begeven kwaad te doen.

[pagina 248]
[p. 248]

Raming: Kunnen wij er zeker van zijn dat de westelijke politieke leiders onder geen enkele omstandigheid tot een totale atoomoorlog zullen besluiten? Zij zeggen zelf onder bepaalde omstandigheden dat zeker te zullen doen en vinden het blijkbaar noodzakelijk zulke beweringen voortdurend te herhalen. Maar er is in al die verklaringen van vastberadenheid tot het uiterste een merkwaardig teveel, wat nu juist niet op werkelijke vastberadenheid wijst. Toch lijken mij hun dreigementen ook weer geen loutere bluf; ik proef er eerder iets anders in, iets van een innerlijke radeloosheid voor het moment waarop... En afgezien daarvan, is de huidige verhouding tussen Oost en West te vergelijken met een momentele situatie tussen twee personen? Ik meen dat zij essentieel anders is. Het vergeldingsdreigement is permanent en de westelijke leiders verkondigen niet alleen de tegenstander dat zij bereid zijn dingen te doen die zij niet mogen doen, maar ook hun eigen volk. Maar tegenover het volk moet hun moraliteit natuurlijk worden gesauveerd en dus wordt het nodig van alle kanten de zedelijke waarheid te verdoezelen. Moeten wij als christenen dan daar maar aan mee doen? Ik zie heel goed waar de moeilijkheid zit. Wij moeten ons tegen het communisme verdedigen en in theorie kan deze verdediging op verschillende manieren worden opgezet; maar in feite heeft zij deze vorm gekregen dat zij steunt op de vergelding. Tast men het vergeldingsprincipe aan, dan dus ook onze defensie, want een nieuwe vormgeving kan nooit pasklaar geleverd worden. Iedere omschakeling gaat dus doorheen het gevaar en de onzekerheid, vooral ook vanwege de innerlijke strijd en verdeeldheid waarin zij moet worden bevochten. Maar ik zie niet in hoe wij ooit zouden moeten kiezen tegen de waarachtigheid.

 

Peters: Ik heb niet bedoeld dit in twijfel te trekken. Het is duidelijk dat de tegenwoordige toestand zedelijke verwarring schept. Uit de spanning tussen het dreigen en het niet mogen gebruiken ontstaat een sfeer van onwaarachtigheid die in zichzelf zeker ethisch verkeerd is. Ik heb enkel willen duidelijk maken dat vanuit de immoraliteit van een bepaalde daad toch niet zo rechtstreeks kan worden gekonkludeerd tot de immoraliteit van het dreigement met die daad als U in Uw artikel hebt gesuggereerd.

 

Cammelbeeck: Is het niet juist de vervreemding van de elementaire menselijke zedelijke houdingen die onze politiek in zo'n angstwekkend vacuum heeft geplaatst? De politici klagen erover dat de jongere mensen zo weinig politieke interesse tonen. Maar hebben zij dat niet aan zichzelf te wijten?

 

Peters: Het kan nooit te laat zijn om ons vrij te maken naar wat het feit van mens te zijn van ons vraagt; natuurlijk kan dat niet in het licht van het louter menselijke alleen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • GabriĆ«l Smit

  • Lambert Tegenbosch

  • Clemens Raming

  • J. Peters

  • G.J.P. Cammelbeeck