Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Roeping. Jaargang 36 (1960-1961)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Roeping. Jaargang 36

(1960-1961)– [tijdschrift] Roeping–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 680]
[p. 680]

Ben Wolken
Op het feest

Een tuin in fel zonlicht. Uit de open tuindeuren van het huis op de achtergrond klinkt dansmuziek. Uit het huis en uit de muziek komt een man in smoking, en even later een vrouw, in een lichte cocktail-jurk. Zij is mooi, hij is - wat men van een man verwacht. Ze staan aan weerskanten van een dun, onooglijk boompje, en praten in 't begin langzaam, aan elkaar voorbij.
 
zij
 
Wat wilt u?
 
hij
 
O - niets.
 
zij
 
O niets? Waarom wenkte u dan?
 
hij
 
Ik wenkte niet, ik keek alleen naar u.
 
zij
 
U keek? Toevallig dat ik toen juist óók keek.
 
hij
 
Ja -
Ze keert zich om, om naar binnen te gaan.
 
hij
 
Nee, gaat u niet -
 
zij
 
Waarom zou ik hier blijven?
 
hij
 
Ik wil u niets verwijten.
 
zij
 
Dat valt alweer mee.
 
hij
 
Spot u niet, want ik zou wel kúnnen verwijten.
 
zij
 
Dag meneer, ik ga.
 
hij
 
Nee gaat u niet, ik zal het niet doen, zei ik toch.
 
zij
 
Wat dan?
 
hij
 
Ik wou met u praten.
 
zij
 
Was 't dus toch een wenk?
 
hij
 
Missschien wel.
 
zij
 
Een nutteloze wenk meneer.
 
hij
 
Ik hoopte van niet.
 
zij
 
En waarover praten?
Stilte. Hij plukt een blaadje van het boompje. Ze kijkt hem roekeloos aan.
[pagina 681]
[p. 681]
 
zij
 
Over - u en mij?
 
hij
 
Ja; tenminste - over de liefde.
 
zij
 
Bent u verliefd?
 
hij
 
Ja, maar -
 
zij
 
Kon u niet weten dat 't nutteloos is
 
om dat te zeggen?
 
hij
 
Ik wilde 't ook niet zeggen, ik wilde
 
alleen maar -
 
zij
 
Praten over de liefde?
 
hij
 
Als u het goedvindt, en mij vertrouwt.
 
zij
 
Laat ik zeggen dat ik u niet begrijp.
 
hij
 
Dat is tenminste iets, dat klinkt al hoopvol.
 
zij
 
Waarom?
 
hij
 
Omdat niemand er iets van begrijpt, maar ze zegggen
 
allen dat ze het best begrijpen.
 
Kijk eens juffrouw, ik wilde alleen maar vragen -
 
zij
 
Het blijft toch nutteloos.
 
hij
 
Hoe weet u dat nou?
 
zij
 
Het wordt hoe langer hoe nuttelozer.
Ze plukt een blaadje van het boompje.
 
Dacht u dat ik ooit verliefd zou willen zijn
 
op iemand die over de liefde wil praten?
 
hij
 
Ik wilde alleen maar vragen -
 
zij
 
Waarom de zon schijnt.
 
hij
 
Ja juffrouw, dat is 't.
Ze lacht.
 
zij
 
Goeie hemel meneer!
 
hij
 
Denkt u dat de hemel de uitleg is?
 
Denkt u dat?
 
Er zijn er die meteen naar de hemel verwijzen
 
wanneer er een mus uit de dakgoot valt.
 
zij
 
Laat ieder toch zijn overtuiging.
 
hij
 
Dacht u dat ik u de uwe liet?
 
Dacht u dat?
 
Al was 't ook zo dat de mussen bij hopen
 
dood van 't dak zouden vallen.
 
zij
 
U bent een doordrijver, geloof ik.
[pagina 682]
[p. 682]
 
hij
 
Omdat ik de uitleg vraag van uw uitroep?
 
Nee juffrouw,
 
ik heb het u gevraagd in bloedige ernst en
 
ik wou dat uw antwoord ook ernstig was.
 
zij
 
Och - ik weet het niet.
 
hij
 
Goed, u weet het niet,
 
prachtig, u weet het niet,
 
dat is al iets.
 
En toch schijnt de zon.
 
zij
 
Dat is maar goed, want zo zie ik tenminste
 
met wie ik praat.
 
hij
 
En dat is?
 
zij
 
Een doordrijver, dat is zo goed als een gek.
Hij gaat een eind van haar af staan.
 
hij
 
Een gek die blij is omdat de zon schijnt.
 
zij
 
Was het u ernst, die vraag? Ach nee.
Hij doet een stap naar haar toe.
 
hij
 
Daarom zie ik met wie ik praat: u bent zo mooi,
 
daarom komen de bloemen uit de grond,
 
daarom ziet de maan zo bleek,
 
daarom staat ginds al een parasol.
 
Maar ik weet niet waarom de zon schijnt.
 
zij
 
Misschien omdat het de mensen gelukkig maakt -
 
hij
 
Maar de mensen hebben haar niet laten schijnen.
 
Ik heb 't niet gedaan, hebt u 't gedaan?
 
En uw grootvader liet ze niet schijnen
 
en ook niet de grootvader van uw grootvader.
 
Ik weet niet waarom de zon schijnt.
 
zij
 
Wat wilt u eigenlijk zeggen met dit alles?
 
hij
 
Begrijpt u dat dan niet?
 
We maken schilderijen vol met zonlicht,
 
we maken ons bloot, tenminste nogal,
 
voor het zonlicht en we dichten en we zingen
 
en filosoferen over het zonlicht maar
 
ik weet niet waarom de zon schijnt.
Hij schijnt werkelijk bedroefd.
[pagina 683]
[p. 683]
 
zij
 
't Zit u nogal hoog, geloof ik.
 
Daar hoeft u toch niet zo over te treuren,
 
kom meneer. Aanvaard het maar gewoon
 
en haal desnoods uw schouders op.
 
hij
 
Aanvaarden zegt u,
 
u? Zegt aanvaarden?
 
zij
 
Welja, daar hangt toch niets van af.
 
hij
 
Ach, u begrijpt het niet.
 
zij
 
Dat dacht ik al.
 
hij
 
Nu spot u weer.
 
zij
 
't Lijkt meer of u met mij spot.
 
hij
 
Ik heb u al gezegd hoe ik over u denk.
 
zij
 
Over mij denkt?
 
U zei u was verliefd,
 
of geldt dat nu niet meer?
 
hij
 
Uw woorden maken het niet ongedaan.
 
zij
 
Dat wil dus zeggen dat u níet denkt,
 
althans niet over mij.
 
hij
 
Over de liefde alleen wou ik praten,
 
niet over u.
 
zij
 
Door praten leert men de liefde niet kennen.
 
hij
 
Zo min als de zon?
 
zij
 
Het is alleen een lange lange weg,
 
om uit te komen bij niets.
 
hij
 
- Om uit te komen - bij niets.
 
zij
 
Het is met de liefde als met de zon,
 
dat wilde u zeker zeggen.
 
hij
 
Ik dacht ook eigenlijk niet dat ik ergens bij uit zou komen.
 
zij
 
U was niet lief voor de vrouw waarmee u danste.
 
hij
 
Nee hè. Maar zij was ook niet lief.
 
zij
 
Dat zag ik ook wel.
 
hij
 
't Heeft geen nut daarover te praten.
 
zij
 
Liever over de zon -
 
hij
 
U plaagt mij.
 
zij
 
Ik bedoelde: over de liefde.
 
Liever over de liefde dan over iemand.
Hij gaat zitten op een kleine tuinbank.
 
hij
 
Wilt u ook niet even zitten?
 
zij
 
Waarom?
[pagina 684]
[p. 684]
 
hij
 
Dan kan ik beter met u praten.
 
zij
 
Dat is wel erg belangrijk.
 
hij
 
Wilt u niet even zitten?
 
zij
 
Als u opstaat.
Hij schijnt niet teleurgesteld en staat op. Zij gaat zitten.
 
hij
 
Ik weet niet waarom de liefde er is.
 
Iedereen is ermee bezig,
 
met ogen, mond of gedachten,
 
of alle drie tegelijk.
 
Iedereen neemt ze aan,
 
speelt ermee, droomt ervan, vloekt erop.
 
en gelooft dus dat ze bestaat.
 
Sommigen leven ervoor,
 
anderen sterven ervoor,
 
maar waarom, waarom, waarom?
 
zij
 
Maakt ze niet gelukkig?
 
hij
 
Soms wel, soms niet, dus daarom bestaat ze niet.
 
We zeggen achteraf:
 
de liefde is hiervoor, de liefde is daarvoor,
 
maar we hebben ze zelf niet gemaakt.
 
En als de goede hemel die u straks noemde
 
de liefde heeft uitgevonden,
 
waarom dan zo'n liefde
 
als hij zelf niet kent?
 
zij
 
Ik weet het niet, laat ik dat nog maar eens zeggen,
 
want het doet u geloof ik plezier.
 
Maar waarom zou u het niet aanvaarden?
 
hij
 
Zonder te weten waarom?
 
zij
 
Och, u bent een man,
 
dat is alleen de moeilijkheid.
 
Misschien zijn mannen minder trouw
 
omdat ze moeilijker kunnen aanvaarden.
 
hij
 
Dat heeft niets met de vraag te maken.
 
zij
 
Misschien.
 
hij
 
Hoe heet u?
 
zij
 
We zijn toch aan elkaar voorgesteld?
 
Maar 't is goed dat u mijn naam niet hebt onthouden.
 
hij
 
Ik heb hem niet verstaan.
[pagina 685]
[p. 685]
 
zij
 
En als we toch naar 't waarom moeten vragen:
 
wat is nu eigenlijk de reden dat
 
dit alles hier buiten besproken moet worden?
Hij kijkt haar aan en wendt dan de ogen af. Zij blijft strak.
 
zij
 
Ik was gekomen om te dansen.
 
Waarom vroeg u mij met u mee te gaan?
 
hij
 
Ik heb u niets gevraagd.
 
zij
 
O nee, u hebt gewenkt.
 
- O nee, u hebt gekeken.
 
Maar u had me opnieuw voor een dans kunnen vragen,
 
dan had u toch ook kunnen praten, onderwijl?
 
hij
 
Zoiets kun je niet bepraten als je danst,
 
je schroeft je stem op tot boven de muziek,
 
en alle gedachten worden vaag
 
en de woorden klinken vals.
 
Daarom heb ik ook bijna niets gezegd
 
daarstraks terwijl ik met u danste.
 
zij
 
Zo?
 
hij
 
Natuurlijk, ik ben niet zo verlegen.
 
zij
 
Wie bent u?
 
hij
 
Ik heet -
 
zij
 
Neenee, dat wil ik niet weten.
 
Mijn naam heb ik ook niet gezegd.
 
Laat me uw hand zien.
 
hij
 
Kunt u handlezen?
Hij reikt haar de rechterhand, die ze oppervlakkig bekijkt.
 
zij
 
Een beetje. Getrouwd. Een of twee kinderen?
 
hij
 
Twee.
 
zij
 
Leuke kinderen.
 
U zou ze niet kunnen missen,
 
al bent u niet wat je een vader noemt.
Hij keert haar hand naar boven.
 
hij
 
Bent u wat je een moeder noemt?
 
zij
 
Ik heb ook twee kinderen.
 
hij
 
't Zijn zonder twijfel leuke kinderen.
[pagina 686]
[p. 686]
 
zij
 
Dank u.
 
Is 't niet vreemd om zo over de liefde te praten?
 
hij
 
Dat is altijd vreemd vind ik.
 
Tenminste wanneer 't goed is.
 
Niet als je grapjes maakt.
 
zij
 
Zou 't niet beter zijn om nu maar grapjes te maken?
 
hij
 
Dat doen de mensen graag wanneer 't gevaarlijk wordt.
Een nieuwe dans klinkt uit 't huis, de muziek is luider.
 
zij
 
Houdt u van gevaren?
 
hij
 
Misschien wel een beetje,
 
maar ik heb er maar weinig gekend.
 
U was gekomen om te dansen,
 
mag ik u vragen?
Zij staat op, ze dansen.
 
zij
 
Nu zegt u zeker niets meer?
 
hij
 
Plaagt u me maar, ik vind 't niet erg.
 
zij
 
U kunt nu trouwens zien dat ik -
 
ook wel een beetje van gevaren houd.
 
hij
 
Al ziet u er ook niet naar uit
 
dat u er veel hebt gekend.
 
zij
 
U en ik hebben uit de verte
 
een kleine romantische liefde
 
- voor gevaren.
 
We kennen ze eigenlijk niet en
 
het is misschien niets anders dan die
 
lichte wijn die
 
u en mij praten doet zoals men
 
anders liever niet doet -
 
hij
 
't Is niet de wijn van daarginds,
 
eerder lijkt mijn eigen hart
 
een glas tot de rand gevuld.
 
Ik weet niet goed wat ik zeg -
 
zij
 
Daar moet men wel op letten, wat men zegt.
 
Hoewel 't beter is om wat dan ook te zeggen
 
dan niets -
 
hij
 
Waarom?
Ze antwoordt niet. Hij houdt haar dichter tegen zich aan.
[pagina 687]
[p. 687]
 
hij
 
Een ding zou ik u graag horen zeggen.
 
Waarom ging u eigenlijk mee?
Ze laat hem los en blijft staan.
 
zij
 
Dat is een stoot, zoals ze zeggen, onder de gordel.
 
Wij kunnen hier alleen bij elkaar zijn
 
bij gratie van dát niet te zeggen.
 
U wilde niet praten over mij.
 
hij
 
- Is 't nu voorbij? Nu wilt u zeker naar binnen.
 
zij
 
Dat moet ik nu wel doen.
 
hij
 
En ik heb geen middel om u terug te houden.
 
zij
 
Ik moest nu wel naar binnen gaan, maar -
 
ik zou u graag uw domheid laten voelen.
 
U praat lichthoofdig over zon en liefde,
 
en u ziet onderwijl niet dat het antwoord
 
op wat u mij vroeg allang is gegeven.
Stilte. Hij weet niet hoe hij kijken moet. Dan bezint hij zich.
 
hij
 
Ik - ik heb 't ook eigenlijk wel geraden
 
waarom u - waarom u - 't deed,
 
maar ik kon er niet mee tevreden zijn.
 
Ik wilde - ik wilde dat u het toegaf.
 
zij
 
En nu kunt u weer vragen
 
waarom ik niet ga.
 
hij
 
Nee ik zal het niet doen!
 
zij
 
Laat ik zeggen, dat ik nog wel wat
 
over de liefde wil praten.
 
Of niet zomaar wát, maar precies.
 
Dat ik wou weten wat liefde kan zijn
 
voor mensen als u en ik.
 
hij
 
't Hoeft niet zo persoonlijk te zijn.
 
zij
 
O nee? Als we ergens willen komen?
 
Als het niet een lange weg mag worden naar niets?
 
Laat ik dan een verhaaltje verzinnen.
 
Denk maar, dat ík het niet vertel
 
maar dit boompje hier, 't is een zielig boompje vindt u niet?
 
Toch wordt 't misschien ooit groot en sterk.
 
Er kwamen een jongen en een meisje,
 
ze stonden verlegen te kijken
[pagina 688]
[p. 688]
 
en plukten om beurten een blaadje.
 
Dat wou ik me graag verbeelden,
 
een jongen en een meisje, ze zeiden:
 
waarom schijnt de zon en waarom
 
is de liefde en waarom zijn we hier?
 
Toen wisten ze niets meer en ze kusten elkaar.
 
Ze kenden weinig van elkaar,
 
ze dachten ook niet aan morgen.
 
Maar ik - dat is het boompje - zei:
 
tot ziens, en ik fluisterde ze voor:
 
tot ziens, en ze zeiden wat ze hoorden:
 
tot ziens.
 
Vindt u dat geen voorname woorden in de liefde:
 
tot ziens?
 
hij
 
't Zijn niet de voornaamste dunkt me.
 
zij
 
Hoe loopt 't verhaaltje nu verder?
 
hij
 
Dat weet ik niet, ik heb 't niet verzonnen.
 
zij
 
Er kan natuurlijk van alles gebeuren.
 
Er kan natuurlijk ook niets gebeuren.
 
Maar toch, men vraagt zich af:
 
hoe loopt 't verhaaltje nu verder?
 
hij
 
Wij zijn geen jongen en geen meisje.
 
zij
 
Maar we zouden het wel willen zijn,
 
u, en ik ook, dat heb ik al te verstaan gegeven.
 
hij
 
Toch hebben we elkaar uit ons leven
 
juist andere dingen verteld - dingen
 
die er niets toe doen op het ogenblik.
 
zij
 
Zeker, ze doen er niets toe, op het ógenblik.
 
hij
 
Maar later, wilt u zeggen -
 
is dat niet een beetje tè braaf?
 
Ik voel me vandaag niet wie ik gisteren was.
 
Ik voel me de jongen uit het verhaal,
 
ik kan zijn wie ik wil, wat ik wil.
 
Is een mens ooit helemaal bepaald?
 
Is ieder ogenblik al inbegrepen?
 
zij
 
Er is vroeger ook, en later -
 
hij
 
Er is het ogenblik.
 
zij
 
Het ogenblik vergaat.
 
hij
 
Vroeger is al vergaan
 
en later zal niet wachten.
[pagina 689]
[p. 689]
 
zij
 
Het ogenblik staat niet alleen.
 
hij
 
Het mag niet de dupe zijn.
 
zij
 
Een mens moet beslissen voor langere tijd.
 
hij
 
Zonder die tijd te kennen.
 
zij
 
Maar kennen wij het ogenblik?
 
Is dat niet even vreemd of vreemder nog
 
dan heel het leven bij elkaar?
 
hij
 
Wij begrijpen niet wat het is,
 
wij begrijpen niet wat wij doen,
 
en de bloem bloeit
 
en de bloem vergaat.
Zij gaat op de bank zitten.
 
zij
 
O - waarom moet ik het verstand
 
en u het gevoel laten spreken?
 
U spreekt gevoel voor twee
 
nu moet ik wel verstand voor twee -
 
ik wou dat ik minder wijn had gedronken,
 
- of meer,
 
't Is te gek, het overvalt me.
 
Ik wist van niets toen ik hier kwam,
 
ik was alleen maar blij, domweg,
 
ik verheugde me op dit feest -
 
hij
 
Zullen we maar naar binnen gaan?
 
zij
 
Zo niet, dat is te gek, - ook al te gek.
 
Haalt u iets voor mij, alstublieft.
Hij kijkt vragend.
 
't Kan niet schelen wat, u ziet maar.
Hij gaat langzaam het huis binnen. Zij haalt haar poederdoos te voorschijn om haar make-up te bekijken. Maar haaar blik wordt langzaam anders, ze kijkt in haar eigen ogen. Bevreemd blijft ze kijken. Hij komt terug, met een glas wijn. Hij blijft op een afstand, als hij ziet wat ze doet. Ze kijkt niet op.
 
zij
 
't Hindert niet, komt u gerust.
 
Ik maak mezelf niet mooier.
 
Ik kijk alleen maar om te weten wie ik ben.
 
Dit - dit is 't, waar ik aan vast zit.
 
Dit heeft een naam - die u goddank niet kent.
[pagina 690]
[p. 690]
 
Is dit - iets - waar men van houden kan?
 
Ik houd er zelf ook van, ja.
 
Maar wie heeft verder het recht
 
om van mij te houden, wie?
 
hij
 
Er zijn mensen die zeggen dat liefhebben
 
geen recht maar een plicht is.
Ze lacht zenuwachtig, doet de poederdoos weg. Ze kijkt op en ziet het glas.
 
zij
 
Ik dacht het wel.
 
hij
 
U zei -
 
zij
 
U hebt gelijk, ik liet het aan u over.
We gaat op hem toe, neemt het glas.
 
Waarom hebt u er één gebracht?
 
Of hebt u binnen wat gedronken?
 
hij
 
Nee. Geeft u het terug alstublieft,
 
ik had het niet moeten doen.
Ze drinkt.
 
't Was beter geweest van niet.
 
zij
 
U bent veranderlijk.
Ze neemt weer een slok.
 
Bent u ook zo veranderlijk -
 
in de liefde?
 
hij
 
Zeg me uw voornaam.
 
zij
 
Dat is geen antwoord.
 
hij
 
Nee, het is een vraag.
 
Kunnen wij iets anders doen
 
dan vragen aan elkaar?
 
zij
 
Houdt u van mij?
 
hij
 
Dat hebt u al eerder gevraagd.
 
zij
 
Toen zei u: ja maar -
Hij neemt haar hand. Zij maakt zich los, drinkt het glas leeg en zet het op de bank. Hij pakt opnieuw haar hand.
 
Was dat uw vrouw, waar u 't laatst mee danste?
 
hij
 
Ja. Wilt u over haar praten?
[pagina 691]
[p. 691]
 
zij
 
Nee. Ik vroeg 't zomaar,
 
om meer van u te weten.
 
hij
 
Is uw man ook op het feest?
 
zij
 
Nee, hij is op reis.
 
hij
 
Waar woont u?
 
zij
 
U weet niets méér van me,
 
als u dat weet.
 
hij
 
Zeg het dan.
Ze trekt haar hand terug.
 
zij
 
Wij kunnen alleen maar zeggen dat we houden van elkaar,
 
als wij bereid zijn om veel te verzwijgen.
 
Als we andere dingen zeggen dan zien we van elkaar
 
hoe ons leven geheim is op dat ene na.
 
Niemand zou kunnen zeggen dat wij niet houden van elkaar,
 
en niemand weet waarom de liefde bestaat,
 
maar alles wat wij zeggen, op dat ene na,
 
maakt ons lelijker en vreemder voor elkaar.
 
hij
 
U dacht toch dat ze langer wou duren,
 
de liefde, het leven doordringen.
 
zij
 
Ik zou een leven willen
 
dat uit niets anders bestond
 
dan van iemand houden.
 
Mijn spiegel zou mij zeggen:
 
je bent niet deze of gene,
 
maar de liefde zelf.
 
Hoe zouden mijn ogen zijn dan,
 
hoe zouden mijn wangen zijn
 
en mijn haar, mijn mond?
 
Ik zou een liefde willen
 
waarin niets lelijks bestond,
 
in een grote stilte.
 
Een bloem zonder tak en stengel,
 
en zonder wortel en blad,
 
een verdwaalde bloem.
 
Als dat maar ergens ter wereld
 
ooit zou kunnen bestaan,
 
maar ik denk van niet.
 
- Bent u ongelukkig getrouwd?
[pagina 692]
[p. 692]
 
hij
 
Welnee. Niet wat men zo noemt.
 
Maar hoe lang kan een mens
 
hetzelfde denken, hetzelfde ervaren
 
als een ander mens?
 
Een jaar, een dag, een uur?
 
zij
 
Ik stem voor het laatste.
 
hij
 
Ik stem voor een minuut.
 
Het is een wonderlijk iets
 
twee mensen in één woord te noemen:
 
wij, in plaats van: jij en ik, u en ik.
 
zij
 
Als u en ik in deze ogenblikken
 
iets anders hadden gedaan
 
dan hier te praten, zou dat dan
 
beter geweest zijn, voor ons leven?
 
hij
 
Ik zal u toch niet vergeten.
 
zij
 
Dat was de vraag niet, trouwens
 
men kan vrij goed vergeten als men wil.
 
hij
 
Als dat zo is, dan wil ik niet.
Zij gaat op de bank zitten.
 
zij
 
Dat is dan jammer.
 
hij
 
Jammer? Waarom?
 
zij
 
Ik vind u nog altijd een beetje gek.
 
Niet kwaad worden hoor,
 
het is niet verachtelijk bedoeld.
 
U bent zo wijsgerig en uw wijsbegeerte
 
komt zo duidelijk voort uit een begeerte.
 
hij
 
Dat is niet waar.
 
zij
 
Het is bij alle wijsgeren waar.
 
hij
 
Ik heb daar niet over gesproken, over mijn -
 
zij
 
Integendeel, over niets anders hebt u gesproken.
 
hij
 
Waarom zegt u dit dan,
 
wat heeft dit nog voor zin?
 
Laten we liever alles verzwijgen,
 
was dat uw verlangen juist niet?
 
zij
 
Als u vergeten kon - dat is beter dan verzwijgen -
 
dan zou ik u vragen
 
om naast mij te komen zitten.
 
hij
 
En dan?
 
zij
 
Ja, dan -
[pagina 693]
[p. 693]
 
misschien denken we dan één minuut hetzelfde.
Hij gaat op haar toe. Ze kijkt hem lachend aan, dan kijkt ze voor zich neer. Hij praat met veel moeite.
 
hij
 
Je - je bent een raadsel voor me.
 
zij
 
Dat moet heel erg voor je zijn.
 
hij
 
Het hóort erbij geloof ik.
Hij wil naast haar gaan zitten. Ze houdt hem tegen.
 
zij
 
Pas op, je gaat op het glas zitten.
Hij neemt het glas op.
 
Nog niet. Je hebt nog niet gezegd -
 
hij
 
- Of ik vergeten kon? Is dat dan nodig?
 
zij
 
Wat hebt u mij slecht begrepen.
 
Wat denken wij weinig hetzelfde.
 
Alleen als deze liefde héél kort is,
 
is er een kans - dat ze mooi is.
 
En daarom moeten we beiden beloven
 
bij niemand na te vragen
 
naar naam of straat of woonplaats.
 
Naar niets, begrijpt u, naar niets.
 
hij
 
U bent hard.
 
U bent harder en zachter dan ik dacht.
 
Toen ik met u danste dacht ik:
 
wie heb ik nu in mijn armen, een vreemde,
 
wie is zij, deze mooie, deze lieve, deze onbekende.
 
Misschien was de helft van mijn verlangen:
 
te weten wie u was.
 
En tegelijk dacht ik ook nog:
 
ik zal het nooit weten.
 
En daarom was ik kwaad, ja kwaad,
 
toen ons gesprek begon nog.
 
zij
 
En toch moet u het beloven.
 
hij
 
Als u dit meteen gevraagd had,
 
had ik er misschien verdwaasd in toegestemd,
 
maar nu -
 
zij
 
Geeft u dat glas alstublieft maar hier.
Hij geeft het haar, blij dat hij het kwijt is. Zij zet 't niet neer, maar houdt 't in haar hand.
 
Nu heb ik nog maar één hand om je af te weren.
[pagina 694]
[p. 694]
Stilte. Hij staat, aarzelend, vlak voor haar. De dansmuziek houdt op.
 
hij
 
En nog maar één arm
 
om om mij heen te slaan.
Ze zet het glas op de grond.
 
Zo bedoel ik het niet. Niet letterlijk.
 
Tenminste, niet alléén letterlijk.
 
zij
 
Houd je van me?
 
hij
 
Ja, maar -
Ze lacht en staat op.
 
zij
 
Waarom bestaat de liefde -.
 
Hebt u een sigaret voor me?
 
Het wordt zo tijd voor het eten,
 
Maar ik wou graag een paar trekken doen.
Hij biedt haar een sigaret aan. Hij strijkt een lucifer af. Er klinken een paar gongslagen.
 
hij
 
Is dat het teken voor het diner?
Ze pakt zijn opgestoken hand. Ze kijken elkaar aan. Ze blaast het vlammetje uit. Hij kijkt bijna angstig.
 
Men zal ons missen.
Ze laat zijn hand los. Een ogenblik staan ze voor elkaar.
 
zij
 
Zullen we gaan voordat men ons komt halen?
Hun houding lijkt een heel klein beetje gebogen, als ze op het huis toegaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken