Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Soela 1962-1964 (1962-1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Soela 1962-1964
Afbeelding van Soela 1962-1964Toon afbeelding van titelpagina van Soela 1962-1964

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.22 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Soela 1962-1964

(1962-1964)– [tijdschrift] Soela–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

[soela 2]

ré ruisman
de hand

Het merkwaardigste was misschien de onmogelijkheid van het kunnen zien, maar toch zag ik het. En deze omstandigheid verergerde de onbegrijpelijkheid van het voorval. Ook de griezeligheid ervan! Het was een groot raadsel in tweeërlei opzicht.

In de eerste plaats: Hoe was het mogelijk dat ik die hand en die onderarm zag? Ik lag op mijn zij. De kamer was pikdonker. Hoewel de ramen open waren, kwam van buiten geen greintje licht. Dat wist ik zeker. Toen ik het licht uitdeed, werd het opvallend donker en ik miste de enkele lichtschijnsels van buiten, die soms onze slaapkamer nog een beetje verlichten. De hemel was vol regenwolken, geen ster te zien, de maan was al onder of nog niet op of misschien nieuw (ik weet het niet meer), de buren waren misschien reeds naar bed. Van de straat kon geen licht komen, want onze slaapkamer was niet aan de straatkant. Dit alles had ik in een flits onderzocht en vastgesteld, want de donkerte viel mij op. De kaptafel stond er, dat wist ik, maar voor mijn ogen was er niets. Mijn vrouw lag naast me, we praatten, toen ik de donkerte constateerde, maar ze was onzichtbaar.

En toch zag ik die hand en die arm! Een hand of een arm of beide samen zijn geen lichtbron. Er was ook geen licht dat ze konden reflecteren. Dat wist ik zeker, want gedurende (als dit woord hier mogelijk is!) het ondeelbaar kleine moment dat ze te zien waren, bleef al het andere donker...... niets. En toch waren ze duidelijk te zien. Er viel niet tot een vormgevende lichtval te concluderen. Maar toch hadden ze vorm, volume. Geen idee van een beeld op een vlak maar de indruk van drie-dimensionale werkelijkheid. Onmogelijke onbegrijpelijke werkelijkheid. Toch was het zo, toch...... De hand was een gewone hand, misschien van een

[pagina 2]
[p. 2]

beetje buitengewoon mooie (maar toch koud-zakelijke) vorm en proporties. Niets anders dan een duim en vier vingers met nagels, aan een middenhand en pols en arm. In alle opzichten overeenkomstig de waarnemingservaring en de menselijke anatomie was de krampachtige kromming en spanning van de vingers, zoals we dat zien bij een hand vlak voor het laatste moment van een resolute en bliksemsnelle grijpdaad.

Ja, die geladen vingers, die middenhand en de pols waren zeer normaal, op de mooie vorm en proporties na. Het griezelige zat in de arm. Anatomie, vorm en proporties van die arm vielen niet op, tenminste niet van het korte stuk dat ik zag. Ik weet zeker dat ik een nogal kort stuk van die arm zag. Maar dat viel me niet op. Het fungeerde alleen als tegenhanger, want het was griezelig dat dit korte stuk arm mij een lengte suggereerde, een lengte tot in de oneindigheid, alsof datgene waarvan arm en hand een onderdeel waren, onbereikbaar ver weg was.

Alles gebeurde, neen, was, in een haast onwaarneembaar korte flits. Wat een geladen tijdsfractie-minimum! Handeling, waarneming, oordeel, conclusie, besluit, handeling...... Hoogste potentie van het psycho-physisch mechanisme met maximale inhoud en haast onbestaanbaar kleine tijdsfactor!

Bliksemsnel kwam de hand aanschieten, kaarsrecht van koers om iets te grijpen. Wát weet ik niet, ik was me er alleen van bewust dat het van mij was, en bij me, vlak bij me was. Ook wist ik zeker, dat ik het niet wilde prijsgeven. Mijn spieren, mijn lichaam, mijn hele wezen spande zich samen ter verhindering en verdediging en stond op het punt van een handelingsexplosie van enorme heftigheid. Ik wist zeker dat die hand zou terugschieten, snel maar...... leeg.

Met een geweldige ruk kwam ik in beweging en werd wakker.

II

Droom? Nachtmerrie? Onderbewuste angst? Dreiging?

Dagenlang vroeg ik me af, of deze vragen hun eigen antwoord waren. Of was er een ander antwoord? Soms flitsten deze vragen door mijn geest, soms namen ze volledig bezit van mijn bewustzijn en drongen al het andere weg.

Ik was pas om 8 uur klaar met mijn werk die avond. Ik moest langs de Combéweg, Oranjeplein, Waterkant, Keizerstraat en zo verder. Bijna automatisch, want dat deed ik vier maal per week na mijn avondlessen. Om wat bij te komen door middel van de stilte en het verrukkelijke vergezicht voor me, stopte ik gewoonlijk even voorbij de Marinetrap om een sigaret te rollen en een paar trekjes te doen. Bijna automatisch. Dus minderde ik vaart, trapte de rem langzaam in en stopte schokloos. Het linkerportier wijd open. Het was koel en stil. De paar zitters op de bank bij het oorlogsmonument gaven geen kik. Een paar minuten opgaan in de sprookjessfeer van de Suriname-rivier bij avond. Zo verfrissend en...... Een paar minuten?

‘Natuurlijk, dat is waar ook. Op dit uur ben je hier te vinden, dat had ik kunnen weten’. Het was Martens, mijn overbuurman. Hij had me wel eens met een veelbetekenend glimlachje gevraagd, waarom ik zo laat thuis kwam na de les, nog wel in de auto. Ik had hem toen gezegd, dat ik op weg naar huis niet buiten een blik op mijn rivier kon.

[pagina 3]
[p. 3]

‘Hoe gaat het zeg. Gek, maar ik heb je een paar dagen niet gezien. Ik had besloten morgenavond een beetje te komen babbelen op het balcon’.

Had hij maar gewacht tot morgenavond! Ik had nu geen zin. Hij ontnam me iets. Ik nam het hem kwalijk, al was hij vriendelijk en al hing hij vriendschappelijk door het rechterraampje naar binnen. Als hij maar niet begon te ‘babbelen’.

Dat kon een uur duren! En ik had geen zin in zijn conventioneel gepraat. Wegjagen kon ik hem niet. We waren nogal goede buren en vrienden. Ik besloot dus onconventionele antwoorden te geven.

‘Zit je weer te genieten?’

‘Waarvan’ vroeg ik, maar ik wist dat hij het riviergezicht bedoelde.

‘Nou ja, het is heerlijk weer, vind je niet?’

‘Net als altijd in de droge tijd 's avonds’

Hij wachtte even en ik hoopte dat hij verder zou gaan. Dat deed hij ook, maar...... met een invitatie.

‘Zeg, ga mee in het Park een borreltje drinken. Ik heb een afspraak met Jones, dan kunnen we met z'n drieën even babbelen’

‘O, neen, dank je, ik heb meer behoefte aan rust dan aan alcohol’.

Dat was raak.

‘Ja, dat lange les geven. Vandaag is het je drukke dag, niet? Nou, tot morgenavond dan, meneer de plantage-eigenaar’.

Ik kende Martens al van school. Vanaf de zesde klas van de Hendrikschool. Toen hij met z'n ouders uit Holland kwam (ze waren met verlof geweest), werd hij in de zesde klas geplaatst en kwam - toevallig - op de open plaats naast mij te zitten. Ik was ook al een keer naar Holland geweest en wij hadden iets om met geestdrift

illustratie

[pagina 4]
[p. 4]

over te praten. Hij had in Amsterdam gewoond, net als ik. We hadden samen de school doorlopen. Ik was na school gaan studeren. Hij was in zaken gegaan. Hij had het veel beter dan ik. Verdiende goed, maar had nooit genoeg. Hij was altijd op zaakjes uit en hij had geluk ook.

Hoewel wij vrienden waren en zeer vertrouwelijk met elkaar omgingen, had Martens altijd iets geheimzinnigs over zich. Hij zei soms dingen en je wist dat hij daarachter gedachten verborgen hield. Je moest altijd op je qui vive zijn. Later bleek wat hij bedoelde of wilde. Maar dan was het meestal te laat en hij had zijn doel intussen al bereikt.

Nu vanavond weer. Waarom had hij mij ‘plantage-eigenaar’ genoemd? Waarschijnlijk plaagde hij alleen maar. Hij wist heel goed dat het stuk grond dat ik geërfd had, niets anders dan oerwoud was. Ja, vroeger een ‘plantage’, maar nu niet meer. Met tropische snelheid was op dit stuk grond het begrip ‘plantage’ verstikt onder een haast ondoordringbare vegetatie. We waren er een keer naar gaan kijken, op een zondag, toen we een kennis op Paranam opgezocht hadden. Mijn ‘plantage’ was daar niet ver vandaan. Op z'n gewone plagerige manier had hij toen gezegd: ‘Laten we gaan kijken of er ook bauxiet in de grond zit’.

De volgende avond kwam hij inderdaad ‘babbelen’ op mijn balcon. Dat was altijd gezellig. Hij las, evenals ik, veel en hij verwerkte het gelezene en al zijn ondervindingen heel goed. Een ‘babbeltje’ met hem zo in de maneschijn, op het balcon - voor ons een traditie - was altijd de moeite waard.

We waren al in Communistisch China geweest en hadden Leon Uris' ‘Exodus’ geanalyseerd, Rock and Roll en Twist-muziek gekraakt en met een Russische raket de maan verkend, toen hij neerstreek op mijn ‘plantage’.

‘Het is toch een behoorlijke lap’, vond hij ‘Je kunt het toch niet prijsgeven aan oerwoud en ongedierte? Je moet er wat mee doen, man’.

‘Misschien wel’, mijmerde ik hardop. ‘Maar dan zou ik dat degelijk moeten voorbereiden en er wat kapitaal in moeten steken. Door tijdgebrek en ondeskundigheid kan ik het eerste niet en het tweede heb ik niet!’

‘Maar het is toch zonde om het zomaar te laten verwilderen. Wie weet hoe vruchtbaar het is’.

‘Ja’, gaf ik toe. ‘Eigenlijk moet het voorlopig zo blijven, want op het ogenblik weet ik er heus geen raad mee. Het zal nog wel een tijdje duren. Ik weet werkelijk niet, of ik er ooit iets mee beginnen zal’.

‘Maar dan heb je er ook nooit iets aan. Waarom verkoop je het dan niet liever?’

Er was iets op komst, dat voelde ik. Het was mij opgevallen, dat hij de laatste tijd een bijzondere en hardnekkige belangstelling had voor mijn ‘plantage’.

‘Nou ja’, ontweek ik, ‘daar heb ik nog niet aan gedacht, maar het is misschien wel een idee. Alleen: advertenties en al dat gedoe......’

Martens liet me niet uitspreken: ‘Wel nee, man, het is zo gebeurd. We kunnen morgen al bij de notaris de akte tekenen’.

Er ging een schok door me heen. Dat was dus de achtergrond van zijn plantage-spelletje van de afgelopen dagen. Hij wou weer een zaakje doen. En er op af natuurlijk. En ditmaal was het mijn ‘plantage’, waarnaar hij zijn grijphand uitstak......

 

zijn grijphand


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken