Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spektator. Jaargang 1 (1971-1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spektator. Jaargang 1
Afbeelding van Spektator. Jaargang 1Toon afbeelding van titelpagina van Spektator. Jaargang 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spektator. Jaargang 1

(1971-1972)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 501]
[p. 501]

Herman Pleij
Rijmschema en tekstkritiek in de ‘Veelderhande geneuchlycke dichten’

De teksten in de Veelderhande geneuchlycke dichten, tafelspelen ende refereynen (in het vervolg VGD), overgeleverd in een aantal drukken uit het begin van de 17de eeuw, gaan voornamelijk terug op 15de- en 16de-eeuwse bronnen, waarvan voor een gedeelte vaststaat en voor de rest aangenomen moet worden dat ze aanvankelijk afzonderlijk in druk verschenen zijnGa naar eind(1). Het transport van deze teksten zoveel jaren later naar één bundel heeft er geen ongeschonden gelaten, waarbij zowel bewust als onbewust afwijkingen tot stand gekomen zijn.

 

Bewust, omdat de drukker zich genoodzaakt voelde om op zijn minst de spelling te adapteren aan zijn eigen tijd en aan de door hem gewenste markt. Daarvan is menig voorbeeld bekend uit de 16de eeuw. Het Westvlaams van De Rooveres gedichten is in de gedrukte bloemlezing uit zijn werk (Antwerpen 1562) vervangen door BrabantsGa naar eind(2). Nog duidelijker is de mededeling van een drukker zelf, voorin de editie van de produkten van het refreinfeest te Brussel in 1562:

 
Dese Refereynen (wilt dit deurgronden)
 
Zijn som wt Vlaenderen (mijn Heeren loyale)
 
Ja, wt Hollant en Zeelant ghesonden
 
Ende en waren niet al Brabantsche tale
 
Maer den Druckere heeftse int generale
 
Nae sijn beste, op Brabantsche tale gheset.
 
Waer deur wel Fauten souden principale
 
Ghecomen zijn, ghestelt t'uwer jugen net.Ga naar eind(3)

En onbewust, omdat bij elk transport slordigheden insluipen, en -wat erger is - zogenaamde verbeteringen van vormen die de zetter onduidelijk vond of onjuist achtte.

 

Van beide typen tekstbederf geef ik een enkel voorbeeld uit de VGD. In beide gevallen is het aanknopingspunt een verstoring van het rijmschema, een aantrekkelijke springplank voor de tekstkritiek wanneer andere redakties ontbreken.

[pagina 502]
[p. 502]

Het refrein op de stok ‘Maer 'tis 'tEuangelie vande Spinrocken’ met het bovenschrift ‘Een ghenoechlic Refereyn van het Euangelie vanden Spinrocken’ behandelt satirisch allerlei vormen van bijgeloofGa naar eind(4). Het bestaat uit vijf strofen van ieder 20 regels en is gebouwd op het rijmschema a b a a b b c b c c d c d d e d e e f f. De Prince-strofe vertoont echter een afwijking: a b a a b b c d c d c b c d e d e e f f. Op zichzelf behoeft dit niet vreemd te zijn. De Prince-strofe in het refrein wijkt veelal af van de overige strofen, zowel in lengte als in rijmschemaGa naar eind(5). Daarmee kunnen we hier echter geen genoegen nemen, aangezien: a. het afwijkende schema geen patroon vormt, waarbij toch hetzelfde rijmmateriaal is gebruikt als in de voorgaande strofen (3 x a, 4 x b, 4 x c, 4 x d, 3 x e, 2 x f), b. r. 87-94 een aantal grammatikale onregelmatigheden bevatten: na r. 87 breekt de mededeling af, r. 88-91 leveren geen lopende zin op, r. 94 staat geisoleerd. Wanneer we het rijmschema van de Prince-strofe in overeenstemming brengen met dat van de andere strofen door enige regels van plaats te verwisselen, vallen de syntaktische onregelmatigheden weg en wordt het aanbod begrijpelijk: 1. je zult het gehele jaar niet verdrinken, wanneer je staande de kerst-mis bijwoont en het kindje wiegt; r. 91, 92, 2. de verering van Sint Barbara beschermt je tegen een schielijke dood: r. 87, 93, 3. het branden van kaarsen voor Sint Erasmus op bepaalde dagen levert spoedige rijkdom op: r. 88, 89, 90, 94, 4. wanneer je 's ochtends Sint Christoffel ziet, zul. je die dag niet omkomen: r. 95, 96, 97. Een direkte getuigenis voor de authenticiteit van de aldus herstelde lezing vormt een passage uit Erasmus' Lof der zotheid. die het direkte voorbeeld geweest moet zijn voor de regels over het wondergeloof aan de heiligen in het refrein: ‘Nauw verwant aan deze bijgelovigen zijn zij, die in het zotte, maar zoete geloof leven, dat hun geen ongeluk zal overkomen op de dag, waarop ze een beeld of schilderij van die reus van een Sint Kristoffel hebben aanschouwd; of wel dat diegenen ongedeerd uit de strijd zullen komen, die met het voorgeschreven gebed de Heilige Barbara hebben begroet; of dat binnen korte tijd rijk zal worden wie (op bepaalde dagen) met een bepaald aantal kaarsen en een bepaald aantal gebeden de Heilige Erasmus heeft vereerd!’Ga naar eind(6). Mak heeft indertijd op deze parallel gewezen zònder daarbij vast te stellen dat de tekst in het refrein konform de bron korrupt is, hoewel er dan toch iets geheel ander staat dan bij ErasmusGa naar eind(7). Van Moerkerken en Vanderheijden merkten de korrupte Prince-strofe van dit refrein wel op, doch kwamen met onbevredigende oplossingen, respektievelijk de konjektuur Synder voor sy in r. 88, en het stilzwijgend weglaten van r. 94Ga naar eind(8).

 

Een andere tekst in de VGD met een typerende afwijking in het rijmschema is De gheweldighe strijt tusschen den Haring wesende een Coning ende Prince vander Zee, ende den Kabeliau, oock een machtigh Regent van der

[pagina 503]
[p. 503]

Zee zijnde. Seer ghenoeghlijc om te lesenGa naar eind(9). Deze tekst, een komisch epyllionGa naar eind(10), bestaat uit zes strofen met het rijmschema a a b a a b b c b c c d d. Ook hier een afwijking in de laatste strofe: a b c a a c c d c d d e e. En ook hier vormt dit afwijkende schema geen patroon: de rijmklank aangeduid met b staat geheel geïsoleerd. Wanneer we alleen naar het schema kijken, zou de eenvoudigste oplossing zijn wanneer de tweede regel niet rijmklank b maar rijmklank a zou hebben; in dat geval stemt het schema overeen met dat van de andere strofen. Met andere woorden: is het laatste woord van de tweede regel van de laatste strofe (r. 67 van de gehele tekst) korrupt? Het begin van de laatste strofe luidt als volgt (r. 66-70):

 
Doe quamen twee oude Roochen wt de Roode Zee
 
Aldaer ghesonden zijnde als personen van bescheyde
 
Om den pays te maecken sonder cesseren,
 
Op lijf, ende goet, ende al 't gheree,
 
Maecktemen t'Verbont dat elck bleef ghedwee.

Volgens het schema zou het laatste woord van r. 67 dus moeten rijmen op Zee, gheree en ghedwee, maar er staat bescheyde. Het Middelnederlandsch woordenboek licht ons sub voce bescheit in over de wisselvormen besceide en beschee, wanneer dit substantief zonder lidwoord voorafgegaan wordt door een voorzetsel (dl. I, kol. 990). De authentieke vorm in de tekst moet beschee geweest zijn, waarmee de afwijking in het rijmschema opgelost is. Hoe komt het dan dat er bescheyde staat? Voor een zetter anno 1600 te Antwerpen moet de vorm beschee onaanvaardbaar geweest zijn als verouderd en te regionaal gebonden. Inderdaad zijn er aanwijzingen dat beschee in die tijd in het Brabants niet (meer) courant is. De spelling ee dan wel ei voor oudgermaans ai is streek- en tijdgebonden. Het Westvlaams vertoonde een sterke voorkeur voor ee, terwijl ei over het algemeen Brabants en Hollands is, en bovendien jongerGa naar eind(11). In het begin van dit opstel heb ik erop gewezen welke problemen een 16de-eeuwse uitgever krijgt wanneer hij een bundel samenstelt met teksten uit verschillende windstreken en van variërende ouderdom. Her-spellen tot een algemenere taal is voor hem een kommerciële noodzaak. De zetter zal min of meer mechanisch de minder courante vormen aanpassen, zelfs wanneer deze in rijmpositie staan, waarbij het de vraag is in hoeverre hij zich dit laatste wilde realiseren.

 

Het onderzoek van het rijmschema ten dienste van de tekstkritiek lijkt dus ook wai extraas op te leveren, namelijk een aanwijzing voor de herkomst van de tekst: vermoedelijk Westvlaanderen. Toch kan het niet meer dan een vermoeden zijn, dat kritisch getoetst moet worden aan een onderzoek naar meer sporen van een eventueel Westvlaams substraat in deze tekst. Van Vinckenroye wijst nadrukkelijk in zijn teksteditie van Houwaerts De vier wterste (gedrukt te Antwerpen in 1583) op de aantrekkelijkheden van dialektvermenging in het streven naar een algemenere taal aan het eind van de 16de eeuw voor het retorikale bedrijf: ‘Met een kennelijk artistieke of

[pagina 504]
[p. 504]

litteraire bedoeling werden Brabantse, Vlaamse, Hollandse en zelfs meer oostelijke vormen naast elkaar gebruikt.’ Deze flexibiliteit past de Brabander Houwaert met plezier toe in zijn gekompliceerde rijmschemaas. Zo kan ook verklaard worden waarom we bij hem viermaal de vorm beschee aantreffen, maar dan wel altijd in rijmpositie: zijn literaire kunsttaal, gebaseerd op het Brabants, vroeg om deze variatiesGa naar eind(12). beschee als authentieke vorm in de VGD behoeft dus geen Westvlaamse herkomst van de gehele tekst te representeren. Ook een Brabantse rederijker kon zo 'n vorm gebruiken, vooral in rijmpositie. Wèl is duidelijk dat een zetter anno 1600 in een Antwerps atelier met zulke fratsen niets te maken wilde hebben.

 

april 1972

[pagina 506]
[p. 506]

tekst naar VGD ed. 1899, p. 215

81 De Princelicke Paulus gaet dit al verwerpen, a
82 Waerschouwende dat hem niemand en laet bedrieghen, b
83 Van dien, die tot ydelheyt haer sinnen scherpen. a
84 Maer boven 'tgheluyt van Luyten oft Herpen a
85 Wert hy nu bemind die konstich kan lieghen. b
86 Daer zijnder diese oock gheckelic laten vlieghen, b
87 Die s. Barbara met vasten en vieren gaet bedincken, c
88 Dan segghen sy noch die met soete treken, d
89 Op zekere daghen twee oft drie kaerskens schincken, c
90 Zinte Erasmus, en die voor sijn beeld ontsteken, d
91 En zeggen, van al 't jaer en sal niet verdrincken c
92 Die de Kersmis staende hoort, en tkindeken gaet wiegen, b
93 Een haestige dood en sal hem niet krincken, c
94 Dat die dan rijck werden binnen luttel weken, d
95 En die sinte Christoffel smorgens gaet sien e
96 Zal dien dach niet sterven, tzy Klercken oft Leken, d
97 Maer hy sal alle ongeluc wel ontvlien. e
98 Dusdanighe beuselinghen die somtijds gheschien, e
99 Maeckt d'een d'ander wijs, al wilt qualick focken. f
100 Maer 'tis 'tEuvangelie vande Spinrocken. f

herstelde tekst

81 De Princelicke Paulus gaet dit al verwerpen, a
82 Waerschouwende dat hem niemand en laet bedrieghen, b
83 Van dien, die tot ydelheyt haer sinnen scherpen. a
84 Maer boven 'tgheluyt van Luyten oft Herpen va a
85 Wert hy nu bemind die konstich kan lieghen. b
86 Daer zijnder diese oock gheckelic laten vlieghen, b
91 En zeggen, van al 't Jaer en sal hy niet verdrincken c
92 Die de Kersmis staende hoort, en tkindeken gaet wiegen, b
87 Die s. Barbara met vasten en vieren gaet bedincken, c
93 Een haestige dood en sal hem niet krincken, c
88 Dan segghen sy noch die met soete treken, d
89 Op zekere daghen twee oft drie kaerskens schincken, c
90 Zinte Erasmus, en die voor sijn beeld ontsteken, d
94 Dat die dan rijck werden binnen luttel weken. d
95 En die sinte Christoffel smorgens gaet sien e
96 Zal dien dach niet sterven, tzy Klercken oft Leken, d
97 Maer hy sal alle ongeluc wel ontvlien. e
98 Dusdanighe beuselinghen die somtijds gheschien, e
99 Maeckt d'een d'ander wijs, al wilt qualick focken. f
100 Maer 'tis 'tEuangelie vande Spinrocken. f

eind(1)
Veelderhande geneuchlyke dichten, tafelspelen ende refereynen. Opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden. Leiden 1899. Een reprint verscheen in 1971. G. Kalff. Veelderhandegeneuchlickedichten etc. In: TNTL 8 (1888), 236. J.W. Muller. Een en ander over de ‘Veelderhande geneuchlycke dichten, tafelspelen ende refereynen’. In: TNTL 18 (1899), 200-18. M.E. Kronenberg. Een fragment van ‘Der vrouwen pater noster’. In: TNTL 82 (1966), 255-8.
eind(2)
R. Willemyns. Iets over de taal van de ‘Rhetoricaele wercken’ van Anthonis de Roovere. In: Versl. en Med. van de Kon. Vlaamse Ac. voor taal- en letterkunde 1967, 557-73.
eind(3)
Aangehaald bij Fr. Kossmann. De refereyn- en liedboekjes van de Antwerpsche loterij (1574). In: Het boek 11 (1922), 129-40 m.n. 136 noot l. Zie ook: J.F. Vanderheijden. Tekstcritiek en drukkerstechniek. In: Miscellanea historica in honorem Alberti de Meyer. Leuven enz. 1946. 84-91. M.J. de Vriendt-de Man. Bijdrage tot de kennis van het gebruik en de flexie van het werkwoord ‘zullen’ in de 16de eeuw. Gent 1958. m.n. 13-5. J.F. Vanderheijden. De boekdrukkunst en de opkomst van de neo-filologie. In: Versl. en Med. van de Kon. Vlaamse Ac. voor taal- en letterkunde 1965, 5-30. H. Pleij. De bestudering der prozaromans na Debaenes standaardwerk (1951) en de Utrechtse catalogus van 1608. In: Spektator 1 (1971-2), 28-42 m.n. 33.
eind(4)
VGD ed. 1899, 212-5.
eind(5)
A. van Elslander. Het refrein in de Nederlanden tot 1600. Gent 1953. 90 noot 35. A. Borguet. De ‘prince’ van het referein. In: Tijdschrift voor levende talen jr. 1947, 9-15 m.n. 13.
eind(6)
Ik citeer: Desiderius Erasmus. Moriae encomium dat is De lof der zotheid. (In het Nederlands vertaald door A. Dirkzwager en A.C. Nielson). Amsterdam z.j. 141-3; tussen haken heb ik op bepaalde dagen toegevoegd, daar dit wel in het latijn staat maar niet in de vertaling is overgenomen; de oorspronkelijke tekst heeft: ‘His rursum adfines sunt ii, qui sibi stultam quidem, sed tamen iucundam persuasionem induerunt, futurum, ut, si ligneum aut pictum aliquem Polyphemum Christophorum aspexerint, eo die non sint perituri, aut qui seulptam Barbaram praescriptis verbis salutarit, sit incolumis e proelio rediturus, aut si quis Erasmum certis diebus, certis cereolis certisque preculis convenerit, brevi sit dives evasurus.’
eind(7)
J.J. Mak; Vlaamse volksdevoties in een Geuzenlied uit de 16e eeuw. In: Volkskunde 47 (1945), 97-111 en 158-86 m.n. 102 noot 18.
eind(8)
P.H. van Moerkerken. De satire in de Nederlandsche kunst der middeleeuwen.
Amsterdam 1904. 74-5. J. Vanderheijden. Het thema en de uitbeelding van den dood in de poëzie der late middeleeuwen en der vroege renaissance in de Nederlanden. Ledeberg enz. (1930). 128-9.
eind(9)
VGD ed. 1899, 191-5.
eind(10)
Over dit genre zie: C.M. Geerars. Het komisch epyllion Batrochomyomachia en zijn Nederlandse bewerkingen. In: NTg. 61 (1968), 361-78.
eind(11)
A. van Loey. Schönfelds historische grammatica van het Nederlands. Achtste druk. Zutphen (1970). par. 63. A. van Loey. Middelnederlandse spraakkunst. II. Klankleer. Zesde herziene uitgave. Groningen 1971. par. 59. A. van Loey. Over Westmnl. ê / ei. In: Versl. en Med. van de Kon. Vlaamse Ac. voor taal- en letterkunde 1967, 31-85 m.n. 32. Willemyns a.w. (zie noot 2), 563.
eind(12)
J.B. Houwaert. De vier wterste. Tekstuitgave met inleiding, verklaren de aantekeningen en glosarium door F. van Vinckenroye. Gent 1965. 3 dln. I, 136-57 m.n. 136-40; II, r. 92, 608, 2955, 5571.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen


auteurs

  • Herman Pleij


datums

  • april 1972