Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spektator. Jaargang 6 (1976-1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spektator. Jaargang 6
Afbeelding van Spektator. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van Spektator. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spektator. Jaargang 6

(1976-1977)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 539]
[p. 539]

Der vrouwen heimlicheid
Mieke van Doorn & Willem Kuiper

 
God gheve hem den langhen ween,
 
Die dit onder dorpers bringhen sal,
 
Dat ic altoes dus nauwe hal;
 
(dVH 946-948)

Enige tijd terug vonden wij op de lijst van aanwinsten van het Instituut voor Neerlandistiek de door dr. L. Elaut vervaardigde overzetting in ‘Nederlands van nu’ van een laat-middeleeuws leerdicht, Der vrouwen heimlicheid geheten.Ga naar eind1 Een intrigerende titel die bleek te corresponderen met een bijzonder goed verzorgd boekje. Blijkens een aankondiging in Scriptorium van de hand van F. Masai heeft de uitgeverij E. Story - Scientia een genummerde oplage van dit werk als nieuwjaarsgeschenk voor het jaar 1975 aan zijn clientèle gegeven.Ga naar eind2 Masai beschrijft in enkele zinnen de inhoud van het boekje en eindigt met het uitspreken van een gelukwens aan het adres van de uitgever ‘pour cette agréable surprise et pour l'heureuse idée de faire connaitre un ms moyen-neerlandais d'une rarete particulière.’ Vanuit de medische wereld is ons geen reactie bekend. Wel verscheen er een bespreking in het tijdschrift Spiegel Historiael.Ga naar eind3 De auteur ervan toont zich bijzonder ingenomen met dit alleraardigste initiatief - wat het zeker is - maar wij betwijfelen of hij de middelnederlandse tekst naast Elaut's overzetting heeft gelegd voordat hij tot het oordeel een ‘uitermate goed verzorgde vertaling’ kwam.

Nadat we er in het Woord Vooraf voor gewaarschuwd zijn dat hier klare wijn geschonken gaat worden, maar dat het absoluut geen boek is dat alleen gelezen mag worden in bibliotheken met minder dan 50 stoelen, laat Elaut een aantal coryfeeën uit de 13e eeuw de revue passeren. Vervolgens geeft hij zowel in fotografie als in typografie de door Jan Frans Willems vervaardigde beschrijving van het handschrift Gent, UB, Ms. 444, die voor in het handschrift is ingebonden. Hij maakt er melding van dat 2 handschriften zijn zoekgeraakt en dat de tekst is uitgegeven.Ga naar eind4 Hoewel het handschrift gedateerd is - het werd in 1405 geschreven - belet dat Elaut niet om met de hand op Van MierloGa naar eind5 de oorspronkelijke redactie op het eind van de 13e of in het begin van de 14e eeuw te laten ontstaan. Gelukkig kan hij weerstand bieden aan de mogelijkheid dat Jacob van Maerlant de auteur zou zijn; echter niet zonder op te merken dat onze tekst geschreven is in de versmaat die ook deze gebruikte... Verder noemt hij nog het min of meer overeenkomstige tractaat Der mannen ende vrouwen heimelijcheitGa naar eind6 en de gedrukte nazaten van dit soort teksten, Den rosegaert van den bevruchten vrouwen, de bewerking van Der swangeren frawen und hebammen roszgarten. Curieus is het dat Elaut het tractaat Van smeinscen ledeGa naar eind7 verzwijgt, en daarmee zijn dissertatieGa naar eind8, terwijl deze tekst een passage van een 100-tal versregels haast letterlijk gemeen heeft met Der vrouwen heimlicheid.Ga naar eind9

Een van de merkwaardige kanten van Der vrouwen heimlicheid bestaat uit een 20-tal lyrische intervallen, waarin de auteur het vertoog onderbreekt en zich rechtstreeks tot zijn geliefde richt, dan wel zichzelf in een monoloog beklaagt, omdat zij

[pagina 540]
[p. 540]

zich niets aan hem gelegen laat liggen. Elaut besteedt hier relatief veel aandacht aan, en zet ze achter elkaar als ware het een feuilleton...

Het is jammer dat Elaut de hele inleiding niet geschreven heeft op het niveau waarop hij bijvoorbeeld de leer der humoren uitlegt; met andere woorden, op het niveau van een kenner van de geschiedenis van de geneeskunde. Zo had hij er ook verstandig aan gedaan zijn vertaling na te laten zien door iemand die het middelnederlands wèl beheerst. Immers, wat te denken van:

(468)[regelnummer]
Hierna komt Venus haar geweld,
 
die hoer, ze geeft de neus en mond
 
en voorts de organen van 't geslacht
 
der mensen, [...]

waar het middelnederlands leest:

(484)[regelnummer]
Hier na comt Venus ghewout,
 
Die oeren, nase ende mont behout
 
In den mensche, ende ander lede
 
Van des menschen scamelhede,Ga naar eind10

Of deze:

(317)[regelnummer]
Begrijp goed wat ik zeggen ga.
 
De kinderen die maar dertig dagen
 
in leven blijven, zal men ook maar
 
nauw zeven maanden dragen; zij
 
die veertig dagen leven, zullen
 
na zeven maand geboren worden.
 
Wie meer dan vijfenveertig dagen
 
in leven blijven, zullen niet meer
 
dan negen maanden mogen wachten
 
voordat zij op de wereld komen.

Zoiets kan toch niet. Het staat er ook niet:

(328)[regelnummer]
Verstaet wat ic u segge meer,
 
Die kinder die leven te .xxx. daghen
 
En sal men maer .vij. maent draghen,
 
Ende die te .xl. daghen lijf ontfaen
 
Moeten in die .vij. maent voert gaen,
 
Ende die te .xlv. daghen rueren
 
En selen over .ix. maent niet dueren,
 
Sij en selen ter werelt comen.

Bedoeld wordt, dat kinderen die 30 dagen na de bevruchting de ziel en daarmee het leven ontvangen korter worden gedragen dan kinderen die met 40 of 45 dagen tot leven komen.

Het is ook niet eenvoudig zich een voorstelling van het volgende te maken:

(832)[regelnummer]
Is 't kindshoofd buitenmate groot,
 
men zal de moeder bidden rustig
[pagina 541]
[p. 541]
 
te blijven, en meteen haar troosten.
 
Dan houde een andre vrouw het kindshoofd
 
tegen, terwijl de vroedvrouw met
 
de hand het kind ter wereld haalt.

Een andere vrouw moet het hoofd van het kind niet tegenhouden, de kraamvrouw moet het hoofd van een andere vrouw vasthouden!Ga naar eind11

(857)[regelnummer]
Eist dat kint hevet 't hoeft te groet,
 
Men sal der moeder te zulker noet
 
Maken een bede, dat sachte sal wesen;
 
Oec moet zij haer troesten in desen,
 
Ende sal houden, des gheloeft,
 
Eener andere vrouwen 't hoeft,
 
Ende die heefmoeder zij sal
 
't Kint metten hande voert halen al.

Mag men het Elaut kwalijk nemen dat hij uitglijdt over bede in vers 859? (Het is een verschrijving, bedoeld wordt bedde.) Ja, dit is de passage die voorkomt in het al eerder genoemde Van smeinscen lede, en in zijn dissertatie verwijst Elaut naar Der vrouwen heimlicheid, omdat in Van smeinscen lede het bed juist hard moet zijn.Ga naar eind12

Waar het middelnederlands aldus adviseert:

(888)[regelnummer]
Hevet 't hoeft oec verkeert,
 
Die heeftmoeder saelt te rechte keeren,
 
Ende bi den scouderen, alse wi leeren,
 
Sal zijt ghemackelijc uut halen,

- het gaat hier over de mogelijkheid van een onjuiste ligging van het kind c.q. het hoofd - leest men tot zijn ontzetting bij Elaut:

(861)[regelnummer]
En staat het hoofd soms ook verkeerd,
 
de vroedvrouw zal het juister zetten

Dat menstruatiebloed een gevaarlijk goedje is, wordt aan het eind van Der vrouwen heimlicheid uitvoerig uit de doeken gedaan. Ook hier is de overzetting bepaald niet smetteloos.

(1588)[regelnummer]
Die haer name uut eens wives poert,
 
Ende maket nat in menstrua voert,
 
Ende leit onder mes daer naer,
 
Ende liet daer lieghen .i. jaer,
 
Ende ghinghe meere toe dan, men soude vinden daer
 
Een groet serpent, dat's waer.

Geparafraseerd: wie schaamhaar van een vrouw neemt en dat in menstruatiebloed doopt, het onder mest legt en een jaar laat liggen, vindt daar een grote slang. Elaut maakt er dit van:

[pagina 542]
[p. 542]
(1539)[regelnummer]
En wordt met maandvocht van de vrouw
 
een mes bevochtigd dat daarna
 
een heel jaar lang onaangeroerd
 
en ongezien zal blijven liggen,
 
dan vindt men na dat jaar een slang!

Dit zijn maar een paar voorbeelden. De overzetting telt meer grotesken en wemelt van de onnauwkeurigheden.

 

Bij deze constatering zouden wij gebleven zijn, was niet onze belangstelling gewekt in het rebus-achtige slot van de tekst:

Explkckt sfcrftxm mxlkfrks


illustratie

Jan Frans Willems geeft de oplossing aan het slot van zijn beschrijving van het handschrift: ‘P.S. De raedselachtige eindregel op bladz. 87 is Explicit Secretum mulieris.’ Maar waarom staat dat er dan niet? Waarom staat er wat er staat? Was het de bedoeling van de auteur het boekje met behulp van dit explicit uit de handen van onbevoegden te houden? Alchemistische tractaten, die niet in verkeerde handen mochten vallen, werden in een mengelmoes van Latijn en volkstaal geschreven. Dat lijkt ons een veiliger methode. Kennelijk is dit boekje niet voor een geleerde bestemd, maar voor een ‘leek’, en iedereen die lezen kan, kan het lezen. Daar doet het raadselachtige explicit - hoe onbegrijpelijk het ook voor sommigen mag zijn - niets aan af.

Wij zien dit vermomde explicit in het verlengde van de lyriek waarmee de tekst gelardeerd is. Deze lyrische intervallen, doorgaans korter dan 10 versregels, worden in de marge met een paragraafteken gemarkeerd en gaan altijd aan een lombarde vooraf. Bovendien bevatten de laatste regels van elk interval in tegenstelling tot het gebruikelijke gepaarde rijm een vierrijm, wat inhoudt dat we hier met poëzie te maken hebben. Het voorkomen van deze lyrische intervallen is niet uniek voor Der vrouwen heimlicheid. Van MierloGa naar eind13 noemt een fragment van een PhysiologusGa naar eind14 die dezelfde hebbelijkheid vertoont. Wat hij nalaat te vermelden is dat één van die intervallen in beide teksten nagenoeg gelijk is.Ga naar eind15

[pagina 543]
[p. 543]

De lyriek geeft meer sfeer dan verhaal. De dichter die om wille van zijn jonkvrouwe aan dit werk begon, is door de keuze van zijn onderwerp bij haar uit de gratie geraakt. Aan het slot van de tekst, als hij haar ervan heeft kunnen overtuigen dat het nooit zijn bedoeling is geweest haar geheim te grabbel te gooien, wordt hij weer in genade aangenomen. De zin van deze hoofse poëzie is het aanstootgevende karakter van de materie te verbloemen en de tekst te verheffen tot het niveau waarop een hoofse jonkvrouw zich beweegt.Ga naar eind16

 

Wie weet dat in het middeleeuwse alfabet de i gelijk is aan de j, dat het zelfde geldt voor de u en de v, en dat de w geen letterwaarde heeft, kan het geheimschrift ontraadselen:

Explkckt sfcrftxm mxlkfrks
Explicit secretum mulierisGa naar eind17

Er is sprake van een regelmatige verschuiving. In het eerste woord zijn er 2, in het tweede en derde woord respectievelijk 3 en 4 letters opgeschoven. We gaan ervan uit dat er opzet in het spel is, omdat alle klinkers veranderd zijn, behalve de E van Explicit.Ga naar eind18 Wat zouden de getallen 2,3 en 4 kunnen representeren? De som ervan: 2 + 3 + 4 = 9 is gelijk aan het aantal maanden van de zwangerschap. Het product is minder makkelijk te duiden: 2 × 3 × 4 = 24. Toch moet ook dit getal een betekenis hebben, want het kan ook op een andere wijze worden afgeleid. Het explicit bestaat namelijk uit 3 woorden van 8 letters elk, en 3 × 8 = 24. Dat betekent dat de auteur/componist met opzet het enkelvoud secretum heeft gebruikt. Het latijnse tractaat waarnaar een groot gedeelte van dit leerdicht is bewerkt, heeft in alle edities het meervoud ‘De secretis mulierum’Ga naar eind19, en Der mannen ende vrouwen heimelijcheit eindigt met ‘Expliciunt secreta mulierum’.

Minder zeker is de volgende mogelijkheid. In alle drie de woorden is de vijfde en de zevende letter veranderd. In het tweede woord ook de tweede letter, en in het derde woord de tweede en de vierde letter. Tellen we in elk woord afzonderlijk de letterplaatsen op, dan ontstaat de reeks 12, 14, 18. Het volgende getal kan 24 zijn. (Misschien gaan we te ver als we de getallen 5 en 7 in verband willen brengen met de passage 262-282, waar wordt uitgelegd hoe in 5 perioden van 7 dagen elk de vrucht zich tot een volledig kind ontwikkelt.)

Der vrouwen heimlicheid wordt gestructureerd door 24 lombarden. Ze zijn alle rood. Vier ervan zijn voorzien van een bloemetje.

 

Dat voert ons naar de oplossing:

(78)[regelnummer]
Die menstrua, dat zijn de bloemen,
 
Die t'elker maent voert comen

En in Der mannen ende vrouwen heimelijcheit lezen we:

(1061)[regelnummer]
So heeft I purgatie geset,
 
Die men menstrua doet noemen
 
Ende die men gemeinlike heet bloemen,
 
Want gelijc alse men siet
[pagina 544]
[p. 544]


illustratie

[pagina 545]
[p. 545]
 
Dat de bloeme en draget niet
 
Sonder bloyen, dat verstaet,
 
Diegelike so ne ontfaet
 
Dat wijf sonder bloeme geen kint,Ga naar eind20

Het kan niet anders of de vier gebloemde lombarden representeren de vier menstruatie dagen. Het getal 24 verbeeldt de overige, ‘vruchtbare’ dagen van de periode.

 

Zetten we de lombarden achterelkaar met de initiaal M voorop, dan blijken we met een acrostichon te maken te hebben (we verdelen maar meteen in woorden):

MARGARHTA GODEVARTSE WT VDIM

Alleen de zevende letter, de H klopt niet. De versregel in kwestie luidt: ‘Het's goet dat ic voert ontbinde’ (323). Moeten we er zwaar aan tillen? Met prokope van de H is deze ongerechtigheid gemakkelijk te herstellen.Ga naar eind*

Wie is Margareta Godevartse uit Udim? Is het de opdrachtgeefster, of is het boek aan haar opgedragen? Moeten we de lyriek dan toch serieus nemen? Dat zal ongetwijfeld de bedoeling van de auteur zijn geweest, maar het Brussels (en OudenaardsGa naar eind21) fragment en de traditionele elementen binnen de lyriek pleiten voor een literaire interpretatie.

Verklaart dit acrostichon ook het enkelvoud mulieris, waar soortgelijke teksten steevast mulierum hebben staan, wat zonder nadelige gevolgen voor de getalsymboliek had gekund? En waar ligt Udim? Binnen de Nederlanden hebben we het niet op de kaart kunnen vinden. In het Klevisches Heberegister wordt in het jaar 1318 de plaats Udem genoemd.Ga naar eind22

De initiaal M en 2 lombarden - respectievelijk een E en een M - zijn met een rood golflijntje versierd. In het geval van de beide M's staat het er horizontaal onder. Bij de E staat het er verticaal rechts naast. Omdat het de initiaal, de middelste lombarde en de laatste lombarde betreft, geloven wij dat er ook hier opzet in het spel is. Wij interpreteren de E als een gekantelde MGa naar eind22a dat wil zeggen als een hommage aan Maria, de parel der vrouwen, aan Margaretha van Antiochië, een bijzonder populaire heilige die als noodhelpster zwangere vrouwen tijdens de bevalling bijstond, en niet in de laatste plaats aan Margareta zelf. Het kan geen toeval zijn dat met de E het onderdeel verloskunde begint.

 

Van Der vrouwen heimlicheid zijn 3 handschriften bekend: 1e het Gentse; 2e het handschrift dat in het bezit van Hoffmann von Fallersleben was en dat hij noemt in zijn Horae BelgicaeGa naar eind23; en 3e exemplaar dat volgens Sanderus in 1639 toebehoorde aan Joannes Gislenus Bultel uit Ieper.Ga naar eind24 Uit de gave symboliek zou men op kunnen maken dat het Gentse handschrift een archetype is. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat in een kopie een dergelijke gekunstelde constructie in tact blijft. Toch pleiten er een aantal argumenten voor het tegendeel. Het Gentse handschrift is op papier geschreven en de schrijver ervan maakt veelvuldig gebruik van allerlei abbreviaturen. Naarmate het einde nadert steeds meer, terwijl zijn schrift verkrampt. Dit lijkt ons in strijd met het karakter dat wij aan het arche-

[pagina 546]
[p. 546]

type van Der vrouwen heimlicheid toedichten. Een boekje met een acrostichon, besteld door dan wel bestemd voor de genoemde Margareta zal gezien de betrekkelijk geringe omvang ongetwijfeld op perkament zijn geschreven. Het zou ook minder afkortingen moeten bevatten om het Margareta mogelijk te maken - als zij er niet uit voorgelezen wordt - er zelf in te lezen. Het zou moeten lijken op het al eerder genoemde fragment van de Physiologus, een ‘mooi’ boekje, op perkament geschreven in een duidelijk leesbare letter, dat nauwelijks afkortingen telt. Wat dat betreft komt het exemplaar van Johannes Gislenus Bultel, dat inderdaad op perkament geschreven is, eerder in aanmerking. We hopen het ooit nog eens te achterhalen.

 

Een ander argument tegen het Gentse handschrift als archetype is de aanwezigheid van nog 3 andere teksten in het handschrift. De laatste twee staan qua inhoud volledig los van de eerste twee. Het tweede gedicht, dat in de handboeken is opgenomen onder de door Blommaert bedachte titel Gelaet- en karakterkunde, wordt in Der vrouwen heimlicheid als volgt aangekondigd:

(638)[regelnummer]
Want ic sal scriven in corter uren
 
Ghemeenlijc alder complexien nature,
 
Hoe men an elken mensche mach kinnen
 
Wat complexien hi hevet binnen,
 
Oft wat natueren, als men hem ansiet.

En even verder nogmaals:

(708)[regelnummer]
Om dat complexie ter ander stat
 
Hier na sal volghen vele bat

Het slot van Gelaet- en karakterkunde is wat hoofs-lyrische sfeer betreft niet identiek - het vierrijm ontbreekt - maar wel in overeenstemming met Der vrouwen heimlicheid. In een epiloog die te uitvoerig is om hier te citeren kondigt de auteur zijn jonkvrouwe en zichzelf af, waaruit wij - zij het met tegenzin - opmaken dat beide teksten bij elkaar horen. Na deze twee teksten volgen nog een geestelijk gedicht en een raadsel.Ga naar eind25 De variaties in het schrift zijn te gering om een andere hand te veronderstellen. Als dit boekje inderdaad voor Margareta was bestemd en aan haar werd gegeven, hoe komen deze bladvullingen, want dat zijn het ongetwijfeld, er dan in?

 

Als Udim inderdaad in de buurt van Kleef ligt, zou het handschrift dat aan Hoffmann von Fallersleben toebehoorde dan het archetype zijn? Het is volgens zijn eigen zeggen in het Rijnlands geschreven, al is dat niet het dialect van de proloog die hij gedeeltelijk geeft.Ga naar eind26 Zelf noemt hij het archetype Belgisch (Brabants -VlaamsGa naar eind27) en verwijst hij naar het door Sanderus beschreven Ieperse handschrift. Van het bestaan van het Gentse handschrift was hij klaarblijkelijk destijds niet op de hoogte.

Zoals Hoffmann von Fallersleben het incipit geeft, kan zijn exemplaar het archetype niet zijn, omdat het acrostichon erdoor verstoord zou zijn. Daar komt nog bij dat ook dit handschrift op papier is geschreven.

[pagina 547]
[p. 547]


illustratie

[pagina 548]
[p. 548]
De verwarring rond het dialect is er de oorzaak van geweest dat dit handschrift sinds 1830 ‘zoek’ was. Hoffmann von Fallersleben had het incipit namelijk ‘vertaald’. Met behulp van dr. Jean Deschamps zijn we erin geslaagd het boekje terug te vinden als Ms. germ. oct. 187 van de Deutsche Staatsbibliothek, nu berustend in de Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz.Ga naar eind28 Aan de hand van de microfilm

illustratie

[pagina 549]
[p. 549]

die men zo vriendelijk was ons toe te zenden, konden wij vaststellen dat Hoffmann von Fallersleben's exemplaar inderdaad geen archetype is. Het is een afschrift van een ander handschrift dan het Gentse. Het acrostichon is zwaar verminkt. Hoewel de tekst toch met een initiaal M begint, is er weinig van overgebleven:Ga naar eind29 MARNIDMDVAGNRZLEDUNINADHD. Het aantal klopt, de eerste drie ook nog. Toch is de afwijking minder groot dan men hieruit zou vermoeden. De Duitse tekst is door elkaar gegooid, waardoor een aantal lombarden van plaats zijn veranderd. Pikant is wel dat het gemiddelde aantal versregels per bladzijde rond de 24 schommelt.Ga naar eind30 De grootste afwijking ten opzichte van het Gentse handschrift is het ontbreken van de lyriek. Er is geen lyrisch interval te bekennen, terwijl de tekst toch nergens een verminkte indruk maakt (de afwijking in de volgorde even buiten beschouwing gelaten).Ga naar eind31 Dit betekent dat er twee redacties van Der vrouwen heimlicheid moeten hebben bestaan: een ‘didactische’ en een ‘idyllische’.

 

Het gehele geheim hebben we niet kunnen ontsluieren, en zullen we - tenzij het exemplaar van Joannes Gislenus Bultel wordt terug gevonden - nooit kunnen ontsluieren. Zeker is dat er vanaf ca. 1350 tractaten voor handen waren die in de volkstaal gynaecologische en obstetrische onderwerpen behandelden. Omstreeks die tijd zal er ook een ‘Vrouwen heimlicheid’ geschreven zijn, voor een deel een vertaling/bewerking van De secretis mulierum, voor een deel een afschrift/bewerking van tractaten als Van smeinscen lede, Der mannen ende vrouwen heimlicheit, de Physiologus en mogelijk andere, niet bewaard gebleven teksten (een middelnederlandse vertaling/bewerking van de Trotula bijv.). Van deze didactische ‘Vrouwen heimlicheid’ werd voor ene Margareta Godevartse uit Udim een ‘idyllische’ redactie gecomponeerd. Het Gentse handschrift is hier een afschrift van. Of is het toch...

explicit etcGa naar eind**

eind1
Der vrouwen heimlicheid. Een middeleeuws leerdicht over gynekologie en verloskunde. In het Nederlands van nu gezet en ingeleid door L. Elaut. [met een Woord Vooraf door Marcel Grypdonck]. Illustraties van F. Zenner. Gent enz. [E. Story-Scientia] 1974.
eind2
Scriptorium XXX (1976) fasc. 1, p. 178.
eind3
Spiegel Historiael 10 (1975), afl. 4, p. 250.
eind4
Der vrouwen heimelykheid, Dichtwerk der XIVe eeuw. [Vanwege de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen uitgegeven door Ph. Blommaert], Gent [1846].
eind5
Mierlo, J. van. De letterkunde van de middeleeuwen. Tweede herziene en vermeerderde druk met een inleiding van Kr. Baur. 's-Hertogenbosch 1949. p. 331.
eind6
Brussel, K.B., Hs. 15.624-11. Beschrijving in Deschamps, J. Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. tweede herziene druk. Leiden 1972. catalogusnummer 95, p. 261-264; Jansen-Sieben, Ria. De natuurkunde van het geheelal, Een 13de-eeuws middelnederlands leerdicht. Brussel 1968, deel 1, p. 131-142. De tekst werd uitgegeven door Nap. de Pauw in diens Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten. Deel 1. Gent 1893, p. 121-190.
eind7
Brussel, K.B., Hs. 19.308.
eind8
Elaut, L. Van smeinscen lede. Een middelnederlands geneeskundig geschrift. Zijn betekenis in het raam van de medische literatuur der dertiende eeuw. Gent 1956. diss. R.U. Gent.
eind9
De verzen 1580-1680 van Van smeinscen lede zijn nagenoeg identiek aan de verzen 824-925 van Der vrouwen heimlicheid.
eind10
Wij citeren de editie-Blommaert.
eind11
Door het hoofd van een andere vrouw vast te houden kan de kraamvrouw zich beter op de bevalling concentreren. Bovendien leidt zij zichzelf en de pijn af door juist dat vast te houden wat haar dwars zit. Verloopt dit ritueel goed, dan houdt de vrouw wier hoofd werd vastgehouden er een barstende koppijn aan over. Immers, de pijn is uit het lichaam van de kraamvrouw via handoplegging in haar hoofd getrokken.
eind12
Van smeinscen lede, vers 1614, p. 149 editie-Elaut.
eind13
Zie noot 5.
eind14
Brussel. K.B., Hs. 19.571. Uitgegeven door Willem de Vreese in het T.N.T.L. 11 (1892), p. 63-71, en door Nap. de Pauw in zijn Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten. Deel 1, Gent 1893, p. 191-202.
eind15
Maer die mijn herte heeft gewont/ Dier willic eer bidden genade/ Ay, ioncvrouwe, en dunke u niet te spade/ Ic wille gerne al mine mesdade/ Betren na uwes selves rade/ ed. De Vreese, 15-19, p. 65. Maer eer ic iet daer af beghinne/ Willic der liever, die ic minne/ Oetmoedelike bidden ghenade/ Ay, en docht u niet te spade/ Ic wille gerne al mine mesdade/ Beteren, na uus zelfs rade/ ed. Blommaert, 123-129, p. 5.
eind16
Ook in de officiële medische literatuur onderkent men het mogelijk provocerende karakter van het onderwerp en acht men zich genoodzaakt zijn goede bedoelingen te demonstreren. Vergelijk Daems, W.F. Boec van medicinen in dietsche. Een middelnederlandse compilatie van medischfarmaceutische literatuur. Leiden 1967. diss. R.U. Leiden: Want vrouwen vele crancker sijn dan die manne van naturen, ende die vrouwen in haerre dracht menighen anxt ende noet liden, daer om hebben si menigherhande ziechede. Ende sůnderlinghe bi dien leden, die die natuur ter drachten ghevoecht heeft ende hem die ziecheit in hemeliken leden aencoemt, dat si van scaemten gheen meyster ontdecken en darren. Daer om heeft mi ontfarmt haer scamelheyt, dat ic hebbe ghemaect een boec allen vrouwen mede te helpen in haren ziecheden. hoofdstuk 141, p. 179.
Deze zelfde opmerking geeft Der mannen ende vrouwen heimelijcheit in de verzen 1020-1040, terwijl een nog duidelijker excuus te vinden is in de Pseudo-Trotula, Kopenhagen, K.B., GKS 1657: Allen vrouwen ende Joffrouwen die dit lesen selen oft hoeren biddic dat sij my niet en willen vloeken noch in enegher manieren begripen want dit Secreet niet en es gheordeneert noch ghemaect tot harer scanden maer ten orbore ende profijte van allen vrouwen die des te doen selen hebben oft moghen in wat manieren dat sijn sal. Geciteerd naar Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, trefwoord ‘heimelijcheit’.
eind17
Vert. Hier eindigt het geheim van de vrouw.
eind18
Het veranderen van klinkers in de eerstvolgende medeklinker was het meest gebruikelijke geheimschrift in de middeleeuwen. Vgl. Reusens Eléments de Paléographie. Bruxelles 1963. reprint Louvain 1899, p. 161-163.
eind19
Een anoniem geschrift; in de middeleeuwen ten onrechte aan Albertus Magnus toegeschreven. Hijzelf wordt daarin een paar keer als auctoritas geciteerd.
eind20
Ed. Nap. de Pauw. Vgl. ook Boec van medicinen: daer om heeft die natuur - om die helle te houden staende - die vrouwen tallen maenden een reynicheit betekent te hebben bij eenre vloet, diemen heet menstruum of, int ghemene bloemen. Want gelijc dat die boeme sonder bloemen geen vrucht en winnen, alsoe werden die vrouwen beroeft van haerre dracht, als si sonder purgacy sijn. hoofdstuk 142, p. 180. Overigens vertonen de hoofdstukken 141-143 van het Boec van medicinen een frappante gelijkenis met de verzen 1020-1095 van Der mannen ende vrouwen heimelijcheit.
eind*
Te laat om nog in het betoog verwerkt te kunnen worden kwamen wij er achter dat wij niet de eersten waren die het acrostichon ontdekten. In zijn artikel ‘Kanttekeningen bij de lectuur van “Der vrouwen heimelijkheid”, dichtwerk der XIVe eeuw’, verschenen in Album prof. dr. Frank Baur, Antwerpen enz. 1948, p. 176-181, komt K. Deleu tot de gedeeltelijke oplossing MARGARETA GODEVARTS. De overige lombarden beschouwt hij als betekenisloos. Volgens hem is GODEVART de dichter van het voor MARGARETA bestemde boekje.
eind21
Een verloren gegaan fragment, waarvan alleen een afschrift is bewaard gebleven. Het is door Nap. de Pauw tegelijk met het Brusselse fragment van een Physiologus uitgegeven.
eind22
Tegenwoordig heet het Uedem. Zie; Oesterley, H. Historisch-geographischer Wörterbuch des Deutschen Mittelalters. Aalen 1962, p. 702.
eind22a
Deze suggestie danken we aan Bob Stumpel, kandidaat-assistent middeleeuwen IvN.
eind23
Hoffmann Fallerslebensis, H. Horae Belgicae. Pars prima. Vratislaviae 1830, p. 120-122.
eind24
Sanderus. Bibliotheca Belgica Manuscripta. T. 1, p. 286. Bruxellis 1972, reprint 1641.
eind25
De drie teksten, die na het tractaal Der vrouwen heimlicheid volgen, zijn eveneens door Ph. Blommaert uitgegeven in Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen. Deel 2. Gent 1841. p. 60-64.
eind26
Hoffman von Fallersleben, o.c. p. 121.
eind27
‘Vocabula, ut ghenoten (coire), vede (le vit), culle (id.), et similia patriam poetae significant, Brabantiam et Flandriam.’ o.c. p. 121
eind28
Beschrijving in: Degering, Hermann. Kurzes Verzeichnis der Germanischen Handschriften der Preussischen Staatsbibliothek. T. 3. Leipzig 1932, S. 61.
eind29
Onze hartelijke dank gaat uit naar dr. Peter Jörg Becker die ons op zeer korte termijn enkele fotokopieën en microfilm toezond, waardoor wij in staat waren de tekst te identificeren en een aantal vragen te beantwoorden.
eind30
Wij houden het voor zeer goed mogelijk dat het archetype 24 regels op een bladzijde had. Vgl. Duinhoven, A.M. De verdwaalde verzen in de Theophilus. TNTL 85 (1969), p. 81-104. Duinhoven verklaart het verdwalen van de 54 verzen door ervan uit te gaan dat ze op 1 blad stonden, d.w.z. 27 (3 × 3 × 3) op 1 bladzijde. Het getal 3 functioneert heel duidelijk binnen die tekst.
eind31
Wij vragen ons af aan wie de ‘verstoorde’ volgorde te wijten is, aan de kopiist of aan de legger. De vertaling is getrouw en geeft in een aantal gevallen een betere lezing dan het Gentse handschrift. De kopiist was echter niet deskundig blijkens verschrijvingen als materie voor matrix.
eind**
Onze hartelijke dank gaat uit naar prof. dr. Albert Derolez, conservator van de Afdeling handschriften en kostbare werken van de Centrale Bibliotheek der Rijksuniversiteit Gent, voor zijn gastvrijheid en belangstelling; en naar mevr. prof. dr. Ria Jansen-Sieben die, nadat zij vernomen had dat wij met een artikel bezig waren over Ms. 444, afzag van haar plannen aan dit handschrift een publicatie te wijden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Der vrouwen heimelykheid, dichtwerk der XIVe eeuw


auteurs

  • Mieke van Doorn

  • Willem Kuiper