Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spektator. Jaargang 18 (1988-1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spektator. Jaargang 18
Afbeelding van Spektator. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van Spektator. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spektator. Jaargang 18

(1988-1989)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

Aankondiging en bespreking

Taalkunde

Vincenzo Lo Cascio, Co Vet (eds.).

Temporal structure in sentence and discourse. Foris Publications, 1986. [V,] 297 p. (Groningen-Amsterdam Studies in Semantics (GRASS); 5). Geb. ƒ95,00; ing. ƒ75,00.

Neerlandistisch zijn de negen bijdragen in de bundel niet: ze hebben vrijwel uitsluitend betrekking op temporalia in het Italiaans, het Frans of het Engels. Alleen de eerste bijdrage ‘On aspectual properties of Dutch and German nominalizations’ (p. 7-39) van R. Bartsch, afgezien van detailwijzigingen een vertaling van een publikatie in Glot 6 (1983), gaat systematisch in op verschijnselen in het Nederlands en het Duits.

Drie artikelen zijn eerder gepubliceerd in Journal of Italian Linguistics 7 (1982): ‘Intrinsic and extrinsic temporal references. On restricting the notion of “reference time”’ (p. 41-78) van P.M. Bertinetto, ‘Deictic and anaphoric tense morphemes’ (p. 161-90) van F. Houweling, ‘Temporal deixis and anaphor in sentence and text: finding a reference time’ (p. 191-228) van V. Lo Cascio.

Naast een inleiding van de redacteurs, waarin de bijdragen kort gekarakteriseerd worden (p. 1-6), zijn er voorts vijf oorspronkelijke bijdragen opgenomen: ‘Indirect discourse and “consecutio temporum”’ (79) van C. Rohrer, ‘Focus matters’ (p. 99-132) van B. Rigter, ‘The discourse functions of the past tenses of French’ (p. 133-59) van C. Vet en A. Molendijk, ‘Interaction between verbal tenses and temporal adverbs in complex sentences’ (p. 229-49) van V. Lo Cascio and C. Rohrer, ‘Temporal relation, localization and direction in discourse’ (p. 251-97) van M. Adelaar en V. Lo Cascio.

Met de notie spatio-temporele regio waarop bijvoorbeeld een concept als ‘Jans schrijven van een brief’ wordt gerealiseerd, beschrijft Bartsch het verschil tussen Jan schreef een brief en Jan was een brief aan het schrijven. In het eerste geval is zowel het interieur als de begrenzing van de spatio-temporele regio aangeduid, in het tweede alleen het interieur. Met behulp van de notie verantwoordt zij voorts het verschil tussen expressies als verwoesting en verwoesten in De verwoesting/ het verwoesten van de stad werd gevolgd door een bloedbad. De bijdrage is verder van belang omdat er geen plaats is voor het descriptief niveau van een ‘discourse representation structure’.

In de bijdrage van Bertinetto (objecttaal: Engels en Italiaans) staat centraal Reichenbachs notie ‘reference point’. Deze notie heeft samen met Kamps theorie van ‘Discourse representation’ eveneens de aandacht in de bijdrage van Rohrer (objecttaal: Frans), Rigter (objecttaal: Engels) en Vet & Molendijk (objecttaal: Frans). De coproduktie gaat tevens in op de benaderingswijze van Bartsch. Rigters studie valt op door het onderscheid tussen syntactisch en inferentieel gestuurde chronologieën en door de poging om Kamps theorie in te bedden in transformationeel-generatief kader.

De laatste vier artikelen van Houweling, Lo Cascio, Lo Cascio & Rohrer en Adelaar & Lo Cascio (alle met als objecttaal: Italiaans) leveren in transformationeel-generatief kader beschrijvingen van temporele bindingsrelaties. Opmerkelijk is dat in de bijdragen van Lo Cascio als (mede)auteur noties uit het TG-kader ook worden toegepast op relaties tussen temporele expressies over de zinsgrens heen, dus tussen expressies in verschillende uitingen van een tekst.

Voor wie onderzoek verricht naar de structurerende rol van tijd in Nederlandse zinnen

[pagina 153]
[p. 153]

of teksten en daarbij geïnteresseerd is in formele beschrijving, hoeft de diversiteit van de objecttalen geen beletsel te zijn de bundel ter bestudering ter hand te nemen.

 

Th.A.J.M. Janssen

Letterkunde

Lexicon van literaire termen. Stromingen en genres. Theoretische begrippen. Retorische procedes en stijlfiguren. [Door] H. van Gorp, R. Ghesquiere e.a. 3e, herz. en aanzienlijk verm. dr. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1986 [464] p. ƒ45. -.

Hoewel het recenseren van herdrukken ‘not done’ is, moet in sommige gevallen toch een uitzondering gemaakt worden wanneer een boek echt verandert bij een volgende druk. Het oorspronkelijk vooral voor het middelbaar onderwijs bestemde Lexicon van literaire termen zoals dat in 1980 in eerste druk verscheen, is inmiddels aan de derde druk toe en nu (ook) gericht op studenten en docenten aan universiteiten en lerarenopleidingen. Was de tweede druk van 1984 al bijna dubbel zo dik als de eerste, nu zijn er nog eens 100 pagina's aan toegevoegd met zo'n 160 nieuwe lemmata.

Die toevoegingen betreffen vooral stromingen en periodebegrippen, waaronder naast het trefwoord ‘beweging/stroming/school/ generatie’ uiteenzettingen over: Biedermeier, Bloomsbury Group, Byronic/Byroniaans, Chicago-school, constructivisme, dandyisme, existentialisme, Geneva School, Lake poets, magisch realisme, Muiderkring, postmodernisme, rococo, verisme, Verlichting en vorticisme.

Opvallend is de aandacht die nu ook aan ‘de hulpwetenschappen’ gegeven wordt. Dat heeft geleid tot nieuwe trefwoorden als: bibliografie, bibliotherapie, codex, colofon, editio princeps, encyclopedie, etymologie, facsimile, folklore, grafische aspecten, incipit, incunabel, index, manuscript, non-book, register, teksteditie, tijdschrift, titel en variorumeditie.

De theaterwetenschap wordt expliciet genoemd als nieuw aandachtsgebied van de redactie en dat blijkt uit toevoegingen zoals: ballet, cabaret, chanson, docudrama, dramaturg, opvoeringsanalyse, revue, scenario, sketch, theaterkritiek, theatermachinerie, theaterwetenschap en théâtre de la cruauté.

Populaire genres en stromingen worden niet langer geschuwd. Wellicht heeft dat geleid tot opname van: narrenliteratuur, orale literatuur, popliteratuur en sotie/sottie en tot uitbreiding van het lemma vagantenliederen.

Het ombouwen van een middelbare-schoolboek tot universitair naslagwerk is een bezigheid die toch haar sporen nalaat. Literatuurvermeldingen ontbraken in de eerste druk geheel; in de tweede druk is daarmee een begin gemaakt en nu is dat uitgebreid, maar - naar ik verwacht - nog lang niet voltooid. Op een gegeven moment zal men vanwege de omvang van het boek moeten kiezen tussen meer lemmata of meer literatuur en voorbeelden binnen de lemmata. De nu opgenomen literatuurverwijzingen zijn lang niet in alle gevallen trefzeker, up-to-date en juist.

Een paar voorbeelden ter illustratie. Het nieuwe lemma ‘bibliografie’ is onderverdeeld in analytische en systematische bibliografie en heeft als enige literatuurverwijzing ‘A.M. van Buuren e.a., Vermakelijk bibliografisch ganzenbord, 19835’. Juist bij een lemma dat gaat over de leer van het opsporen, beschrijven en rangschikken van publikaties zouden de voorletters van de eerste auteur van het ‘Ganzenbord’ als ‘A.M.J.’ genoteerd moeten zijn. Ernstiger is dat men zich voor de indeling van bibliografieën baseert op de inleiding van het ‘Ganzenbord’, hetgeen leidt tot de onjuiste oppositie van ‘lopende’ en ‘retrospectieve’ bibliografie. Een betere bron ware geweest de Inleiding tot de bibliografie van Kouwenhoven en speciaal voor de analytische bibliografie was ook nog wel een titel te verzinnen geweest, want daarover heeft het ‘Ganzenbord’ het in het geheel niet.

Van eenzelfde onzorgvuldigheid in de titelbeschrijving is bijvoorbeeld sprake bij het lemma ‘romantiek’, waar de titel van de dissertatie van W. van den Berg moet luiden De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840 in plaats van De ontwikkeling van de term ‘romantiek’ enz. De publikatie van Furst uit 1969 had vervan-

[pagina 154]
[p. 154]

gen kunnen worden door die van dezelfde auteur uit 1980: European romanticism. Self definition. De titel van de Moderne encyclopedie van de wereldliteratuur wordt tweemaal verkeerd gegeven, nl. op p. 117 (‘voor wereldliteratuur’) en p. 463 (‘der wereldliteratuur’).

De uitbreiding naar de kant van de hulpwetenschappen roept onmiddellijk de vraag op hoever men daarbij wil gaan. Zo lijkt het nauwelijks te argumenteren waarom van alle mogelijke teksteditievormen alleen de facsimile- en variorumeditie een aparte behandeling krijgen, terwijl de diplomatische en kritische editie onder het hoofd ‘teksteditie/ tekstuitgave’ zeer kort worden behandeld. De daar genoemde literatuur dekt in het geheel niet de uitgebreide discussie over dit onderwerp van de laatste jaren.

Nog steeds is merkbaar dat het lexicon van Van Gorp c.s. indertijd is opgezet met lemmata die een overkoepelende functie hadden en dientengevolge een alfabetisch trefwoordenregister achterin noodzakelijk maakten. Dat register is in de tweede druk verdwenen, maar nog steeds zijn er van die klusters waaronder meer trefwoorden behandeld worden (‘rijm’ bijvoorbeeld). Zo had men ook de teksteditie kunnen behandelen in plaats van de ene soort wel en de andere niet onder het hoofdlemma op te nemen.

Deze kritische noten nemen niet weg dat ondanks de monopoliepositie van dit lexicon in het Nederlandse taalgebied de kwaliteit ervan over het algemeen goed is. Wellicht verdient het aanbeveling zich te blijven richten op vooral de literaire termen in internationaal en interdisciplinair (classici, anglisten, germanisten, romanisten) verband, want de specifiek neerlandistische termen en de terminologie op het gebied van de hulpwetenschappen komt echt binnen een paar jaar aan de orde in het - dat moet ik toegeven: al veel te lang in statu nascendi verkerende - aangekondigde Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek waaraan gewerkt wordt op het Amsterdamse Instituut voor Neerlandistiek.

 

P.J. Verkruijsse

G.A. Bredero. Verspreid werk. Verzameld en toegel. door G. Stuiveling. Voltooid door B.C. Damsteegt. Leiden: Martinus Nijhoff, 1986. 354 p. Ill. (De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero.) ƒ66. -.

Stuiveling had graag de biografie van Bredero geschreven; het is hem kort voor zijn dood op 11 mei 1985 gelukt en wel in drie pagina's, nl. p. 78-81 van het laatste tekstdeel van de nieuwe Bredero-editie, het Verspreid werk. Uit alle speurwerk en bestudering van de teksten die zeker wel, misschien wel niet en absoluut niet van Bredero zijn, is vanaf 1966 bij de voorbereiding van de herdenking-1968 tot en met de nasleep van de herdenking-1985 niet voldoende materiaal gekomen voor een biografie. Deze omstandigheid ontlokt Stuiveling de typisch stuivelingiaanse zin: ‘Iemand niet te kennen van wie we haast alles weten [nl. P.C. Hooft], en iemand wel te kennen van wie we haast niets weten, dat is één van de grilligste paradoxen uit onze literatuurgeschiedenis.’ (p. 27-28).

Met veel doorzettings- en inlevingsvermogen en zeer veel kennis van zaken heeft Stuiveling de romantische verdichtselen die de 19e-eeuwse literatuurhistorici om Bredero heen hadden geweven doorgeprikt. Van de rokkenjagende losbollige Amsterdamse volksjongen is niets overgebleven. Bredero is een leergierige jongen uit de gegoede burgerij die op de Franse school is gegaan, die zich via vertalingen en met behulp van Reinier Telle de klassieken heeft eigen gemaakt en zich verdiept heeft in de retorica. Veel van zijn kennissen behoorden tot de uitgeweken Zuidnederlanders: zijn leraar schilderen Badens, de auteurs Kina, Vondel, De Koning en Kolm en zijn schermleraar Thibault. Na 1615 wordt Bredero een erkend dichter; in maatschappelijk opzicht is hij geslaagd als kunstschilder en vaandrig.

Argumenten van diverse soort (biografische, literair-historische, prosodische, psychologische) brengen Stuiveling ertoe de door uitgever Cornelis Lodewijksz. vander Plasse in de Nederduytsche rijmen voor Bredero geannexeerde Emblemata Horatiana duidelijk buiten het oeuvre te plaatsen. Ook de ‘Sonnetten van de Schoonheyt’ zet Stuiveling tussen haakjes, naar onlangs gebleken is terecht: J.W. Steenbeek heeft in de huldebundel-

[pagina 155]
[p. 155]

Sötemann aangetoond dat ene Cornelis Jansz. Schooneman de auteur moet zijn. Voor het auteurschap van de proza-biografie van Karel van Mander komt volgens Stuiveling Karel van Mander Jr. in aanmerking en niet Bredero, zoals Busken Huet veronderstelde, evenmin als Karels jongste broer Adam van Mander, die door Henry Hymans naar voren was geschoven, en evenmin als Zacharias Heyns die ook wel genoemd is.

Al die apocriefe teksten zijn overigens wel in extenso in het Verspreid werk opgenomen opdat de lezer zelf mede kan oordelen. De wel tot het oeuvre toegelaten teksten zijn bijeengegaard uit de Nederduytsche rijmen van 1620, de Nederduytsche poëmata van 1632, de ‘Emblemata amatoria’, de ‘Vermeerderingh’ bij de Kluchten van 1622, uit liedboekjes en werken waarin Bredero drempeldichten heeft geplaatst. Dit werk is voorzien van varianten en woord- en zakencommentaar voorbeeldig uitgegeven door Damsteegt die de tekstverzorging van Stuiveling heeft overgenomen.

De nieuwe Bredero-editie is met de publikatie van het Verspreid werk ‘rond’, want dit laatste tekstdeel grijpt weer terug op het eerst verschenen biografisch-documentaire, eveneens door Stuiveling verzorgde, Memoriaal van Bredero. De Objectieve persoonsbibliografie is er nog juist in 1986 aan toegevoegd. Het enige desideratum dat volgens Stuiveling (p. 7 van Verspreid werk) is blijven liggen, is een volledig woordenboek op Bredero's taalgebruik. Voor de volledigheid en voor de laatste maal wil ik daaraan nog toevoegen, dat de subjectieve persoonsbibliografie ter vervanging van die van Unger uit 1884 eigenlijk aan het begin van de gehele Bredero-onderneming had moeten staan. Misschien is dat iets voor 2018, het volgende Bredero-herdenkingsjaar wanneer het tevens 33 jaar geleden zal zijn dat Stuiveling overleed, evenveel jaren als Bredero geleefd heeft.

 

P.J. Verkruijsse

De wonderlyke reisgevallen van Maria Kinkons. Met een inl. en aant. van Ton Broos. Amsterdam: Huis aan de Drie Grachten. 1986. XXIX, [VI.] 248 p. Ill. (Dokumenten; 6.) ƒ35. -.

Hedendaagse titels hebben helaas vaak de eigenschap dat ze nogal zakelijk zijn. Bij de aanpassing van oude titels aan het moderne gebruik vallen weleens wat interessante gegevens weg. Zo ontbreekt bij deze uitgave van Maria Kinkons op het titelblad (niet op de kaft, maar gegevens daarvan plegen in titelbeschrijvingen te worden genegeerd) de volgende oorspronkelijke ondertitel, waarmee reeds veel van de inhoud is aangeduid: Behelzende in zig Haare Geboorte. De geheime Vlugt van haar Ouders. Haar Ontmoetingen onder een mannelyk Gewaad zo te Land als ter Zee; inzonderheid haare Schipbreuk, Stranding en Woonplaats op een onbewoond Eiland; zonderlinge ontmoeting aldaar met een Baviaan; Ontdekkingen van nog andere onbekende Eilanden met derzelver byzonderheden; en eindelyk de te rug komst in haar Geboortestad Hailbron. Doormengd met een meenigte nooit gehoorde en leezenswaardige Gebeurtenissen. Alles naaukeurig beschreeven door A.G.l.m.

Ik wil deze ondertitel niet onvermeld laten, omdat ze een wezenlijke functie had bij de boekverkoop. De korte inhoud werkte als reclame en niet voor niets wordt hier impliciet verwezen naar boeken (Robinson Crusoe), motieven (travestie) en genres (reisverhalen à la Bontekoe, avonturenromans) die al eerder bij de lezers veel succes hadden.

Wordt met deze roman op het literaire vlak meer nagestreefd dan een goed verkoopsucces? Sterker nog: verwachtte het publiek dat de verwijzingen naar deze boeken, motieven, genres in optima forma werden gerealiseerd? Wanneer de tegenwoordige lezer het wonderlijke verhaal van Maria Kinkons in luttele uren heeft uitgelezen, zal hij zich wellicht afvragen of hij zijn tijd min of meer aangenaam heeft gevuld, maar meer nog of er met de heruitgave van deze tekst buiten dat nog enig ander belang is gediend. Bijvoorbeeld het presenteren van een specimen van een specifiek subgenre van het achttiende-eeuwse populaire proza, dan wel het laten zien van een belangrijke stap in de ontwikkeling van de

[pagina 156]
[p. 156]

achttiende-eeuwse roman. Helaas moet gezegd worden dat die laatste kwaliteiten bij de uitgave van deze roman niet zijn gebleken. Als representant van een subgenre kan Maria Kinkons zeker niet gelden. Broos en zijn recensent Schreijnders in Literatuur (1987/ 5) vliegen elkaar via autoriteiten als Ullrich, von Wilpert en Gove op dit punt in de haren. Maar waarom eigenlijk? Een geleerdendiscussie lijkt aan deze tekst verspild. Het is leeskost for the millions (een lichte overdrijving is wel toegestaan), zoals de editeur zelf al suggereert op p. VI: misschien wel voor ‘“De lezende keukenmeid”’ Geen wonder dat uitgever Bouwe Schiere een tekst op de markt bracht die duidelijk is samengesteld uit ingredienten die worden voorgeschreven door meerdere achttiende-eeuwse succesrecepten (zie boven).

In scheikundige processen verliezen stoffen echter hun oorspronkelijke hoedanigheden. In Maria Kinkons vormt de eilandepisode ten opzichte van Robinson slechts een beperkt onderdeel van de tekst. Wanneer de roman een imaginair reisverhaal zou zijn, dan is de ideele intentie (1) onvoldoende aangetoond. Als travestieverhaal deugt de roman evenmin, omdat de lezer voortdurend vergeet, dat de hoofdpersoon een vrouw is; slechts een enkele maal wordt dit expliciet vermeld, maar voor de spanning van het verhaal vervult dit gegeven geen enkele rol. Voor een Bontekoe-achtig reisverhaal lijkt de tekst, zoals de editeur terecht aangeeft, te weinig op de droog opsommende journalen, hoewel enkele exotische elementen, vooral in het laatste deel van de tekst juist weer verwantschap daarmee suggereren (De werkelijkheid van de journalen leek immers al fantastisch genoeg). Ik kan het met Schreijnders eens zijn dat de tekst nog het meest weg heeft van een doorsnee-achttiende-eeuwse avonturenroman, al kan ik mij ook vinden in de opmerking van Broos dat Maria Kinkons ‘afgezien van het van huis weglopen, [...] niet bepaald een “schelms” karakter of echt avonturiersbloed [heeft]’ (p. XII). Kortom, het is vlees noch vis.

Voor welk publiek is deze teksteditie nu eigenlijk bedoeld? Impliciet blijkt uit een opmerking over voor de hand liggende annotatie (p. XXV) dat de editeur in de eerste plaats denkt aan vakgenoten, neerlandici dus. In dat geval is het doel van de uitgave: ‘de kennis van een gedeelte van onze letterkunde, die wel eens met de naam populaire literatuur wordt aangeduid en die tot op heden nogal stiefmoederlijk is behandeld, te vergroten en te verbeteren’ anno 1986 een beetje achterhaald. Ik denk aan de series van Sub Rosa en Coutinho en enkele ‘losse’ uitgaven als De Middelburgsche Avanturier en De kloekmoedige land- en zeeheldin, waarmee ik geenszins wil beweren dat het nu wel genoeg is met het populaire proza.

De editeur heeft echter nog een ander publiek op het oog: ‘gepoogd is om de uitgave ook toegankelijk te maken voor geinteresseerde lezers en studenten der Nederlandse taal- en letterkunde die zelf een andere moedertaal hebben’ Waarschijnlijk met het oog op deze groep lezers geeft de editeur vertalingen als: toefden =wachtten (p. 26); schielyker =sneller (p. 31); schier =bijna (p. 45); vervaard =bang (p. 67); krengen =rottende dierelijken (p. 83). Daar is natuurlijk niets tegen. Bezwaarlijk is echter wel dat sommige vertalingen pas na de tweede of derde keer dat het woord voorkomt worden gegeven (verlegen wordt bijvoorbeeld pas verklaard op p. 187, terwijl het woord al op p. 69 bekend wordt verondersteld) en dat andere onnodig meermalen worden opgenomen (bijvoorbeeld bij erlangen en vervorderen). Een bepaalde categorie woordverklaring zou bovendien kunnen vervallen wanneer in de inleiding plaats zou worden ingeruimd voor de eigenaardigheden van grammatica en spelling in de tijd van ontstaan (1759).

Er zou nog wel meer in de inleiding mogen. Bijvoorbeeld informatie over vaartechnieken, scheepstermen en vaarroutes, zodat een al of niet bestaande relatie met de reisjournalen duidelijk zou worden, verklaringen voor kraan (p. 68) en spieren (p. 160) geen nieuwe vragen zouden oproepen en de lezer zich niet op p. 147 zou hoeven herinneren dat de verklaring voor barkentyn al op p. 12 is gegeven.

De editeur houdt zich in de inleiding bezig met het realiteitsgehalte van de reis (p. XVII-XVIII) en toont aan dat deze reis dient te worden ondergebracht bij de categorie: reizen bij het haardvuur. Als bewijzen te meer mogen wellicht dienen de schijnbare vergissing van de reizigers in de koers, zodat ze vanuit Sicilie in plaats van Spanje Venetie

[pagina 157]
[p. 157]

naderen (westwaarts of oostwaarts is toch een verschil van dag en nacht) en de lokalisering van de Golf van Venetie bij de ‘hiel’ van Italie (p. 198; een vergissing voor: de Golf van Tarente lijkt hier voor de hand te liggen).

Op p. XIX-XX wordt aandacht besteed aan de mogelijkheid dat de tekst een vertaling uit het Duits zou zijn. Bewijzen daarvoor zijn vooralsnog niet te vinden, aldus de editeur. Ik blijf echter achterdochtig. Aan het eind van de jaren vijftig van de achttiende eeuw begint het vertalen flink toe te nemen. Met het oog op concurrentie van andere uitgevers diende een vertaling snel te worden uitgebracht en dat zou de vele slordigheden in de tekst kunnen verklaren. De beschikbaarheid van de tekst was belangrijker dan de persoon van de vertaler, wat verklaart dat maar weinig vertalers in die tijd met naam en toenaam worden vermeld, zoals ook onze A.G.l.m. Misschien heeft Bouwe Schiere hem wel een vertaalopdracht verstrekt, of was de tekstschrijver zelfs in dienst van de boekproducent, op free lance basis. Tegen de laatste mogelijkheid pleit echter het feit dat de uitgever niet bepaald tot de grote jongens gerekend kon worden, zodat het weinig aannemelijk is dat hij vaste contacten had voor het schrijven of vertalen van zijn boeken.

Al met al is met deze editie een tekst beschikbaar gekomen die voor vakgenoten interessant is als achttiende-eeuws ‘massa’-produkt en waarvan de inleiding enkele interessante gegevens en gezichtspunten bevat. Voor het beoogde brede publiek, inclusief de neerlandici over de grenzen, vrees ik dat de editie te weinig zakencommentaar bevat. Vooral zorgwekkend ten opzichte van deze groep is echter het feit dat de keuze van de tekst te wensen overlaat. Als specimen van een bepaald type populair proza kan hij niet gelden en goed, boeiend, geschreven is hij zeker niet. Waar blijven de edities van werkelijk interessante teksten als bijvoorbeeld de Gedenkschriften van Woniatowsky, een Poolsch Edelman? Wordt het niet eens tijd dat de ‘kenners’ onder de neerlandici gezamenlijk een prioriteitenlijst ontwerpen die op de grond van duidelijke en in de eerste plaats vakmatige overwegingen voorziet in een planning van toekomstige tekstedities?

(1) P.J. Buijnsters. Imaginaire reisverhalen in Nederland gedurende de 18e eeuw. In: Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. Veertien verkenningen. Utrecht 1984, p. 8.

 

Adele Nieuweboer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Verspreid werk


auteurs

  • Theo A.J.M. Janssen

  • P.J. Verkruijsse

  • Adèle Nieuweboer

  • over Karel van Gorp

  • over Ton Broos