Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spektator. Jaargang 24 (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spektator. Jaargang 24
Afbeelding van Spektator. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van Spektator. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spektator. Jaargang 24

(1995)– [tijdschrift] Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 85]
[p. 85]

Aankondiging en bespreking

Taalkunde

M.A. Mooijaart. Atlas van Vroegmiddelnederlandse taalvarianten. [Utrecht: LEd, 1992] XV, 411 p. III. (Diss RULeiden). ISBN 90 5434 004 5. ƒ 49,50.

Het verschijnen van de ambtelijke bescheiden in het zgn. Corpus-Gysseling (1977) is een mijlpaal in de bestudering van de geschiedenis van de variëteiten in het Nederlandse taalgebied. Het vormt een belangrijk deel van het corpus voor het Vroegnieuwnederlands woordenboek en het is nu voor de tweede keer de basis voor een dissertatie op het terrein van de historische dialectologie van Nederlands uit de 13de eeuw. Amand Berteloot legde het Corpus-Gysseling ten grondslag aan zijn Bijdrage tot een klankatlas van het dertiende-eeuwse Middelnederlands (1983) en Marijke Mooijaart deed hetzelfde voor haar Atlas van Vroegmiddelnederlandse taalvarianten.

Wie de werkwijzen van beiden wil vergelijken zou kaart 10 AF/OF van Berteloot naast kaart 1 ‘AF-I (bijw.); ronding vocaal’ van Mooijaart kunnen leggen. Berteloot heeft gekozen voor de karteringsmethode van het type Ising, waarbij door de grootte van de puntsymbolen het aantal vindplaatsen wordt aangeduid en door de zwart-wit verdeling de verhouding tussen twee varianten. Mooijaart daarentegen volgt de karteringsmethode van Dees, waarbij in gearceerde vlakken de percentages van een van de twee complementaire varianten of groepen varianten vermeld staan. In bijlage 2 kunnen we de aantallen attestaties per meetpunt terugvinden. Voor de interpretatie van een verschijnsel zijn de percentages belangrijker dan de aantallen. We moeten er echter wel op bedacht zijn, dat de aantallen vindplaatsen per regio aanmerkelijk kunnen verschillen, hetgeen implicaties voor graden van betrouwbaarheid heeft.

Terwijl Berteloot met zijn methode af, of en ave door middel van twee symbolen kan aanduiden, is Mooijaart door de computer gebonden aan een dichotomische aanpak. Zij moet ave, dat ten zuiden van Antwerpen en ten oosten van Gent voorkomt, samen nemen met af. Als je de ronding van de vocaal in kaart wilt brengen, is dit geen bezwaar en is vermenging met de af/ave-kwestie zelfs alleen maar verwarrend. Daar heeft ze dan ook een aparte kaart aan gewijd, nr. 140 a en b.

De begrenzing van de deelgebieden op de kaart is van directe invloed op de groepering van de attestaties van de onderzochte complementaire oppositie in een woord. De drie criteria die hierbij een rol hebben gespeeld, roepen vragen op.

De kanselarijen zijn terecht vanwege de deels bovenregionale functie onderscheiden van de overige, regionaal gegroepeerde schrijfcentra. De kanselarij van de graven van Holland is aangeduid met een cirkel in de Noordzee ter hoogte van 's-Gravenhage. In paragraaf 4.5 blijkt (achteraf gezien) dat de correspondentie met de regio zo groot is, dat aparte behandeling taalkundig gezien overbodig blijkt te zijn, maar dat konden we van te voren niet weten. De kanselarijen van de graven van Vlaanderen en de hertogen van Brabant worden vanwege het geringe aantal attestaties uit deze schrijfcentra niet grafisch apart aangegeven. We vinden de gegevens wel in de tabellen in bijlage 2. In paragraaf 4.5 blijken deze duidelijk af te wijken van die van de regio. Maar dat konden we ook niet vooraf weten.

Vervolgens zijn grenzen van bestuurlijke eenheden aangehouden, zoals die van het Sticht en het hertogdom Brabant. Enkele geïsoleerde steden en heerlijkheden worden vanwege hun gerichtheid in het taalgebruik aan een aangrenzend gebied toegevoegd, zoals zich bij Geertruidenberg en Heusden en bij Kuik voordoet.

Op taalkundige gronden (de Ingwaeoonse

[pagina 86]
[p. 86]

verschijnselen) worden binnen de bestuurlijke eenheden die aan de kust liggen en een gewestelijk achterland hebben, regio's en subregio's gevormd. Dit geldt voor het graafschap Holland (regio's West-Holland en Oost-Holland) en voor het graafschap Vlaanderen (de regio West-Vlaanderen krijgt de subregio's west en oost).

Op p. 45 lezen we dat de indeling van de kaart ‘de traditionele indeling in hoofdgroepen van dialecten’ als uitgangspunt had. Uit het bovenstaande zien we echter, dat er achtereenvolgens drie volkomen verschillende indelingscriteria een rol hebben gespeeld om aan de gewenste indeling te komen.

(1)(a) + bovenregionale functie
(b) - bovenregionale functie
(2)verdeling van b in
(c) + aaneengesloten bestuurlijke eenheden
(d) - aaneengesloten bestuurlijke eenheden (aanhechting van d bij aangrenzend gebied op grond van taalkundige overeenkomst)
(3)verdeling van kustgebieden in
(c) + Ingwaeonismen in deelgebied
(d) - Ingwaeonismen in deelgebied

Bij een dialectografisch onderzoek ben je geïnteresseerd in het samenbrengen van plaatsen tot streken waarin een taalkundig verschijnsel in (ongeveer) gelijke mate optreedt. Aan deze wens wordt met de methode Dees maar in beperkte mate voldaan, zoals bijvoorbeeld uit kaart 51 a en b BOUDEN blijkt.

ol+dentaal verschijnt als ou+dentaal en ook wel als oi+dentaal. De a kaart van 51 laat zien, dat in West-Vlaanderen in 23% van de gevallen oi voorkomt. Bij de uitsplitsing in subregio's blijkt echter, dat dit percentage gebaseerd is op de gegevens uit de kuststrook en dat in het oostelijk deel van West-Vlaanderen dit oi-vocalisme in het geheel niet werd aangetroffen.

De kaarten 53 a en b zijn in dit opzicht ook interessant. In Oost-Vlaanderen komt CLAUS in 67% van de gevallen met ai-vocalisme voor. In West-Vlaanderen, Zeeland en West- en Oost-Holland werd overal ai aangetroffen en in Noord- en Zuid-Brabant en Limburg overal au. Bekijken we nu de b-kaart met subregio's en de tabel in bijlage 2, dan blijkt Oost-Vlaanderen geen overgangsgebied te zijn, maar het gebied waarin zich de scherpe scheiding van clais en claus bevindt. Het zuid-oosten alsmede Oudenaarde (in het zuidelijk deel van het zuid-westen) heeft au en de rest ai. Hier blijkt dus een isogiosse te lopen.

Het hart van de studie bestaat uit hoofdstuk 6, de maar liefst 160 kaarten - in de inhoudsopgave zijn na p. X de kaarten 60 tot en met 85 niet vermeld - met toelichting en de bij dit hoofdstuk behorende tabellen in bijlage 2. In de inleiding van dit hoofdstuk lezen we dat de keuze van de onderzochte items in hoofdstuk 3.2 werd verantwoord. Dat is onjuist. In 3.2 vinden we een beschrijving en geen verantwoording. Ik citeer: ‘Naar een volledig overzicht van de Vroegmiddelnederlandse klankleer werd niet gestreefd. Voldoende frequentie en relevante regionale variatie is de eerste norm waaraan taalkundige items moeten voldoen om voor karteringbehandeling in aanmerking te komen. Preciezer omschreven luidt die norm: een bezetting van minimaal vier regio's (evt. subregio's) op de kaart, met percentageverschillen boven de tien’ (p. 23). De items voor de kaarten bestrijken vier terreinen: klankleer (89 kaarten), spelling (14 kaarten; het is merkwaardig, dat de spellingproblematiek niet aan de klankleer voorafgaat), morfologie (39 kaarten) en woordenschat (18 kaarten). De keuze van de onderwerpen lijkt af en toe nogal toevallig. Soms blijkt de behandeling van een onderwerp in de dissertatie van Berteloot de reden om zelf geen kaart te ontwerpen. Bij de behandeling van de sjwa in beide studies zien we overigens een duidelijk verschil in uitkomsten.

De afdeling klankleer levert voor wat betreft dc klinkers en tweeklanken een belangrijke bijdrage tot het verkrijgen van een alomvattend en scherp inzicht in de regionale variatie. De tabellen en kaarten worden namelijk in een sluitend kader geplaatst, waarin de verschillende herkomsten van de klanken zijn aangegeven. Het is jammer, dat er niet per categorie van herkomst minimaal één kaart is vervaardigd, als er voldoende materiaal voorhanden was. Dan waren we nu klaar geweest met de grondlijnen van de klankleer. De in kaart gebrachte taalkundige items in de andere afdelingen vertonen uiteraard veel minder samenhang.

Wie zich ten doel stelt om uitspraken te doen over het Vroegmiddelnederlands, zal eisen aan frequentie en verspreiding moeten stellen. Ik vraag me echter af, of een eis aan percentageverschil tussen regio's terecht is. Vanuit taalkundig oogpunt bezien is gelijkheid even belangrijk als verschil. Nu is alle aandacht op verschillen gericht. Inzicht in de verhouding tussen

[pagina 87]
[p. 87]

overeenkomst en verschil kunnen we ten dele verwerven, als we de moeite zouden nemen om ook de gegevens uit de tabellen in bijlage 2 te analyseren.

In 4.5 is met behulp van een statistische methode van correspondentieanalyse de grondkaart met zijn 56 meetpunten beschouwd op basis van de onderzochte 160 taalkundige items. De resultaten van deze omvangrijke bewerking op de computer zijn kortweg in de figuren 6a en b gepresenteerd. Dit onderwerp wijkt volledig af van de voorgaande paragrafen, zoals in de inleidende alinea wordt toegegeven. Het gewicht van de zaak die aan de orde komt, is echter zodanig, dat een volledige beschrijving van de methode en de overgang van de resultaten tot de kaart in een apart hoofdstuk, volgend op de presentatie en bespreking van de 160 kaarten, gerechtvaardigd zou zijn geweest. Nu is bijvoorbeeld niet uitgelegd, op welke grond de afstand van het deelcorpus van een meetpunt ten opzichte van de nul over de x- en y-as bepaald is. Tot mijn verrassing zie ik namelijk grofweg de kaart van de Nederlanden verschijnen. Drie verschilpunten springen echter in het oog. Holland-Utrecht is naar Oost-Vlaanderen toegetrokken, Oudenbiezen ligt op een volslagen geïsoleerde plek rechtsonderaan op de figuren en de Vlaamse grafelijke kanselarij uit Gent en de Brabantse hertogelijke kanselarij uit Brussel komen veel dichter bij Holland-Utrecht terecht dan de overige dokumenten uit de genoemde steden met omliggende streken.

Geïnspireerd door onderzoek van Dees op het terrein van het Oudfrans, heeft Mooijaart de resultaten van haar Atlas gebruikt bij het lokaliseren van teksten met onbekende herkomst. Met behulp van de eerder aangeduide statistische correspondentiemethode blijkt het mogelijk tot een positiebepaling van verschillende teksten van Maerlant en enkele ambtelijke teksten te komen. Eigenlijk is deze overigens boeiende tekst een toegift ter stimulering van verder onderzoek.

 

Samenvattend kom ik tot de volgende slotsom.

1. De Atlas van Vroegmiddelnederlandse Taalvarianten behandelt 160 taalkundige items in dertiende-eeuwse ambtelijke teksten uit 56 meetpunten in de Nederlanden.

2. Mooijaart verkreeg haar gegevens door analyse van de database van het Corpus-Gysseling en enkele aanvullende teksten die zich op het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden bevindt.

3. De gegevens zijn gepresenteerd in prachtige kaarten volgens de karteermethode Dees. De motivering van de interne grenzen roept enkele vragen op.

4. De keuze van de behandelde items berust niet uitsluitend op taalkundige representativiteit voor een volledige beschrijving van één of meer deelgebieden van de taalkunde. Een variatie van ten minste 10 procent tussen (sub)regio's is een vereiste. In de praktijk is bij de keuze van de te behandelen woorden rekening gehouden met hetgeen door Berteloot in zijn dissertatie werd gepresenteerd.

5. De toepassing van de statistische correspondentieanalyse van de meetpunten en de daarmee verbonden lokalisering van teksten van onbekende herkomst uit hoofdstuk 5 in het voetspoor van Dees geven een steviger basis aan de toewijzing van handschriften aan bepaalde dialectgebieden dan de ‘impressionistische’ methode van voorheen. De graad van volledige betrouwbaarheid is echter eerst bereikt, als de set van gekozen items representatief is voor een volledig taalkundig systeem, b.v. het foneemsysteem of de woordorde.

6. De Atlas levert het bewijs, dat Mooijaart met grote werkkracht, precisie en vaardigheid met de computer (corpusopbouw en -bewerking) de Neerlandistiek heeft verrijkt met een omvangrijke hoeveelheid basismateriaal ter vergroting van onze kennis van het Vroegmiddelnederlands, dat geschikt blijkt om dertiende-eeuwse teksten nauwkeuriger te lokaliseren dan voorheen.

7. In hoeverre de grondlijnen van een studie reeds in een aio/oio-plan of door het onderzoeksbeleid van een instelling bepaald zijn, laat zich niet vaststellen. Het is gebruikelijk hier in de monografie geen opening van zaken over te geven. Die informatie behoort mijns inziens echter wel te worden verstrekt, bijvoorbeeld in de inleiding of in een bijlage. Men doet anders de projectleider of de instelling te kort en de auteur loopt de kans dat hij lof of, wat erger is, kritiek ontvangt voor zaken die van te voren reeds vastlagen en waar de projectleider of instelling verantwoordelijkheid voor draagt. Met die beperking moet deze resencie worden beoordeeld.

 

J.A. van Leuvensteijn

[pagina 88]
[p. 88]

Letterkunde

Klinkend boeket. Studies over renaissancesonnetten voor Marijke Spies. Onder red. van Henk Duits, Arie Jan Gelderblom en Mieke B. Smits-Veldt. Hilversum [Verloren] 1994. 178p. ISBN 90.6550.399.4.

Tijdens het tiende congres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw mocht Marijke Spies als blijk van waardering voor haar werk en persoon een liber amicorum in ontvangst nemen. In zevenentwintig korte beschouwingen stellen collega-renaissancisten telkens een sonnet centraal. Het is tekenend voor de huidige vakbeoefening dat de aandacht minder uitgaat naar het genre van de klinkdichten dan naar hun inhoud en sociale context. Slechts een enkele auteur behandelt de verstechnische aspecten van het sonnet, waarbij vooral Ter Meer verrast met haar visie op een ‘sonetto continuo’ van Hooft.

Aan de hand van publikaties van de laureaat laat Grootes zien welke poëticale en politieke noties het werk van Bredero bevat. Ook andere auteurs kozen voor een onderwerp waarmee de tweevoudig hoogleraar zich eerder onledig hield: scheepvaart, schrijvende vrouwen, poëticale opvattingen. Vondel en liedboekjes. Het sonnet komen we in diverse verschijningsvormen tegen: als drempeldicht, als scabreuze ondersteuning van een embleem, of als onderdeel van een reeks. Sonnetten van grote schrijvers als Douza, Hooft, Bredero en Six worden in de bundel afgewisseld door verzen van auteurs die nooit tot de canon zijn doorgedrongen. Hun gedichten klinken vaak stuitend vals. De tijd dat letterkundigen zich alleen met mooie verzen ophielden, ligt voorgoed achter ons. Terecht merkt Porteman in zijn bijdrage op dat smaakoordelen een wankele basis vormen voor literairhistorisch onderzoek.

Het boeket voor de jubilaris is wellicht gevarieerder van samenstelling dan de redactie met de gerichte keuze voor het sonnet beoogde. Het is een ware bloemlezing geworden.

 

Wouter Abrahamse


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Atlas van Vroegmiddelnederlandse taalvarianten


auteurs

  • Wouter Abrahamse

  • J.A. van Leuvensteijn

  • over Arie-Jan Gelderblom

  • over Mieke B. Smits-Veldt

  • over H. Duits