Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spiegel der Letteren. Jaargang 7 (1963-1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spiegel der Letteren. Jaargang 7
Afbeelding van Spiegel der Letteren. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van Spiegel der Letteren. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (36.05 MB)

XML (0.93 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spiegel der Letteren. Jaargang 7

(1963-1964)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Boekbeoordelingen

Dr. L. Moereels S.J., Ruusbroec en het religieuze leven. Kleine summa van het geestelijk leven, Lannoo, Tielt/Den Haag, z.j. (1962), 640 blz. 1 kleurplaat, 3 houtsneden; geb. 220 F.

Een boek van uitzonderlijk grote waarde. Voor mediëvisten.

Eigenlijk zou de bedoeling om ‘in 't bijzonder Ruusbroec's opvattingen over het religieuze leven van naderbij te bekijken’ (blz. 17), de titel van het boek behoren te verklaren, indien het niet was dat de schrijver bij de bepaling van ‘het religieuze leven’ nog even een slag om de arm hield. Op blz. 173 heet het immers dat het eigenlijke onderwerp is: Ruusbroecs opvattingen over het kloosterleven. Daarom is het boek dan ook op de allereerste plaats voor religieuzen geschreven (blz. 22). Intussen evenwel worden Ruusbroecs onderrichtingen ten behoeve van kloosterlingen strikt genomen alleen in het tweede deel van het werk uiteengezet (blz. 231-469). Het eerste deel (blz. 71-228), dat de hoofdbegrippen uit Ruusbroecs leer behandelt, al bereidt het wel het tweede deel voor, moet ook niet-kloosterlingen kunnen aanspreken. Het derde deel dan weer (blz. 473-613), dat een gebedsleven uit Ruusbroecs opvattingen van het gebed wil opbouwen, richt zich tot alle religieuze zielen ongeacht hun levensstaat. Het hele werk wil dan ook ‘alle priesters, vooral de directeurs van kloosterzusters en -broeders, alsook de ontwikkelde leken, die hun godsdienstig leven op het peil van hun algemene intellectuele cultuur willen houden, in vruchtbare voeling brengen met een door God uitzonderlijk verlichte Vrome...’ (blz. 22).

Terecht geeft Pater Moereels zijn werk de ondertitel ‘Kleine summa van het geestelijk leven’ mee. De jaren studie en verzameling van materiaal, die zichtbaar aan deze kleine summa voorafgegaan zijn hebben tenslotte de schrijver een meesterlijk een kloekgebouwd stramien in de hand gegeven waaroverheen hij zijn boek heeft kunnen uitspreiden. Het was immers zaak een dergelijk stramien uit Ruusbroecs werken bij middel van veel studie op te bouwen daar de mysticus zelf niet systematisch te werk ging. In deze schematisering van Ruusbroecs leer is de schrijver o.i. uitzonderlijk goed geslaagd. Langs de drie goed afgelijnde stapstenen der hierboven reeds vermelde delen van het boek, worden we binnengeleid in die onmetelijke denkwereld van de prins onzer Dietse mystiek. Liever hadden we dan ook gezien dat de schrijver zijn werk getiteld had: ‘Kleine Summa van het geestelijk leven naar Ruusbroec’.

Naast de aarzeling om duidelijk te zeggen voor wie hij schreef lijkt er ons echter nog een andere reden te zijn waarom de schrijver het liefst een titel koos die wat vaag bleef. En hier raken we een veel fundamenteler bezwaar.

[pagina 78]
[p. 78]

Uiteraard hebben Ruusbroec en het religieuze leven heel wat met elkaar te stellen. Maar tenslotte kan een titel als Ruusbroec en het religieuze leven slechts geconcipieerd worden vanuit een onwrikbaar geloof in het door alle eeuwen heen ‘constant’ blijven van de structuur van het religieuze leven. Of zullen we zeggen: grondstructuur? Op de vraag ‘Heeft Ruusbroec de moderne kloosterling nog iets te leren?’ (blz. 23) geeft Pater Moereels naar onze bescheiden mening geen antwoord wanneer hij vooropstelt: ‘Een heilige, hoe tijdgebonden ook in zijn verschijning, staat door zijn geest en ziel boven zijn tijd...’ (blz. 23) en, ‘Hier moeten wij het onderscheid tussen pal-staand wezen en veranderlijke, tijdgebonden modaliteiten in acht nemen’ (blz. 23) om daaruit te besluiten: ‘Het contact met de goddelijke werkelijkheid veroudert niet in zijn grond...’ (blz. 24).

In feite speel ik met woorden wanneer ik, behalve wanneer ik fysicus ben en spreek als zodanig, zeg dat de zon stil staat. Mijn ervaring, mijn be-leving is, dat ‘ik woon in een wereld waarin de zon op en ondergaat’.

Alleen wanneer ik als theoloog spreek - en dan nog! - kan ik de ‘onveranderlijkheid’ van God in het licht stellen. In de wereld echter waarin ik God ervaar, d.i. in het religieuze leven, ‘doorsta’ ik Zijn ver zijn of nabij zijn, Zijn spreken of zwijgen enz.; kortom: omdat mijn religieus leven veranderlijk is, kan ik nooit God ervaren als pal-staand Wezen. Voor een ‘Actus Purus’ of een ‘Ens a Se’ kan ik niet op de knieën gaan zitten en de handen vouwen. Immer bevind ik mij, dank zij het leven precies, temidden van veranderlijke, tijdgebonden modaliteiten. Anders leef ik niet. Ook niet religieus. Ik kan niet zeggen dat het contact met de goddelijke Werkelijkheid veroudert of niet veroudert. Als levensuiting is het even oud of even jong als het leven zelf en juist daarom veranderlijk en gebonden aan de modaliteiten van mijn historisch milieu en mijn historische situatie. Milieu en situatie van de 20e eeuw zijn niet wat ze waren in de 14e. Niet ouder, niet jonger. Anders. Ruusbroec en het religieuze leven zou dus in feite niets anders zijn dan een uiteenzetting van Ruusbroecs opvattingen zoals ze door zijn eigen, 14e eeuwse milieu dienden begrepen te worden. Een historische studie m.a.w. En eigenlijk is het boek van Pater Moereels dat geworden. Wie bereid is het werk aldus te lezen zal er de welhaast onschatbare waarde van inzien en er enorm veel bij leren. De schrijver bewijst inderdaad de mediëvistiek een zeer grote dienst door Ruusbroecs leer in een systematisch opgebouwd geheel uiteen te zetten. Zijn betoog is evenwel op vele bladzijden, naar onze bescheiden mening, tè moeilijk. Het boek vraagt ook van een aandachtige lezer wel erg veel inspanning.

Voor het overige: Ruusbroec heeft de moderne kloosterling heel wat te leren op voorwaarde dat men hem Ruusbroec verklaart en inderdaad toegankelijk en begrijpelijk maakt, in één woord: wanneer men Ruusbroec ten behoeve van deze tijd omdenkt en aanpast. De schrijver doet dit niet.

[pagina 79]
[p. 79]

En toch, wat naar het inzicht van het grootste aantal concilievaders van Vaticanum II voor het Evangelie geldt, geldt voor Ruusbroec en alle geestelijke auteurs a fortiori. Verzaakt men daaraan dan vervalt men in de terzake tekortschietende opvatting dat ‘het contact met de goddelijke werkelijkheid niet veroudert in zijn grond’.

N. De Paepe

H.L. Spiegel, Twe-spraack. Ruygh-bewerp. Kort Begrip. Rederijckkunst. Uitgegeven door Dr. W.J.H. Caron. Groningen, Wolters, 1962. VII-209 blz. f 9.75 of F 157. (Trivium. Oude Nederlandse geschriften op het gebied van de Grammatica, de Dialectica en de Rhetorica. Nr. III).

De titels van de hier heruitgegeven werken van H.L. Spiegel oefenen een intrigerende aantrekkingskracht uit op de onderzoeker van onze zestiende-eeuwse literatuur. Toch dekken zij werken die hoofdzakelijk de taalkundige belang kunnen inboezemen. De Twe-spraack van de Nederduitsche Letterkunst (1583) is een grammatica, waarin vooral aandacht aan de spelling besteed wordt. Het Ruygh-bewerp vande Redenkaveling (1585) is een in Nederlandse terminologie verwoorde dialectica. Hierbij is dan een Kort Begrip van dezelfde materie in rijm gevoegd ‘om des zelfs voorneemste hoofdpuncten te beter inde ghedachten te hechten’. Spiegels Trivium heeft dan zijn voltooiing gekregen in zijn Rederijck-kunst (1587) die wel aan de ‘rijmers’ is opgedragen, maar toch niets anders bevat dan een uiteenzetting van de regels der welsprekendheid.

 

De vier werken werden eerst door de Amsterdamse rederijkerskamer In Liefd' bloeyende uitgegeven. Voor de literatuurstudie zijn zij vooral belangrijk als uitingen van een voor de Renaissance kenmerkende taalcultuur; ook Spiegels opvattingen over de prosodie leren wij er uit kennen, terwijl wij er de algemene geestesgesteldheid kunnen uit afleiden die door Coornhert, Spiegel e.a. in een oude kamer van rhetorica gebracht werd.

 

Deze uitgave van Spiegels Trivium is de vierde die van de pers komt. In 1913 bezorgde Kl. Kooiman een geannoteerde editie van de Twe-spraack alleen. Naar dit boek zullen wij ons voorlopig nog voor de kommentaar moeten richten, want Dr. Caron geeft in zijn jongste publicatie een diplomatische tekstafdruk der werken alleen. Hij heeft hiermede een deel van Dr. Kuipers taak op zich genomen, ‘daar het niet wenselijk leek de Nederlandse taalkundigen langer te laten wachten op de in uitzicht gestelde teksten’, maar de toezegging van de Amsterdamse hoogleraar om de inleiding en de toelichtingen bij Spiegels traktaten te bezorgen blijft intussen,

[pagina 80]
[p. 80]

gelukkig, behouden. We hopen dan ook dat deze niet lang op zich zullen laten wachten.

Wij kunnen inmiddels Dr. Caron dankbaar zijn om de met zeer veel zorg uitgevoerde publicatie der bovengenoemde teksten, waarbij nog fotocopieën van de 4 titelpagina's met de achterzijden werden gevoegd, evenals van de tafels ‘der Zeglycke woorden’, ‘van de delen van Dialectika’, en van de ‘geheele Rederyc-kunst’.

L. Roose

Verder ontvingen wij:

Prof. Dr. C.B. Van Haeringen: Gramarie. Keur uit het werk van zijn hoogleraarstijd. Van Gorcum & Comp. N.V. - Dr. H.J. Prakke & H.M.G. Prakke, Assen, 1962. 381 blz.
J. Kamerbeek jr.: Tenants et aboutissants de la notion ‘couleur locale’. Uitgave van het Instituut voor Vergelijkend Literatuuronderzoek aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, 1962. 71 blz. (Utrechtse publikaties voor algemene literatuurwetenschap).
Dr. C.O.D. Schmidz: Sir Gareth of Orkeney. Studien zum siebenten Buch von Malory's Morte d'Arthur. J.B. Wolters, Groningen, 1963. 128 blz. 121 F.
Dr. W.H. Toppen: Conscience in Shakespeare's ‘Macbeth’. J.B. Wolters, Groningen, 1962. 295 blz. 282 F.
Dr. F. Balk-smit Duyzentkunst: De grammatische functie. Methode van grammaticale analyse, aan het Nederlands gedemonstreerd. J.B. Wolters, Groningen, 1963. 184 blz. 202 F.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Ruusbroec en het religieuze leven

  • over Twe-spraack; Ruygh-bewerp; Kort begrip; Rederijck-kunst


auteurs

  • N. de Paepe

  • Lode Roose