Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spiegel der Letteren. Jaargang 19 (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spiegel der Letteren. Jaargang 19
Afbeelding van Spiegel der Letteren. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van Spiegel der Letteren. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.90 MB)

Scans (27.73 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spiegel der Letteren. Jaargang 19

(1977)– [tijdschrift] Spiegel der Letteren–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk. I.

In het kader betreffende mijn Karel van de Woestijne-onderzoek, dit met het oog op een kritisch-historische uitgave van de Agenda's (zakboekjes) en de Carnets (aantekeningboekjes) van de schrijver, was ik ertoe genoodzaakt meermalen bij Mvr. Wwe Paul van de Woestijne, schoondochter van de schrijver, te gaan werken.Ga naar voetnoot1 Immers, wat er van dit materiaal overgebleven is, heeft zij, in naam van de erven van Van de Woestijne, in bewaring.

Bij deze werkgelegenheden bleef het mij steeds verbazen dat er van deze agenda's en carnets inderdaad zo weinig overgebleven was. Zulks, ondanks volgende bewering van G. van Severen:

Chaque année, à l'époque des étrennes, Mme van de Woestijne offrait à son mari un agenda de poche sobrement relié.Ga naar voetnoot2

Ook J. Eeckhout heeft het over ‘kalepijntjes’, die Van de Woestijne ieder jaar van zijn vrouw ontving. Deze ‘kalepijntjes’, beweert hij, werden ‘zorgvuldig-bewaard’.Ga naar voetnoot3

Dit alles betekent dat, vanaf zijn huwelijk in 1904 tot aan zijn dood in 1929, d.i. vijfentwintig jaar lang, de schrijver zowat vierentwintig keer een agenda (zakboekje) en/of een carnet(aantekeningboekje) ten geschenke moet hebben ontvangen. Verder weet men dat K. Jonckheere in het bezit is van een carnet over de periode 1903-1905, door hem uitgegeven in 1974.Ga naar voetnoot4

Hieruit kan worden afgeleid dat Van de Woestijne, reeds vóór zijn huwelijk in 1904, de gewoonte had in agenda's of carnets notities te nemen. Men moet geredelijk aannemen dat deze gewoonte terug te voeren is tot het begin van zijn letterkundige activiteit. Men vergete hierbij inderdaad niet dat Maurice van de Woestijne, de jongste broer van de schrijver, van een ‘dictaatcahier’ spreekt, waarin de schrijver zijn literaire produktie overkopieerde, en dat hij eigenhandig vernietigde, toen hij zijn volle maat had gevonden.Ga naar voetnoot5

 

De vraag was nu te weten te komen, of er nog geen andere agenda's of carnets bestonden, dan precies die welke Mvr. P. van de Woestijne zorgvuldig in bewaring houdt, daarbij, indien die bestonden, waar ze wel mochten te ontdekken zijn? Hierover ondervraagd, wist Mvr. P. van de Woestijne me te

[pagina 168]
[p. 168]

antwoorden, dat er geen andere moesten bestaan, dan die welke zij me ter studie kon voorleggen. Het carnet 1903-1905, uitgegeven door K. Jonckheere, kwam hierbij niet in aanmerking. Nochtans, beloofde Mvr. P. van de Woestijne me de nagelaten papieren van de schrijver nog eenmaal aandachtig te onderzoeken, en dan ook te classificeren.Ga naar voetnoot6

 

Op een van mijn werkgelegenheden overhandigde Mvr. P. van de Woestijne mij een bandje, dat ze nog net had ontdekt; zij dacht wel dat het van Van de Woestijne afkomstig was.

Voorzichtigheidshalve werd het door mij met voorhanden zijnde manuscripten vergeleken. En inderdaad, hoe vreemd het ook mocht lijken, zij had het geluk gehad op een totnogtoe niet gekend carnet van Van de Woestijne de hand te hebben gelegd.

Te oordelen naar het schrift, betreft het een carnet (aantekeningboekje), dat tot de jeugdperiode van Van de Woestijne behoort. Externe en interne evidentie staaft dit. Immers, het carnet dateert uit 1893. De schrijver was, in 1893, vijftien jaar oud; hij had al verzen geschreven, en die laten publiceren.Ga naar voetnoot7 Hij zat toen in de 4de Moderne humaniora (1892-1893), dan in de 4de Grieks-Latijnse (1893-1894), en wel op het Kon. Atheneum te Gent.Ga naar voetnoot8 Op het Kon. Atheneum was hij lid van het leerlingengenootschap De Heremanszonen, en was hij in contact met het leerlingengenootschap Help U Zelf van het Kon. Atheneum te Brussel.Ga naar voetnoot9 1893 is eveneens het jaar van zijn kennismaking met F.V. Toussaint van Boelare, leerling aan het Kon. Atheneum te Brussel.Ga naar voetnoot10 Zoals later blijken zou, zou deze kennismaking het begin zijn van een vruchtbare samenwerking.

 

Op blz. 3 van dit uit 1893 daterend carnet staat, onder een moeilijk leesbare potloodkrabbel, de volgende aantekening:

Aan den ‘Stormloop’ gezonden den 22 lentemaand 93

Het volgend stadium van mijn onderzoek bestond er dus nu in, alle nog bestaande nummers van De Stormloop, een voor mij vooralsnog ongekend tijdschrift, op de kop te tikken. En wel met het volgende als resultaat.

In de klapper van het AMVC te Antwerpen staat De Stormloop vermeld als een Brussels tijdschrift, 1893-1893, met als cutternummer S 9125.Ga naar voetnoot11 Op mijn

[pagina 169]
[p. 169]

navraag was Mej. L. Jansseune van het CVSC te Antwerpen zo vriendelijk me een fotokopie te bezorgen van de nummers 1 en 4 van het tijdschrift, d.i. al wat in het AMVC, ook in de Stadsbibliotheek Antwerpen, tot nogtoe beschikbaar is.Ga naar voetnoot12

Het bewuste gedicht, aan De Stormloop gezonden op 22.3.1893 (cf. supra), staat niet in deze Antwerpse nummers, wel een ander gedicht, dat al sinds lang gekend is, nl. Chi lo sa?...Ga naar voetnoot13, maar waarvan de tekst enigszins afwijkt van die in het Verzameld Werk (V.W.).

Indien nu Van de Woestijne twee verschillende teksten had ingezonden, waarvan één in De Stormloop werd opgenomen, kan moeilijk aanvaard worden dat hij zich hiertoe zou beperkt hebben. Te meer daar hij zelf, in een opstel over W. Kloos, spreekt van een:

‘vreugde-rijken ijver, die zich iederen dag uitte in het schrijven van op zijn minst één sonnet’.Ga naar voetnoot14

Inschrijvingsprijs: Drie maanden 1 fr., Eene maand 0,35. Nummer 12, het laatste nummer, verscheen 30 april 1893.

Het adres van het op 1 april 1894 verschijnende tijdschrift De Jonge Vlaming is eveneens: Oude Koornhalle, 24, Brussel. Het is eveneens het adres van het leerlingengenootschap van het Kon. Atheneum te Brussel, Help U zelf. Er zou m.i. een grondig onderzoek moeten worden ingesteld naar de rol en de betekenis van dergelijke leerlingenen studententijdschriften in Vlaanderen in die tijd, al was het slechts als achtergrond van het ontstaan van Van Nu en Straks. Wij bezitten hierover vrij weinig op wetenschappelijke grondslag.

F.V. Toussaint van Boelaere, die o.m. secretaris was van De Jonge Vlaming (hij verbleef: Fonteinstraat 20, Brussel), werkte ook mee aan De Stormloop. Ook hij levert zijn bijdragen: in nr. 1, Verhuizen, ged. Wintermaand 1892; in nr. 2, Rozenleven, menschenleven, beide onder het transparante (?) pseudoniem H.V (v)an Allerheiligen. Verder weet men dat hij in De Jonge Vlaming onder de pseudoniemen Scald (Skald) en Liedric (Liederik) publiceerde. De gelijkstelling, of identificatie, vindt men in nr. 4, blz. 2, van hetzelfde tijdschrift. Bijdragen van hem, onder dit pseudoniem, zijn te vinden in De Jonge Vlaming, in nrs. 1, 2, 5, 6, 7, 14. In De Stomloop, op 30 april 1893, nr. 12, blz. 3, Vergeet mij niet, ondertekend Skald Liederik, Lentemaand 1893.

Indien de manuscripten van Van de Woestijne, die zich in het fonds van het AMVC bevinden, uit deze jeugdtijd afkomstig zijn van Toussaint, zou dit kunnen betekenen dat deze een rol had te spelen in de redactie van De Stormloop. De geloofsbelijdenis van De Stormloop luidt immers:

Aan ons behoort de Toekomst; op ons rust de hoop der oudere strijders; want eens zullen wij ook in den strijd voor eigen Taal, eigen Zeden en eigen Leven moeten mede kampen. Onze vaders hebben het werk begonnen; aan ons het eens te voltrekken.

Op het programma stonden levensbeschrijvingen van J.F. Willems, Conscience, Van Duyse, Ledeganck. Hiermee herinnert de geloofsbelijdenis aan die van Vlaamsch en Vrij. Dat dit tijdschrift invloed uitoefende op de jongere schrijvers, erkende Toussaint in Marginalia. De Stormloop bracht ook uitvoerig verslag uit over de activiteiten van Help U Zelf. Het Nederlandsch Museum, 1893, 2de jg., 4de reeks, 10de afl., XVIIIde jg., XXXVIde deel van de verzameling, blz. 255-256, geeft de inhoud van het eerste nummer van De Stormloop.

[pagina 170]
[p. 170]

  DE STORMLOOP 1893   V.W., Minderaa, AMVC
Nr. Datum   Titel, pseudoniem  
2 12 feb. CANZONETTA. (Barcarolle.) V.W., II, 855: enkel gekend als ms. Ms. AMVC.
  ondert. Gent. C. Der Woestenije.  
3 19 feb. HERINNERING. Aan Art. Eeckhout. V.W., II, 855: enkel gekend als ms. MS. AMVC: eigen naam
  ondert. Gent. C. De Woestenve.Ga naar voetnoot1 vervangen door C. De Woestenije.
4 26 feb. CHI LO SA?...   Minderaa, o.c., 186; V.W., I, 787; V.W., II, 855-56. Verschenen
  ondert. Gent C. der Woestenije. in Land en Volk, 1893; aldaar gedat. 12 Dec. 92, ondert Carlo.
  Ms. AMVC: ondert. Gent. C. der Woestenije.
5 5 maart ZIJ.     V.W., II, 855: enkel gekend als ms. Ms. AMVC: opdr. Aan vriend
  ondert. Gent -19-8ber-92 Jast. Art. Eeckhout (met blauw potlood geschrapt), ondert. KVDWoestyne
  (geschr.), Carlo (geschr.), Jast; gedat. 19-8ber 92.
6 10 maart DE ZOEN.   Minderaa, o.c., 186; V.W., II, 856. Verschenen in Land en Volk,
  ondert. Jast.   1893, ondert. Carlo; gedat. 18 Dec. '92. Ms. AMVC: 9 verzen, ook knipsel uit De Stormloop.
7 19 maart DROOMEN.   Minderaa, o.c., 190; V.W., III, 941-44, 1050. Verschenen in De Jonge
  ondert. 23 Januari '93 C. Der Woestenije. Vlaming (1894-95)Ga naar voetnoot2. Ms. AMVC: 3 blz.; gedat. bovenaan de tekst Gent 15-12-92 (geschr.); blz. 3, na de tekst, gedat. 23 Januaar '93; ondert. K VDWoestyne (geschr.), daaronder C. Der Woestenije (onderstreept).
  MANELIEDEKIJN.   V.W. II, 855: enkel gekend als ms. Ms. AMVC: ondert. Gent. C. der Woesteyne (geschr.), daaronder Jast.
  NITAN-NOSIRI. (Japansche ballade) Minderaa, o.c., V.W., II, 856. Verschenen in Vlaamsch en Vrij
  ondert. Jast.   (1893-94). Mededeelingen van het Karel van de Woestijne Genootschap, nr. 3, 1934, blz. 50: fotokopie van het ms.
9 2 april LEH. Novelletje door C. Derwoestenije. Ms. AMVC: 4 blz., enkel tot r. 88 van de tekst in De Stormloop.
  (Wordt voortgezet    
10 15 april LEH. Novelletje door C. Der Woestenije. /
  (Vervolg)    
  Gedat. In Gent. Sprokkelmaand 1893Ga naar voetnoot3  
  HET KLEIN KIND. Een schetje door C. Der Woestenije. /
  Gedat. In Gent, Spokkelmaand 93Ga naar voetnoot3  

[pagina 171]
[p. 171]

Of deze uitlating nu letterlijk of figuurlijk moet geïnterpreteerd worden, is een ander probleem.

Er moest dus nu, in ieder geval, beslag gelegd worden op alle nog bestaande nummers van De Stormloop. Alleen de Centrale Tijdschriftencatalogus van de Gentse Rijksuniversiteitsbibliotheek bleek die volledig te bezitten. De bibliotheek bezit inderdaad twee reeksen, en die elkaar aanvullen, en gerepertorieerd zijn onder de nummers D 5127 (7) (nrs. 1-10), en 149 L 15 (nrs. 4-12).

Reeds een eerste overzichtelijke lectuur leerde mij, dat ik me inderdaad niet zo erg had vergist.

Hiernevens volgt dan ook de opgave van de eerste reeks teksten. In de eerste kolom, de teksten uit De Stormloop; in de tweede, de verwijzingen van P. Minderaa, eventueel het bezit van het AMVC, betreffende deze eerste gedichten van Van de Woestijne uit zijn jeugdjaren.

 

Na een eerste lectuur nam ik het besluit De Stormloop als tijdschrift aandachtiger te bekijken, vooreerst de teksten van het bestuurscomité te onderzoeken. Zo constateerde ik dat nr. 11 van 23.4.1893, na een oproep om nieuwe leden aan te werven, - het einde van het tijdschrift was nader! - volgende informatie:

Gedurende die drie volle maanden (d.i. februari-april 1893) heeft het bestuur van: ‘De Stormloop’ om zoo te zeggen gansch alleen gewerkt (wij maken eene uitzondering voor onzen briefwisselaar uit Gent.)
De heer Multafero die ons vele diensten heeft bewezen).Ga naar voetnoot15

De vraag is nu te weten, waarin de samenhang bestaat tussen: ‘onzen briefwisselaar uit Gent’, en: ‘De heer Multafero’ in de volgende regel (de tekst is, hoe corrupt enigszins hij er ook uitziet, afgedrukt zoals hij er staat). Hebben we hier met een en dezelfde persoon, of met twee verschillende personen te maken? Met andere woorden, duiden ‘onzen briefwisselaar uit Gent’ en ‘De heer Multafero’, al dan niet, op Karel van de Woestijne?

Om dit raadsel op te lossen, zou men eerst moeten weten, wie feitelijk tot het ‘bestuur’ van het tijdschrift behoorde, en wie als ‘briefwisselaar’ werd beschouwd? In alle geval, indien Multafero (naar Multatuli) tot het bestuur behoord heeft, in dat geval is moeilijk aan te nemen dat Multafero een pseudoniem van Karel van de Woestijne zou geweest zijn. Het raadsel lijkt me in een corrupte, niet volledige tekst te liggen. Zou hier niet iets ontbreken tussen r. 3 en 4? We missen een openend haakje vóór de laatste zin, die met een sluitend haakje sluit.

 

Andere, uit Gent stammende bijdragen, werden met het oog op mogelijke identificatie met Karel van de Woestijne, eveneens gecontroleerd; een bezoek aan het fonds van het AMVC was dus wel nodig.

[pagina 172]
[p. 172]

In het fonds van de eerste publikaties van de schrijver bevindt zich in het AMVC een stuk, nl. Het Bal in Valentino, dat J.F.P. Garetha ondertekend is. In De Stormloop verschenen ook twee bijdragen onder dit pseudoniem, echter met gewijzigde initialen:

nr. 4, 26 febr. 1893: Het Bal in Valentino, ondert. J.F.P. Garetha, ged. Gent, Vastenavond 1893;
nr. 8, 26 maart 1893: 't Was eens nacht..., 't Was nacht..., ondert. Gent. J-J P Garetha.Ga naar voetnoot16

De vraag is hier opnieuw: hebben we, in dit geval van J.F.P. of J-J P (Mar?)Garetha uit Gent, met een tot nogtoe ongekend Van de Woestijne-pseudoniem te maken?

 

Om even, in verband met een verder, nu gekend Van de Woestijne-pseudoniem, nl. Carlo, op Multafero terug te komen. Meestal behandelen zijn bijdragen uit Gent, - hij blijkt een leerling van het Kon. Atheneum te Gent te zijn, net als Van de Woestijne, ‘ons Atheneum’ schrijft hij op 23 april 1893, - alle de stand van zaken, betreffende de toepassing van de taalwet van 1883. In nr. 6 van 10 maart 1883 signeert hij echter een literaire verhaaltekst in proza: Vastenavond, ged. Gent, den 13 Februari 1893. De opdracht luidt: Aan vriend Carlo! Daaronder: Mijn eersteling!

Hieruit blijkt dat Carlo en Multafero beiden leerlingen zijn van het Kon. Atheneum te Gent, Multafero wegens zijn opdracht aan Carlo of Van de Woestijne, deze als zijn, reeds gepubliceerd hebbende meerdere beschouwt (het stuk Vastenavond is zijn ‘eersteling’), en het moeilijk denkbaar is dat Carlo, pseudoniem van Van de Woestijne, met of zonder zijn aangeboren ‘bovarisme’, aan het adres van zichzelf een verhaal, een ‘eersteling’, zou hebben kunnen opdragen. Hij heeft, bij mijn weten, het procédé nooit toegepast.

Een verder onderzoek in leerlingentijdschriften uit 1893 bracht in dit verband weinig nieuws. Nochtans, in Vlaamsch en Vrij, 2de jg., nr. 5, 4 febr. 1894, blz. 85, bevindt zich van genoemd verhaal van Multafero een tweede, herwerkte versie met dezelfde titel, maar hier van een zekere V.-E., en gedat. Gent - Februari 1894.Ga naar voetnoot17

Eén feit staat wel vast: de teksten, die Van de Woestijne naar leerlingentijdschriften in die tijd inzond, en meermalen uitgaf, ondergingen nooit dergelijke wijzigingen. Te meer, daar in dit geval het herwerkte verhaal zeker niet beter is dan het oorspronkelijke.

 

Hieronder volgen nu de opgespoorde teksten, die tussen 5 februari 1893 en 30 april 1893 in De Stormloop werden afgedrukt. Ze zijn voorzien van een minimum kritische commentaar, die resulteert van een vergelijking met andere

[pagina 173]
[p. 173]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

tijdschriften, de manuscripten in het AMVC, of het V.W., als dit mogelijk is. Daar Van de Woestijne nogal veel met beletseltekens omsprong, worden deze zonder nadere aanduiding genormaliseerd. Ook de verschillen, die zich in verband hiermee zouden kunnen voordoen tussen de verschillende versies, worden evenmin vermeld.Ga naar voetnoot18 In een eerstvolgend stuk, Karel van de Woestijne. Bibliografische verkenningen omtrent het jeugdwerk. II, zal een tweede reeks tot nogtoe ongekend jeugdwerk van Van de Woestijne bibliografisch onderzocht worden.

Teksten

Canzonetta.
(Barcarolle.)

 
Hoé effen is ons blauwe meer!
 
Ha!
 
Wat schijnt de zon er schoon op neer!
 
Ha! Ha!
 
Wen glijdt er over
 
heen en weer
 
la gondola,Ga naar voetnoot1
 
la gondola!
 
Ha! Ha! Ha!
 
 
 
Hoe hel de waterspiegel blinkt!
 
Ho!Ga naar voetnoot2
 
Hoe lieflijk onze visscher zingt!
 
Ho! Ho!
 
En in 't verschiet hoe
 
het nog klinkt
 
decrescendo,
 
decrescendo=:
 
‘Addio!’

C. Der Woestenije

Gent.

Herinnering.
Aan vriend Art. Eeckhout.

 
‘Al de gedachten, al deGa naar voetnoot1
 
gevoelens die het men-
 
schelijk hart folteren,
 
zijn slaven van de liefde.’Ga naar voetnoot2
 
Coleridge.
 
't Is de weggevlogen engel
 
Dien 'k herdenke, gansch alleen,
 
In mijn droeve, droeve droomen...
 
't Is háàr ziele die 'k beween.
 
 
 
Gij, wier leven was een adem
 
Waarin 'k mijn leven las,
 
Waarom kwaamt gij ooit op aarde,
 
Als uw plaats ten hemel was?...
 
 
 
Waarom zag ik ooit u kijkers,
 
Als het oethervlak, zoo blauw?...Ga naar voetnoot3
 
Gij die niet langer zoudt leven
 
Dan den vroegen morgendauw!...Ga naar voetnoot4

Gent.

C. De WoestenyeGa naar voetnoot5

[pagina 174]
[p. 174]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Chi lo sa?...

 
Ei! zwaluw uit den hoogen
 
die vliegt aan 's hemels bogen,
 
die hapt het vliegsken na,
 
en wegzwindt aan ons oogen,
 
waar henen?
 
Chi lo sa?...
 
 
 
Ei! vlietje uit de weide
 
met uwe groene zijde
 
waaraan ik droomend ga,
 
gij met uw murmlen blijde,
 
waar henen?
 
Chi lo sa?...
 
 
 
Ei! kindje, die aan de aarde
 
u enkel openbaarde,
 
den dood, dan, volgde na,
 
en zooveel tranen baarde,
 
waar henen?...
 
Chi lo sa?...

Gent.

C. der Woestenye.

Zij.
‘Is het uwe liefde, die gij beweent?’

 
Atala.
 
Waarbij komt het dat ik tranen
 
immer in uw kijkers zie,
 
Dat gij altijd eenzaam wandelt?...
 
Wie heeft dat veroorzaakt, wie?...
 
 
 
Waarom sieren geene rozenGa naar voetnoot1
 
uwe lokken: zuivergoud?...
 
Zijn zij in den herfst gevallen
 
met de blaaren van het woud?
 
 
 
Gisteren zag ik u zitten
 
op den heuvel, naast het graf...
 
Waarom weendet gij zoo bitter,
 
u, wie God slechts wellust gaf?
 
 
 
Waarom weent gij, immer, immer...
 
u wie alles tegenlacht?...
 
Waar is uw geluk gebleven,
 
en uw blikken, immer zacht?
 
 
 
Als gij eenzaam zult hernemen
 
uwe vlucht naar 's hemels baan,Ga naar voetnoot2
 
zal het antwoord op het raadsel
 
Met u naar den hemel gaan?...

Gent-19-8ber-92(3)Ga naar voetnoot3)

 

Jast.

[pagina 175]
[p. 175]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De zoen.

 
In 't avondduister
 
Daar slaapt het meer;
 
Men hoort niet meer
 
Dan 't golfgefluister.Ga naar voetnoot1
 
 
 
Bleek ende ver
 
In 't paarsche westen,
 
Aan 's hemels vesten
 
Daar blikt een ster...
 
 
 
En op de golven
 
Der stille zee
 
Waar zooveel wee
 
Ligt ingedolven,
 
 
 
Gelijk een zoen
 
Aan al de lijken
 
Uit d' helsche rijken
 
Der golven groen,
 
 
 
Vlijdt zich de sterre,
 
En vliedt dan heen,...Ga naar voetnoot2
 
En gansch alleen
 
Verzwindt ginsch verre...
 
 
 
En 't hemelbreed
 
Met paarsche zoomen,
 
Heeft weergenomen
 
Zijn weduwkleed...
 
 
 
En weer in 't duister
 
Daar slaapt het meer...
 
Men hoort niet meer
 
Dan 't golfgefluister.

Jast.

Maneliedekijn.

 
Zwaar bewolkt is het hemelvlak;
 
Niet één sterre die zachte blikt
 
Aan den loonigen horizont
 
't Schijnt er alles te sterven...Ga naar voetnoot1
 
 
 
Ook de velden zijn ingedut
 
Zware damp tot den hemel stijgt,
 
Wijl des herderen doedelzak
 
Dromend lispelt in minor.
 
 
 
Gansch de hemel en de aarde schijnt
 
Dood voor immer, slechts hier en daar
 
Een huilende hond, die schijnt
 
Droef een klachte te jamm'ren.
 
 
 
Doch, op eens door de wolken breekt
 
't Maantje, zilverig, blank en hel,
 
En de hope met 't maantje reist
 
Welkom, welkom, ô mane!...
[pagina 176]
[p. 176]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Nitan - nosiri.
(Japansche ballade)

 
Nitan - Nosiri, d'onversaagde jager,
 
Springt, met vrijheids kreet, op den ruigen nek van
 
't Everzwijn, zoo woest als de woeste zeekolk,
 
Woest als de donder!...
 
 
 
Heffend d'oproervaan met de krachtge vingren
 
Zingt hij 't oorlogslied, en de wouden trillen
 
Staak uw rust! voorwaarts, en bespot den sidraar!
 
Wijk van uw doel niet!...
 
 
 
't Vrije lied weerklinkt met het vreeslijk brullen.
 
't Everzwijn blijft staan, op den grond gekluisterd;
 
't Breede staal zinkt meer in den breeden schouder.
 
Dood is het monster!...

Gent.

Jast.

[pagina 177]
[p. 177]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Het bal in Valentino.

 
Het teeken is gegeven!
 
Door woeste vreugd gedreven,
 
Ze draaien
 
En zwaaien,
 
De paarkens het plein op en af.
 
Ze knotsen
 
en botsen,
 
En dansen in woestigen draf.
 
 
 
Ze gieren
 
en tieren,
 
En vloeken om 't meest.
 
En dronken
 
ze lonken,
 
Toch gansch zoo verbeest.
 
 
 
De wijven
 
die kijven,
 
Dat 't davert in 't rond.
 
Ze stouwen
 
en spouwen,
 
't Venijn uit den mond.
 
 
 
De mannen
 
verbannen
 
Algauw dit gekras;
 
En kozen
 
die rozen
 
Van 't maagdelijk ras
 
 
 
Die weder
 
zoo teeder,
 
Gelijk van to voor.
 
Met vleiers
 
en vrijers
 
Gaan dansen in koor.
 
 
 
Al zingend
 
en springend,
 
Verlaten ze 't bal,
 
Waar ronkers
 
van dronkers,
 
Verblijven in tal.

J.F.P. Garetha.

Gent, Vastenavond 1893.

'T Was eens nacht...

 
't Was nacht...
 
Het maantje scheen zoo zacht,
 
Zoo helder over 't aardrijk neder,
 
't Gedruisch der stad, als eene klacht,
 
Die galmde treurig weder...
 
En stierf allengskens uit.
 
 
 
En aan den blauwen hemel,
 
Geen wolkje zich bevond;
 
Daar pinkten meen'ge starren,
 
Geschaard om 't maantje rond.
 
 
 
Het scheen zoo vroolijk hier beneên.
 
Het maantje... het lachte gansch tevreên,
 
En kustte minnend veld en bosch.
 
 
 
Maar 't zuiden stoot zijn adem uit,
 
Er stijgen dampen in de lucht
 
En vormen zich tot eene walk.
 
Met maantje sterft, en slaakt een zucht.
 
 
 
Allengskens werd die schoone hemel,
 
Door loom'ge wolken overtogen;
 
't Werd nu zoo treurig hier beneden...
 
Geen star meer blank nog aan den hoogen.
 
 
 
't Was nacht.
 
Het windje blies zoo zacht
 
Het was als eene klacht
 
Die treurig over 't boschje galmde.
 
Het deed de boomen suisen.
 
Het loover ruischen...
 
Maar niet zoo vroolijk als tevoor.
 
Er lag iets klagends in dit koor:
 
Een jammer en een kermen,
 
Een smeeken om antfermen.
 
Een vloek der zuiderwolke toegestuurd.
 
 
 
Een forsche wind rukt eensklaps aàn,
 
Verdrijft die vurige adem
 
Uit 't zuiden opgestegen.
 
 
 
Het is nu weder vrij.
 
Van 't Rijnland tot de Lei
 
En 't juicht ons krachtig teen:
 
‘Vlaanderen die Leu.’

Gent.

J-F.P. Garetha.

[pagina 178]
[p. 178]

Droomen.

Droomen... droomen...

Wat is droomen?...

Droomen is het leven, 't leven is een droom...

'k Droomde ook zo veel,... 'k droomde nog zoo vaak,... droevige, droevige droomen, droevige...

 

't Avondstraaltje, schier onduidlijk, dringt door 't open vensterraam....

't Straaltje wordt grooter: een breede zonnestreep die zich op den tichelvloer uitspreidt, en al de geuren der najaarsbloemen, als wierookwalmen, uit de gaarde meebrengt... en in de zonnevlek op de tichels teekent zich de schaduw af van een blad, dat danst en beeft, zachtjes, zachtjes, - de schaduw van een eikenblad...

...En de duistere deelen worden nu klaarder, in de schemering wordt alles duidelijker, en flikkert in het donker...

't Is een klein vertrekje in een boerenhuisje, met kalken muren, met strooien stoelen. Op d'eikenhouten schouw staan de tinnen schotels te flikkeren, naast het uurwerk dat zijn heimlijk lieken voortzingt:

Tikke tak, tikke tak, tikke tak...

En immer groeit de zonnestreep en dringt tot in het kleinste hoekje... en als een schemergrauw beeld op een grijzen achtergrond, zit een knaapje, daar, aan de tafel,... een knaapje in 't zwart gekleed...

't Ziet er zoo droef uit, zoo droef en zoo bleek...

Zijn groote blauwe oogen staan zoo weemoedig in hunne holten, zijn oogen zoo diep, zoo duister, zoo sprekend... Het is niet bijzonder schoon... maar zoo indrukwekkend..., niet minzaam... maar zoo aantrekkend.

Want dit knaapje meen ik te kennen; meer, mijn gansche ziel, mijn gansch wezen tracht er zich aan te vestigen, met eene kracht, diep en onverschrokken, als gekluisterd,... met een geweld, die gansch mijn lichaam doet trillen, dof, verschrikkelijk duister, als de onmogelijke streving, van iemand die zijn eigen adem wou heroveren, zijn eigen adem, zijn eigen leven... na jaren onder 't deksel van het graf geslapen te hebben...

Dit knaapje meen ik te kennen; 't schijnt me een deel mijner eigen ziel te zijn...

 

't Avondstraaltje, schier onduiddelijk, dringt door 't open vensterraam... 't Straaltje wordt duistrer, duistrer, en hult gansch 't kamerkijn in paarsche schemergrauw, 't kamerkijn waar droomend het knapeken zit.

We worden voor elkaar, de tengre knaap en ik, .. we stonden voor elkaar, als door een sombren doodslaap in onze herinneringen teruggehouden; .. we stonden voor elkaar, zonder stem en zonder gedachte, onze doode blikken wisselend, door een zachte verwondering, eene zoete verrukking bewogen, gekluisterd. En dan zijn onze oogen nog doffer geworden, onze schimmen nog onbepaalder, onze weemoed nog grooter,... en steeds zonk de zonne... en ook de lichtvlek op de tichels werd doffer, maar immer nog danste 't blad...

En 't knapeken is opgestaan - en dan, nog een beeld is verschenen, eene vrouwenschim in rouwgewaad, niet bijzonder schoon... maar zoo indrukwekkend, niet minzaam... maar zoo aantrekkend... en ook haar meen ik te kennen, te herkennen lijk het knaapje... en dan, het heeft de vrouw met zijne wonderzachte oogen bezien, die oogen door tranen verduisterd... en, door het immer donkrer straaltje flauw verguld, door het venster hebben zij getuurd, getuurd... en zijn dan heengegaan...

Traag gingen ze, zweefden ze voort in het rosse steegje, droevig, droevig, met lage witte huisjes bezoomd, door hooge, hooge eiken, met oranjekleurige zonnevlekken er door

[pagina 179]
[p. 179]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

beschaduwd,. het steegje door het loome, paarsch-zwarte gevaarte van de kerk, met het gloeiend haantje in den top, bregrensd.

Traag gingen ze voort, in dit weenend halfduister die helsche, doch zoete schemering, waarin de zielen moeten leven... Zwaar vlogen de raven in den zwaren lucht, zwaar hijgde het windeken door het zwaar gebladert, en de bijna onzichtbare, uitgerekte schimmen zweefden, zweefden immervoort... En dan zijn zij 't kerkeplein overgegaan, en het wegelken binnengeslagen, ... en bij al de kruiskens, geweend hebben ze, en geknield bij 't eenvoudigsten, het houten, waarop het met vurige teekenen stond: ‘Aan vader...’ en zij hebben gesnikt, gesnikt,... ò, gesnikt!...

En dan, de schimmen zijn voor eeuwig verzwonden uit het droomenrijk, de gekende, geliefde schimmen, de schimmen die ik nooit gezien had, nogthans...

Het kindeken,... de moeder,... waar zijn ze dan gebleven?... Bij vader... in t Niet?...

 

Droomen... droomen...

Wat is droomen?...

...Droomen is het leven... 't leven is een droom.. 'k Droomde ook zoveel... 'k droom nog zoo vaak... droevige, droevige droomen, droevige...

 

23 Januari '93

C. Der Woestenije.

[pagina 180]
[p. 180]

Leh.
Novelletje door C. Derwoestenije.

- ‘Ge vindt dus Europa schoon, schooner dan Japan?’... De kleine Japanneesche hief hare amandelvormige oogen op... Een droevige indruk lag op haar geel gelaat, en een treurige glimlach liet hare kleine, blanke tanden zien...

Of ze Europa schoon vond?... Ze had er nog zoo weinig van gezien: niets dan door de ruiten van de huurkoets, die haar naar de tentoonstelling gebracht had, de hooge, hooge huizen en het voorbijtrekkende volk;.. niets dan rond haar de kosmopolitische woningen, daar opgericht voor den tijd der tentoonstelling en een joelenden hoop volk die er zich rond verdrong, en dat schertsend naar hare Japanneesche kleederen keek, en met de kleurige en grijnzende monsters en draken, die ze verkocht, lachte, immer vragend, immer spottend, luidop, opdat iedereen het hooren zoo!...

Maar wat zij er van gezien had, van Europa, O, dat was zoo verschillend van hetgeen ze ginder altijd zag, te Tokio, aan den oever van het meer, waarin de hooge kokopalmen hunne stammen spiegelen: dat hoekje van Europa, die weidsche stad, scheen haren zwakken, engen geest, als een werk door menschen, veel verstandiger dan die uit haar land, door reuzen, door goden gemaakt, geschapen, en als een paradijs van weelde en overvloed?..

Ze kwamen van zoo verre, zoo verre, kleine Leh,.. ze werd naar Europa gezonden, met al die maskers en al die beeldekens, als een koopwaar;... ze kwam om de stad der blanken te zien, die stad waar de huizen zoo hoog zijn, hooger dan de pagode van Tokio. Zij had zeeën, doorgetrokken, vele zeeën, dagen en nachten in eenen grooten stoomer ziek gelegen, en dit alles omdat anderen, de Taïkoen, de daïmio, ginder, het wilden, dit alles voor een hoopken geld!...

Eens, op eenen avond, had de moeder, de moeder die stil hare tranen op de verbronsde kaken liet vloeien, Leh's lange glinsterende haren ontrold; ze had ze stil met hare magere vingeren gekamt en gekust!... gekust;... terwijl haar vader tusschen de zwarte tanden morde, van ‘onze kinderen afnemen,... hen alleen, zonder hulp, zoover zenden’, en hare kleine broerkens stilzwijgend de tranen der moeder, 't morren des vaders aanzagen, en de droevige stilte van Leh, en niet begrepen waarom zij weende, nu hunne zuster het schoone wonderlijke Europa ging kunnen aanschouwen!...

En in den slapenloozen nacht die daarop volgde, scheen het haar dat zij lange zuchten, als die van den wind door de hooge bamboehalmen, uit het rieten bed harer moeder hoorde stijgen, en die zuchten schenen zoo droef, dat ze er van moest weenen...

En al de oogen waren rood, schenen somber, als ze 's morgens samen naar den grooten stoomer gingen aan den zeekant... Moeder klemde haar aan de borst immer weenend;... de knaapjes klampten zich aan hare kleeren, en vader mompelde: ‘kom, kom, 't is misschien nuttig voor Leh’,.. maar pinkte ook een traan uit het somber oog...

- ‘Aan boord!’ had men geroepen... En ze was reeds verre, als ze nog immer Moeder, en Vader, en Tong, en Phuang - hare broerkens - met den arm zag wuiven, ginds aan den oever van het meer, waarin de hooge kokopalmen hunne stammen spiegelen...

En de reis had dan zoo láng geduurd en Leh was zoo ziek geweest, zoo ziek, dat zij dacht nooit Tokio, en Moeder, en Vader, en de broerkens, weer te zien... want velen, die ze had zen meegaan, waren onder weg gestorven en die had men in een lang wit laken genaaid, en in zee geworpen: gloef!...

En als ze eindelijk aangekomen was, hadden heeren met hoeden op zooals ze er nooit gezien had, en baarden gelijk die welke de tooneelspelers, ginds in Japan, aandoen, als ze

[pagina 181]
[p. 181]

voor den Boeddha spelen, haar in een koest geschoven, en deze bracht haar naar de half opgemaakte tentoonstelling...

Maar dit alles was gauw vergeten door het woeste gerucht van het volk, dat zich als een zee rond haar bewoog en waarvan het gedommel als een verre donder scheen, afgebroken door een schellen vluchtigen lach...

Alle weken schreef Leh een langen brief naar huis, ‘te Tokio, aan het meer, bij de kokopalmen.’ Zij schreef des nachts, als de stilte haren mantel over de aarde spreidde, en het rieten hutjen met papieren ruitjes en papieren lantaarnen verlicht, in het hutje, waar de Bonzen, in gele, blauwgestreepte mantels, met gekruiste beenen, hunne amuletten, op roode papierkens schreven, of vóór het beeld van den Boeddha, hunne lange, eentoonige gebeden zongen. En zij vertelde aan Vader, aan Moeder, aan de knaapjes, van al wat schoon was in die groote tentoonstelling, en van dien hoop volk, zoo ondoordringbaar als het waterriet in 't meer, en van al het gewoel en al die gebouwen, hemelhoog! Maar elk harer brieven eindigde met eene klachte: Zou ze dan nooit Europa zien?

Niet het Europa der tentoonstelling, waar alles zich vermengde, maar het Europa in zijn gewonen handel en wandel, dat Europa waarvan men te Tokio met zooveel bewondering sprak! En die laatste woorden werden altijd door hare tranen bevochtigd...

En na die lange brieven scheen het haar of ze weer in Japan was, en op de matten van haar hutje sliep zij in, als door eenen langen zucht gewiegd, een zucht als het lied van den wind door de bamboehalmen: langzaam, aantrekkend, droef...

(Wordt voortgezet.)

Leh.
Novelletje door C. Der Woestenije.
(Vervolg)

De zomer ging voorbij; de blaren werden geel en vaal: weldra vielen zij af en werden door den wind medegesleept...

De tentoonstelling ging eindigen... Ze waren ras voorbijgegaan, die zomermaanden vol feïenwonderen. De Javaneezen rolden zich in hunne witte mantels en gingen niet meer blootvoets...

De danseressen van Oost-Indië bibberden onder hare shawls... Alles werd doodsch; men sidderde als men het Oosten aanzag, 't was een bevroren Oosten...

Leh was droevig, o, zoo droevig!... Hoe meer het einde der tentoonstelling naderde, des te meer voelde zij zich naar dit Europa aangetrokken...

O! zij wou er zoo graag blijven, in die groote stad, zij wou ze zoo graag van nabij zien, die groote huizen, die schoone winkels, die breede straten; zij wou uit de tentoonstelling sluipen, gansch alleen, om Europa, het ware, te bewonderen!...

Zij had reeds zoo veel latjes wierrook vóór Boeddha gebrand; zij had reeds zoo veel voor hare amuletten gebeden, ginds in 't hutje, dat als pagode diende, om hier te kunnen blijven... Zij had zelfs reeds een brief naar huis geschreven, maar hij was zonder aantwoord gebleven...

Zij zou Europa niet zien!

De Bonzen maakten reeds hunne pakken. Leh voelde zich door de koorts aangegrepen als ze dacht, dat zij ook, misschien, zou vertrekken. De stad verlaten, naar Tokio terugkeeren, waar nochtans de moeder wachtte, de moeder, die zoo gelukkig zou zijn Leh weer te zien, terugkeeren naar de hutjes van bamboe aan het meer, 't scheen nu aan de kleine als eene verbanning. Men had haar de deur van Europa geopend en nu wierp men die weer toe, vòor ze een stap in die onbekende wereld gedaan had.

- O! neen, zegde ze de oogen vol tranen op den Boeddha gericht, neen, 'k zal niet vertrekken, 'k wil het zien!...

[pagina 182]
[p. 182]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

En met eene treurige stem, als een gebed, herhaalde ze melancholisch: - ... Europa!...

Eens, op eenen morgen, toen in de grijze Octoberschemering de namen werden afgeroepen van de Japaneezen die met de boot moesten vertrekken, antwoordde Leh niet... Men vond ze nergens: ze was gevlucht... Opgestaan zijnde voor het klaar was verdook zij zich in het een of ander hutje... en men moest vertrekken zonder haar...

Zij hield zich daar schuil tot 's avonds, toen zij niemand meer rond haar zag, en de groote, open plaats gansch doodsch en stil geworden was... Dan liep er eene rilling door hare leden, en begon zij overvloedig te weenen. Ah! nu dacht zij weer aan Moeder, aan Moeder, die haar niet zou weer zien, aan Moeder, die ervan zou sterven!... Zij dacht nu weer aan Vaders wanhoop, aan het weenen der broerkens!... Zij dacht nu weer aan het gezellig huizeken ginds te Tokio, aan het meer, waarin de hooge kokopalmen hunne stammen spiegelen!...

Dit alles zou zij niet meer zien, en nochtans - dit alles had zij zoo lief!...

Maar in eens klonk weer de stem in haar die luide zei: ‘Europa!’...

Ze sloop naar buiten.

Het was reeds donker; de gaslantaarnen, aan spoken gelijk, schenen flets op de natte straatsteenen... Het regende: een fijne regen die tot het merg doordringt, een regen die doet huiveren...

Weldra werd zij door een straatbengel opgemerkt.

- ‘He, zeg, Jef, eene Chineesche!’

En de gansche troep jongens, die juist van de avondschool kwamen, liepen haar achterna. Weldra wierpen zij met steenen naar 't uitgeputte, verschrikte meisje... Een steen raakte haar, ze viel in bezwijming... en de verschrikte bengels verdwenen in eene der zwarte zijstraten...

Toen ze weer bijkwam, bevond zij zich dicht bij een water... zij herinnerde zich wel het voorgevallene...

En dit noemde men Europa! dit zag men met eerbied aan, in Japan! Dit bad ze aan, zij, Leh, naar wie men met steenen geworpen had!...

Dit noemde men een feeënwonder, die vuile lucht, die fletse lichten die haar verschrikten, en die natte straten!

Hoeveel schooner was Japan, met zijn helder-blauwe lucht en zijn nette hutjes, hoeveel schooner zijn de legenden die men ginder zingt, dan het woeste gerucht van het volk dat haar hier achtervolgde!...

En geen middel, geen middel om hier te ontsnappen!...

En om zich wat moed in te spreken begon zij te zingen; een liedje van moeder, een liedje uit Japan, de legende van den wijzen Li-kang, die zoo verre reisde, en dien het water weer naar huis bracht!...

‘Naar 'tlief verlaten Land!’

O, ja, ook haar zou misschien het stinkend water onder hare voeten naar huis voeren, gelijk Li-kang, misschien zou zij nog eens moeder kunnen kussen!

 

- ‘11de October '85. - Gisteren trok men uit de Schelde een meisje in Japansche kleeding op. Men kent de oorzaak van haren dood niet.’

En zoo stierf kleine Leh, als een afgeknipte roze, als eene geknakte chrisantheem!...

In Gent. Sprokkelmaand 1893.

[pagina 183]
[p. 183]

Het klein kind.
Een schetje door C. Der Woestenije.

- Griete...

- Nand...

Ze zitten alleen, beide ouden, in het eenzaam kamerkijn, vóór den uitdoovenden haard, die nu en dan eenen vurigen straal schiet, die hunne gerimpelde gezichten kleurt, en dan versterft...

Zij zitten alleen, de beide ouden, en denken, denken...

- Griete...

- Nand...

Hunne bevende handen zoeken elkaar boven het smeulende houtvuur, en drukken zich teeder, en dan een stille traan leekt langs hunne ingevallen wangen, en maakt het grijze, doffe oog waterig... En droever klinkt het, en stiller:

- Griete...

- Nand...

- Jetje...

Het was de zonnestraal in de woning, dit guitige, geestige meisje. De oude aanbaden hare lonkjes, en eerbiedigden hare grilligheden; 't was gansch hun heden, gansch hunne toekomst, al wat hun overbleef, hun Jetje...

En zoo zacht, en zoo beminnend...

- Grootva... Grootmoe...

Het huis weergalmde van haar hel stemmeken, van haren hellen lach.

Zij trippelde, den zwaren zetel van grootva bij het vuur slepend, met hare klare, blauwe pogen het huis verlichtend...

Het was het eenig kind hunner dochter...

Eens, op eenen avond was ze binnen gekomen, de arme weduwe, reeds hare ziekte slepend, met hàar kindje dat op den arm sliep met een glimlach op de lippekens, de vuistjens warm gesloten, gansch rozig onder het licht.

- Zij heet Jetje, zegde de jonge vrouw, hare droefheid in dien glimlach voor een oogenblik vergetende...

En de oude had eenen bevenden kus op de blonde lokjes gedrukt:

- Wij zullen ze samen opvoeden, had ze gezegd.

Maar de lijderes was reeds gansch ondermijnd door de tering... Zij ging alras heen.

[pagina 184]
[p. 184]

Het was een droeve najaarsdag; de wind zweepte het zwarte doodskleed tegen de gele kist met koperen nagels; de kist waaruit zuchten schenen te stijgen... en nu sliep zij op het kerkhof nevens haren man...

En het kindje was bij de grootouders gebleven...

- Grootva... Grootmoe...

- Elken morgen werd Nand gewekt door een kus, en zij was het die de kop warme melk, met het geboterd broodje bracht, guitig in de tas blazend, met kleine stapjes gaande, om niet te storten.

- Daar Grootva...

En het huis werd weer blij, en het kindje huppelde en sprong, en de ouden keken haar na, en dachten dan aan hunne dochter die ook eens zoo huppelde...

Eens, op eenen morgen, wachtte Nand te vergeefs naar het blijde vogelken. En als hij opstond vond hij Griete, weenend geknield bij het bed van het kleintje, die met gesloten oogjes lag, de wangjes door de koorts gegloeid....

En beide ouden bezagen elkaar, wel gevoelend, dat ook zij hun ontnomen werd...

Drie dagen later was Jetje bij hare moeder, bij haren vader...

Eenen nanoen werd het naar het kerkhof gedragen door vier meisjes van op school, en, door het eikenloover speelde de zon op het kleine kistje: een glimlach uit den hoogen aan het nieuw engelken...

De ouden hadden geweend, geweend, tot hunne oogen droog geworden waren...

En dan zijn de geburen gekomen, met hunne strakke gezichten, die ze te vergeefs opgeruimd trachtten te maken, de vrouwen met hunne roode zakdoeken, enkel gekomen om te troosten, of nog meer aan het verdriet te herinneren; de mannen, hunne pet door de vingers rollend, zegden niets maar verzwolgden vlug den borrel ‘klare’...

En nu...

- Griete...

- Nand...

Zij zitten alleen, de beide ouden, in het eenzaam kamerkijn, voor den uitdoovenden haard, die nu en dan nog eenen vurigen straal schiet, die hunne gerimpelde gezichten kleurt en dan versterft... zij zitten alleen, de beide ouden, en denken, denken...

- Griete...

- Nand...

Hunne bevende handen zoeken elkaar boven het smeulend houtvuur, en drukken zich teeder, en dan, een stillen traan leekt langs hunne ingevallene wangen, en maakt het grijze, dof oog waterig... En droever klinkt het, en stiller:

- Griete...

- Nand...

In Gent, Spokkelmaand 93.

 

Luik.

fr. van elmbt

voetnoot1
Hier mijn hartelijke dank aan Mvr. P. van de Woestijne.
voetnoot2
g. van severen, Karel van de Woestijne, Bruxelles, 1944, blz. 30.
voetnoot3
j. eeckhout, Herinneringen aan Karel van de Woestijne, Kortrijk, 1930, blz. 58. Hieruit blijkt dat er in die tijd weinig verschil werd gemaakt tussen Agenda's en Carnets. - Agenda wordt als term hieronder gebruikt in de betekenis van zakboekje, nl. met een dag-, week- en jaartelling, of een kalender; carnet in de betekenis van aantekeningboekje, nl. zonder een dag-, week- en jaartelling, of een kalender.
voetnoot4
k. jonckheere, Dagboek Karel van de Woestijne, Antwerpen, 1974.
voetnoot5
p. minderaa, Karel van de Woestijne, Zijn Leven en Werken, I, Arnhem, 1942, blz. 77.
voetnoot6
Aan de classificering van dit materiaal wordt thans door Prof. M. Rutten en mezelf gewerkt.
voetnoot7
p. minderaa, o.c., blz. 27 e.v.
voetnoot8
m. rutten, Het Proza van Karel van de Woestijne, Liège-Paris, blz. 675. p. minderaa, o.c., blz. 36-43.
voetnoot9
p. minderaa, o.c., blz. 45 e.v.
voetnoot10
f.v. toussaint van boelaere, Marginalia bij het Leven en Werk van Karel van de Woestijne, Brussel, 1944, blz. 99.
voetnoot11
De Stormloop, Weekblad voor de Vlaamsche Jeugd, ‘Doe wel en zie niet om’. Brussel, 5 Februari 1893. Nummer: 10 centiemen. 1e Jaargang, N 1. Opstelraad: Volkskoffijhuis, Oude Koornhalle, 24. Drukker-Uitgever: E. Van Doorslaer, Seutinstraat, 66.
voetnoot12
Hier mijn beste dank aan Mej. L. Jansseune.
voetnoot13
Cf. infra.
voetnoot14
p. minderaa, o.c., blz. 77, citaat.
voetnoot1
Drukfout voor Woestenye.
voetnoot2
P. Minderaa geeft C. der Woestenije op; in feite: C. Der Woestenije.
voetnoot3
D.i. februari.
voetnoot3
D.i. februari.
voetnoot15
Ik cursiveer.
voetnoot16
Een variant, of een drukfout?
voetnoot17
Cf. infra, waar het verhaal, samen met de andere, wordt opgenomen.
[tekstkritische noot]Titel, L.e.V.: Canzonetta; ondertitel: (Barcarolle).; v. 1, ms. en L.e.V.: Hoe; v. 5, la gondola!...; v. 7, ms. = decrescendo, ...; L.e.V.: het crescendo ...; v. 8, L.e.V.: het crescendo ....
Opdracht: Coleridge: onderstreept in ms.; v. 1, den; v. 2, ms.: Die 'k; v. 5, ms.: Gij, wiens; v. 8, ms.: ter hemel.
voetnoot18
In Land en Volk komen enkele verbeteringen voor; ze betreffen de woordkeuze. In het ms. verbeteringen van Pol Anri, Van de Woestijnes onderwijzer. Nooit waren de wijzigingen zo ingrijpend als in de herwerking van V.-E.

voetnoot1
In ms. en Land en Volk (voortaan L.e.V.): komma, dus verbeterd.
voetnoot2
De Stormloop drukt in de 2de strofe telkens Ha! i.p.v. Ho!, dus verbeterd.

voetnoot1
Ms.: gedachten’, ws. drukfout, dus verbeterd.
voetnoot2
Ms.: aanhalingstekens, ws. drukfout, dus verbeterd.
voetnoot3
Drukfout: heoet thervlak, verbeterd. Ms.: het eathervlak.
voetnoot4
Drukfout: .., dus verbeterd.
voetnoot5
Hierover, cf. supra.
[tekstkritische noot]Titel, ms.: Chi lo sa?...; L.e.V.: CHI LO SA.; V.W., I: CHI LO SA; strofe I, v. 1, L.e.V. en V.W., I: hoogen,; v. 3, L.e.V. en V.W., I: vliegken; v. 4, L.e.V. en V.W., I: voor onze; v. 6, ms.: - Chi lo sa?..., L.e.V. en V.W., I: vv. 5-6 herleid tot één vers; in de drie strofen in L.e.V.: henen? - ... Chi lo sa (chi lo sa in cursief)?..., terwijl in V.W., I, het gedachtenstreepje enkel in de laatste strofe te vinden is, elders CHI LO SA; strofe II, v. 1, L.e.V. en V.W., I: weiden; v. 3, L.e.V. en V.W. I: eenzaam ga, (gelijkstellig van eenzaamheid en droom?); v. 4, L.e.V. en V.W., I: gij, en murm'len; strofe III, v. 1, L.e.V. en V.W., I: kindje dat.
V. 9, ms.: oorspr. blaren; door de drukker met blauw potlood verbeterd in blaaren (?); vs. 15, ms.: u wat alles; v. 19, ms.: uwen vlucht naar d'heemlenbaan,.

voetnoot1
Drukfout: sier en, dus verbeterd.
voetnoot2
Drukfout: s'hemels, dus verbeterd.
voetnoot3
Drukfout: G nt, dus verbeterd.
[tekstkritische noot]V. 1, ms.: gefluister. -; v. 5, oorspr. verre, re geschr.; v. 8, ms. een ster, .....
V. 3, ms.: loomige horizont; v. 5, ms.: ingedut -; v. 6, ms. zwaren; v. 10, ms.: immer -; v. 11, ms.: Eenen huilenden; v. 15, ms.: reist -.

voetnoot1
Drukfout: ' golfgefluister, dus verbeterd.
voetnoot2
Drukfout: heen, .., dus verbeterd.

voetnoot1
Drukfout: .., dus verbeterd
[tekstkritische noot]V. 6, ms.: trillen:; v. 7, ms.: ‘Staak; v. 8., ms.: doel niet!’, of doel niet!..(?).

[tekstkritische noot]Titel, ms.: Het Bal - In Valentino; v. 12, dronken...; v. 25, rozen,; v. 29. voor;.
Een similaire beschrijving in De Leemen Torens, waar het accent eveneens ligt op het duivelse en verbeestelijkte.

[tekstkritische noot]De tekst van De Stormloop is dezelfde als die van De Jonge Vlaming, al vertoont De Jonge Vlaming heel wat meer drukfouten. Verschillen tussen De Stormloop en het ms. R. 3, ms.: ... Droomen is het leven, - 't leven; r. 4, ms.: droom nog; r. 5, ms.: na droevige: stippellijn; r. 8, ms.: grooter, grooter; r. 11, ms.: meebrengt... -; r. 13, ms.: den schaduw; r. 15, ms. klaarder: r. 17, ms.: oorspr. tinnens, eind-s- geschr.; r. 21, ms.: uurwerk die; r. 24, ms.: streepjes in plaats van komma; r. 27, ms.: dáár; r. 28, ms.: na gekleed, stippellijn; r. 32, ms.: sprekend; ...; r. 33, ms.: indrukwekkend; ...; r. 34, ms.: aantrekkend; -; r. 35, ms.: want; kennen; - meer- zijn; r. 36, ms.: gansche wezen; r. 37, ms.: onverschrokken - als; r. 43, ms.: na hebben, stippellijn; r. 44, ms.: schijn ik te kennen; -; r. 45, ms.: na zijn, stippellijn; r. 50, ms.: na knaapeken zit, stippellijn; r. 51, ms.: ... We stonden; den tengren; r. 57, ms.: oorspr. werden, geschr, daarboven zijn; r. 58-9, ms.: onzen weemoed; r. 60, ms.: doffer, -; r. 61, ms.: na blad, stippellijn; r. 62, ms.: ... En 't; r. 65, ms.: indrukwekkend, -; r. 66, ms.: kennen - te herkennen; 'lijk; r. 69, ms.: oorspr. duistrer, geschr., daarboven donkrer; r. 70, ms.: getuurd, getuurd, ...; na heengegaan, stippellijn; r. 72, ms.: gingen ze -; r. 78, ms.: oorspr. weemlend, verbeterd in weenend (?); r. 81, ms.: - zwaar huichte het lijze windeken; lijze, geschr.; r. 82, ms.: gebladert -; r. 86, ms.: hebben ze -; r. 89, ms.: na gesnikt, stippellijn; r. 90, ms.: en dan -; r. 92, ms.: geliefde schimmen -; r. 95, ms.: na Niet!, stippellijn; na deze regel nog eens stippellijn; r. 98: een droom - ...; r. 100, ms.: na droevige, stippellijn.
Hier volgen de verschillen tussen de tekst van het V.W., III, blz. 941-44, en de tekst van De Jonge Vlaming. In het V.W., r. 4 veel -; r. 19 tinnen schotels; r. 32 gansche wezen; r. 34 gekluisterd ...; r. 47en ik, ...; r. 67 steegje; droevig, met lage; r. 68 oranjekleurige; r. 69 beschaduwd...; r. 69-70 paarse-zwarte; r. 77 immer voort; r. 82 O, gesnikt! ...; hierna, geen nieuwe paragraaf bij Minderaa; r. 85 heb.

[tekstkritische noot]De tekst van De Stormloop is die van het ms. De tekst van Land en Volk (L.e.V.) is enigszins anders; de verbeteringen zijn ws. van Van de Woestijnes mentor, Pol Anri. Hier volgen de verschillen in L.e.V.:
r. 2 Japan?; Japaneesche; r. 6 ze had er nog weinig; r. 9 voorbij-snellende; r. 10 haar de woningen van allerlei bouwtrant; r. 12 joelenden; r. 13 verdrong, en die; r. 14 keken; r. 15 lachten; r. 18 o, dat; r. 21 de kokoopalmmen hunne hooge stammen spiegelden; r. 22 dit hoekje; r. 28 gezonden, als een koopwaar; ...; r. 32 voorbijgetrokken; r. 34-5 Taikoen en de rijken; r. 40 gekamd; r. 41 gekust; .... gekust! ....; r. 50 aanzagen en de; r. 59: waren rood, als ze 's morgens; r. 61 aan hare borst; r. 64 Leh’ ....; r. 66 En ze was reeds, dan nieuwe paragraaf; r. 68 - hare broerkens met den arm; r. 69 ginds aan 't meer; r. 70-1 spiegelden; r. 77 gloef!; r. 81 ginds in Japan aandoen voor Boeddha; r. 82 eene koets; r. 87 een' schellen, vluchtige; r. 90 kokospalmen; r. 92 in het rieten hutje; r. 94 in gele blauwgestreepte; r. 85-86 amuletten op; r. 96 voor het beeld; r. 97 van Boeddha; r. 99 knaapjes van al wat; r. 102 al die hemelhooge gebouwen; r. 103 elke; r. 103-4 me eene klacht; r. 104-5 Europa zien? .... niet het Europa; r. 110 besproeid; r. 116 blâren; r. 120 feeënwonderen; r. 122-3 blootvoets. De danseressen; r. 123 beefden; r. 125 bevrozen; r. 129-30 aangetrokken .... O! zij; r. 136 gebrand; vóór; r. 143 aangegrepen, las ze dacht; r. 150 geopend; r. 151 voor; r. 154-5 op Boeddha; r. 155 'k wil het zien, ik zal het zien!; r. 158 - Europa; r. 159 Op een morgen; r. 172 die er van; r. 176 kokospalmen; r. 180 in haar, die; r. 190 die gansche; r. 201-202 geworpen had! .... Dit noemde men; r. 212 zingen; .... r. 213 van den wijze; r. 215 Naar 't lief, verlaten; r. 220 11den.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Karel van de Woestijne


editeurs

  • F. van Elmbt


datums

  • 19 oktober 1892

  • 23 januari 1893

  • februari 1893