Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

De Duyvel versoeckt de Vrouwe door de Slange, vers 1. De Vrouwe wort verleydt, ende overtreedt, als oock de Man, 6. waer van sy terstont het gevoelen hebben, 7. Godt spreeckt op haer beyder bekentenisse de sententie, over de Slange, de Vrouwe, ende den Man, met ingevoechde belofte des Salichmakers, 8. Adam noemt sijn Wijf Heva, 10. Sy worden beyde van Godt gekleet, bespott, van den boom des levens verstooten, ende uyt den Paradijse gebannen, 21.

1

DE Ga naar margenoot1 Slange nu was listiger dan al 't gedierte des velts, het welcke de HEERE Godt gemaeckt hadde: ende Ga naar margenoot2 sy seyde tot de vrouwe: Ga naar margenoot3 Is 't oock dat Godt geseyt heeft, Ghylieden en sult niet eten van allen boom deses hofs?

2

Ende de vrouwe seyde tot de slange; Van de vrucht der boomen deses hofs Ga naar margenoot4 sullen wy eten:

3

Maer van de vrucht des Ga naar margenoot5 Booms, die in 't midden des hofs is, heeft Godt geseyt: Ghy en sult van die niet eten, Ga naar margenoot6 noch die aenroeren, Ga naar margenoot7 op dat ghy niet en stervet.

4

Doe seyde de slange Ga naar margenoota tot de vrouwe: Ga naar margenoot8 Ghylieden en sult Ga naar margenoot9 den doot niet sterven.

5

Maer Ga naar margenootb Godt weet, dat ten dage als ghy daer van etet, so sullen uwe oogen geopent worden: ende ghy sult als Ga naar margenoot10 Godt wesen, Ga naar margenoot11 kennende het goet ende het quaet.

6

Ende devrouwe sach, dat die boom goet was tot spijse, ende dat hy een lust was voor de oogen, ja een boom die Ga naar margenoot12 begeerlijck was

[Folio 2v]
[fol. 2v]

Ga naar margenoot13 om verstandich te maken, ende sy nam van sijne vrucht, ende at: ende sy gaf oock haren man Ga naar margenoot14 met haer, Ga naar margenootc ende Ga naar margenoot15 hy at.

7

Doe werden harer beyder Ga naar margenoot16 oogen geopent, ende sy werden gewaer, dat sy Ga naar margenootd naeckt waren, ende sy hechtten vijgeboombladeren te samen, ende maeckten sich Ga naar margenoot17 schorten.

8

Ende sy hoorden de Ga naar margenoot18 stemme des HEEREN Godts, wandelende inden hof, Ga naar margenoot19 aen den wint des daechs: doe verberchde sich Adam, ende sijn wijf, voor het aengesicht des HEEREN Godts in 't midden van 't geboomte des hofs.

9

Ende de HEERE Godt riep Adam, ende seyde tot hem: Waer zijt ghy?

10

Ende hy seyde; Ick hoorde uwe stemme in den hof; ende ick vreesde, want ick ben naeckt, daerom verbergde ick my.

11

Ende hy seyde: Wie heeft u te kennen gegeven, dat ghy naeckt zijt? Hebt ghy van dien boom gegeten, van welcken ick u geboodt, dat ghy daer van niet eten en soudt?

12

Doe seyde Adam: De vrouwe, die ghy Ga naar margenoot20 by my gegeven hebt, die heeft my Ga naar margenoot21 van dien boom gegeven, ende ick hebbe gegeten.

13

Ende de HEERE Godt seyde tot de vrouwe: Ga naar margenoot22 Wat is dit [dat] ghy gedaen hebt? ende de vrouwe seyde; Ga naar margenoote Die slange heeft my bedrogen, ende ick hebbe gegeten.

14

Doe seyde de HEERE Godt Ga naar margenoot23 tot die slange: Dewijle ghy dit gedaen hebt, so Ga naar margenoot24 zijt ghy vervloeckt boven al het vee, ende boven al 't gedierte des velts: op uwen buyck sult ghy gaen, ende stof sult ghy eten alle de dagen uwes levens.

15

Ga naar margenoot25 Ende ick sal Ga naar margenootf vyantschap setten tusschen u, ende tusschen dese vrouwe, ende tusschen Ga naar margenoot26 uwen zade, ende tusschen Ga naar margenoot27 haren zade: Ga naar margenootg dat selve sal u den cop vermorselen, Ga naar margenoot28 ende ghy sult het de versenen vermorselen.

16

Tot de vrouwe seyde Ga naar margenoot29 Hy: Ga naar margenoot30 Ick sal seer vermenichvuldigen uwe smerte, namelijck, uwer dracht; met smerte sult ghy Ga naar margenoot31 kinderen baren: ende tot uwen man sal uwe Ga naar margenoot32 begeerte zijn, Ga naar margenooth ende Ga naar margenoot33 hy sal over u heerschappye hebben.

17

Ende tot Adam seyde Hy: Ga naar margenoot34 Dewijle ghy geluystert hebt nae de stemme uwes wijfs, ende van dien boom gegeten, daer ick u van geboodt, seggende; Ghy en sult daer van niet eten: so zy het aerdrijck om uwent wille Ga naar margenoot35 vervloeckt, ende Ga naar margenoot36 met smerte sult ghy daer van eten alle de dagen uwes levens.

18

Oock sal het u doornen ende distelen voortbrengen: ende ghy sult Ga naar margenoot37 het kruyt des velts eten.

19

In 't sweet uwes aenschijns sult ghy Ga naar margenoot38 broot eten, Ga naar margenoot39 tot dat ghy tot d'aerde wederkeert, dewijle ghy daer uyt genomen zijt: want ghy zijt stof, ende ghy sult tot stof wederkeeren.

20

Voorts noemde Adam den name sijnes wijfs Ga naar margenoot40 Heva; om dat sy een Moeder Ga naar margenoot41 aller levendigen is.

21

Ende de HEERE Godt maeckte Adam ende sijnen wyve rocken van vellen, ende toochse hen aen.

22

Doe seyde de HEERE Godt: Ga naar margenoot42 Siet, de mensche is geworden als onser een, kennende 't goet ende 't quaet: Nu dan, Ga naar margenoot43 dat hy sijne hant niet uyt en steke, ende neme oock vanden Boom des Levens, ende ete, ende leve in eeuwicheyt:

23

So versondt hem de HEERE Godt uyt den hof van Eden, om den aerdbodem te bouwen, daer hy uyt genomen was.

24

Ende hy dreef den mensche uyt: ende stelde Ga naar margenoot44 Cherubim tegen 't Oosten des hofs Eden, ende Ga naar margenoot45 een vlammich lemmer eenes sweerts, Ga naar margenoot46 dat sich omkeerde; om te bewaren den wech van den boom des levens.

margenoot1
Een Dier, het welke de Duyvel om dat het seer listich was, misbruyckt heeft, om den mensche van Godt sijnen Schepper (van welcken hy te vooren met alle sijne boose Engelen was afgevallen, Iohan. 8.44. 2.Pet. 2.4. Iude 6.) af te voeren; waerom hy oock is geheeten een Serpent ofte Slange, 2.Corinth. 11.3. Apocal. 20.2.
margenoot2
Dat is, de Duyvel sprack door haer, met een archlistige, bedriechlicke reden; gelijck de woorden van desen text, ende de navolgende claerlick uytwysen.
margenoot3
De Duyvel speelt hier met Godes gebodt, ende poocht door dobbelsinnicheyt het selve in twijffel te trecken, ofte te verduysteren, ende soo te vernietigen.
margenoot4
Dat is, mogen wy wel vryelick eten.
margenoot5
ofte, des geboomts.
margenoot6
T.w. om daer van te eten.
margenoot7
Andere: Op dat ghy niet misschien en stervet. meynende dat Eva hier begon te wanckelen.
margenoota
2.Cor. 11.3.
margenoot8
Eene stoute, onbeschaemde, openbare leugen des Duyvels. Daerom hy ten rechten een leugenspreker, ende vader der leugenen genoemt wort, Ioh. 8.44.
margenoot9
Hebr. niet stervende sterven. and. niet sekerlick sterven.
margenootb
Ioan. 8.44.
margenoot10
Ofte, als Goden.
margenoot11
Het woort kennen heeft tweederley sin, te weten, wijsheyt vatten ende begrijpen, die den mensche heerlick ende gelucksalich maeckt, ofte, elende gevoelen, die den selven schandelick, ende verdoemelick maeckt. Het eerste belooft de Satan den mensche bedriechlijck, wel wetende dat anders niet dan het tweede hem volgen soude.
margenoot12
Anders: wenschelick, dat is, te begeeren, ofte te wenschen.
margenoot13
Ofte, om verstant te bekomen.
margenoot14
Ofte: met, ofte by haer zijnde.
margenootc
Rom. 5.14, 15. etc. 1.Timoth. 2.14.
margenoot15
Te weten, vande Vrouwe overredet zijnde, als te sien is, vers 17.
margenoot16
Verstaet niet soo seer de oogen des lichaems, waer door sy sagen hare schaemte; als des Geestes, waer door sy gevoelden hare sonde, ende de straffe die sy over hen, ende hare nakomelingen gebracht hadden, zijnde daer van in hare conscientien overtuygt.
margenootd
Genes. 2.25.
margenoot17
And. voorschooten, of decksels, om hare schamelheyt te bedecken.
margenoot18
Ofte, geluyt.
margenoot19
Dat is, (soo sommige verklaren) aen de koelte ofte wint van den morgen, ofte avont tijt, ofte by het waeyen eeniges wints op sekeren tijt des daegs, waer door de stemme des Heeren tot Adam zy over gebracht geworden.
margenoot20
Anders: by my gestelt, dat is, gegeven ofte gestelt, om by my te zijn.
margenoot21
Dat is, van de vrucht des booms, als oock boven vers 6.
margenoot22
Anders: Wat! hebt ghy dat gedaen? Ofte, waerom hebt ghy dat gedaen?
margenoote
Apocal. 12.13.
margenoot23
Als zijnde geweest des Duyvels wercktuyg; om welcke oorsake dese geheele vloeck de Slange lichamelick ende den Duyvel gheestelick raeckt. Doch de slange en wort hier niet gevraegt (als te voren Adam ende Heva) om dat de duyvel geene excuse en hadde.
margenoot24
Ofte: weest. alsoo cap. 4.11.
margenoot25
Dit vonnisse is voornemelick uytgesproken tegens den Duyvel, die de meeste oorsake was van den val des menschen.
margenootf
Matth. 4.1.
margenoot26
Verstaet hier door, alle Kinderen des Duyvels, Ioh. 8.44.
margenoot27
Dit zaet is eygentlick alleen de Heere Christus, de eenichgeboren Sone Godes, die uyt de Vrouwe eene maecht zijnde door de werckinge van Godes Geest inde volheyt des tijts moeste geboren worden, om door de verdienste sijnes doots, ende de kracht sijnes Geestes, den Duyvel al sijn gewelt te benemen, ende onder sijne, ende sijner Gemeynte voeten te vertreden. Siet Psalm 110.1. ende Iohan. 12.31. Rom. 16.20. Hebr. 2.14. ende 1.Iohan. 3.8. Dit is de eerste Euangelische belofte des levens, gestelt tegen de eerste voorgaende aensegginge des doots.
margenootg
Coloss. 2. vers 15.
margenoot28
D. de Duyvel ende sijn zaet sullen Christum ende sijne Gemeynte vervolgen, maer niet konnen uytroeyen, ende verderven.
margenoot29
T.w. Godt.
margenoot30
Hebr. Ick sal vermenichvuldigende vermenichvuldigen.
margenoot31
Hebr. Sonen, welck woort in de H. Schrifture veel gebruyckt wort voor kinderen, dat is, voor sonen ende dochteren. Alsoo Exod. 22.24. Psalm 128.6.
margenoot32
D. ghy sult gehouden zijn nae uws mans wille te voegen, ende soecken onder hem te schuylen, ende door sijn beleyt geregeert te worden.
margenooth
1.Corinth. 14.34. 1.Timoth. 2.10. Tit. 2.5. 1.Petr. 3.6.
margenoot33
D. Hy sal macht hebben over u te gebieden, het welcke uwen vleesche nu lastich sal zijn, daer het voor den val niet dan lieflick en was.
margenoot34
Siet de aentek. op vers 6.
margenoot35
Siet Rom. 8.19, 20, 21.
margenoot36
D. met kommerlicken ende moeyelicken arbeyt sult ghy u op aerden geneeren.
margenoot37
Ofte, 't gewas des velts, 't welck ghy buyten dit hof sult vinden moeten, zijnde voortaen van deses vruchten verstooten.
margenoot38
D. U voedsel ende onderhout krygen. Alsoo is het woort broot, voor allerley voedsel genomen. ond. 18.5. ende 28.20.
margenoot39
D. tot dat ghy sterft.
margenoot40
Hebr. Chavvah.
margenoot41
Hebr. alles levenden, D. aller menschen.
margenoot42
Godt verwijt hier den mensche sijnen hoochmoet, waer door hy meynde Gode gelijck te sullen worden, ende nu ter contrarie hem selven ende alle sijne nacomelingen inde grootste elende ende versmaetheyt gebracht hadde.
margenoot43
Godt en heeft niet gewilt dat de mensche het teecken des levens, 't welck hy door sijne overtredinge verloren hadde, gebruycken soude.
margenoot44
Verstaet hier door, Engelen, die alsoo genoemt worden, ende den Israeliten met dien name bekent waren, overmits de Arke des Verbonts in het Heylige der Heyligen met twee Cherubim (in menschelicke gedaente met uytgebreydde vleugelen) bedeckt was. Exod. 25.18. 1.Reg. 6.23. 2.Chron. 3.10.
margenoot45
't Zy dattet inder daet vyerich geweest zy, ofte de gedaente van een opgaende vlamme gehadt hebbe.
margenoot46
Ofte, omslingerde, ende gins ende weder ommedraeyde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken