Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Abram, kleynmoedich zijnde, wort van Godt door een gesichte, ende seer heerlicke, soo geestelicke, als lichamelicke beloften gesterckt, ende door 't geloove gerechtveerdigt, vers 1. Godt bevestigt sijn verbont op eene bysondere wyse met Abram, hem voorseggende ende afbeeldende wat sijnen zade soude wedervaren, 9.

1

NA dese dingen geschiedde het woort des HEEREN tot Abram Ga naar margenoot1 in een gesichte, seggende: En vreest niet Abram, Ga naar margenoot2 Ga naar margenoota Ick ben u een Schilt, u loon seer groot.

2

Doe seyde Abram; Heere HEERE, Ga naar margenoot3 wat sult ghy my geven, Ga naar margenoot4 daer ick sonder kinderen henen gae? ende de Ga naar margenoot5 besor-

[Folio 7v]
[fol. 7v]

ger van mijn huys is Ga naar margenoot6 dese Damascener Ga naar margenoot7 Eliëzer.

3

Voorder seyde Abram; Siet, my en hebt ghy geen Ga naar margenoot8 zaet gegeven, ende siet, Ga naar margenoot9 de soon van mijn huys Ga naar margenoot10 sal mijn erfgenaem zijn.

4

Ende siet, het woort des HEEREN was tot hem, seggende; Ga naar margenoot11 Dese en sal u erfgenaem niet zijn: maer die Ga naar margenoot12 uyt uwen lyve voortkomen sal, die sal u erfgenaem zijn.

5

Doe leydde Ga naar margenoot13 hy Ga naar margenoot14 hem Ga naar margenoot15 uyt nae buyten, ende seyde; Siet nu op nae den Hemel, ende telt de sterren, indien ghyse tellen cont: ende hy seyde tot hem, Ga naar margenootb Ga naar margenoot16 Soo sal u zaet zijn.

6

Ga naar margenootc Ende Ga naar margenoot17 hy geloofde in den HEERE: ende Ga naar margenoot18 hy rekende het hem Ga naar margenoot19 [tot] gerechticheyt.

7

Voorder seyde hy tot hem: Ick ben de HEERE, die u uyt-geleydt hebbe Ga naar margenoot20 uyt Ur der Chaldeen, Ga naar margenootd om u dit lant te geven, om dat erflick te besitten.

8

Ende hy seyde: Heere HEERE, waer by sal ick weten, Ga naar margenoot21 dat ick 't erflick besitten sal?

9

Ende hy seyde tot hem; Ga naar margenoot22 Neemt my eene drie-jarige veerse, ende eene drie-jarige geyte, ende eenen drie-jarigen ram, ende eene tortelduyve, ende eene jonge duyve.

10

Ende hy bracht Ga naar margenoot23 hem alle dese, ende Ga naar margenoot24 hy deeldese midden door, ende hy leyde Ga naar margenoot25 elcks deel tegen het ander over: maer 't gevogelte en deelde hy niet.

11

Ende het wilt gevogelte quam neder op het aes, maer Abram Ga naar margenoot26 joech het wech.

12

Ende het geschiedde, als de Sonne was aen 't ondergaen, so viel een diepe slaep op Abram: ende siet, een schrick, [ende] groote Ga naar margenoot27 duysternisse viel op hem.

13

Doe seyde hy tot Abram: Ga naar margenoot28 Weet voor seker, Ga naar margenoote dat u zaet vreemt sal zijn in een lant, Ga naar margenoot29 dat haerlieder niet en is, ende sy sullen Ga naar margenoot30 hen dienen, ende sy sullense verdrucken Ga naar margenoot31 vier hondert jaer.

14

Doch ick sal het volck oock Ga naar margenoot32 richten 't welck sy sullen dienen: ende daer na sullen sy uyt trecken Ga naar margenootf met groote have.

15

Ga naar margenootg Ende Ga naar margenoot33 ghy sult tot uwe vaderen gaen met vrede: ghy sult in Ga naar margenoot34 goeden ouderdom begraven worden.

16

Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot35 het vierde geslachte sal herwaerts weder keeren: want de ongerechticheyt Ga naar margenoot36 der Amoriten Ga naar margenoot37 en is tot noch toe niet volkomen.

17

Ende het geschiedde, dat de Sonne onderginck, ende het duyster wert: ende siet, daer was een Ga naar margenoot38 roockende oven, ende Ga naar margenoot39 vyerige fackel, die tusschen die stucken Ga naar margenoot40 doorginck.

18

Te dien selven dage Ga naar margenoot41 maeckte de HEERE een verbont met Abram, seggende: Ga naar margenooti Uwen zade heb ick dit lant Ga naar margenoot42 gegeven, Ga naar margenoot43 van de riviere Egypti af, tot aen die groote riviere, de riviere Ga naar margenoot44 Phrath.

19

Ga naar margenoot45 Den Keniter, ende den Keniziter, ende den Kadmoniter;

20

Ende den Hethiter, ende den Pheriziter, ende de Ga naar margenoot46 Rephaim;

21

Ende den Amoriter, ende den Canaaniter, ende den Girgasiter, ende den Iebusiter.

margenoot1
Een soorte der Goddelicker openbaringe, waer door de mensche, als hy niet en slaept, ofte hem uytwendich van Godt yets voorkomt, ofte hy in sijnen geest opgetrocken wort, om door den selven inwendelick te sien, ofte te verstaen 'tgene hem de Heere bekent maken wil; Num. 12.6, 7, 8. ende 24. vers 4. Ies. 1.1. Act. 10.10, 11. het schijnt dat Godt in dit gesichte, Abram oock uytwendelick verschenen is. Siet vers 5. etc.
margenoot2
Dese woorden begrypen de volheyt aller gelucksalicheyt, die Godt sijnen kinderen inden Messia belooft ende geeft, bestaende inde bescherminge tegen alle quaet, ende toevoeginge alles goets, hier aenvanckelick, ende hier na volmaecktelick.
margenoota
Psal. 16.6. ende 18.3. ende 19.12.
margenoot3
D. wat gave sal my vermaken, so lange ic niet en sie de vervullinge uwer belofte, aengaende mijn zaet, daer uyt de Messias sal voortkomen?
margenoot4
And. Ick gae doch sonder kinderen.
margenoot5
Hebr. De soon der beloopinge, ofte, bestieringe, ofte, der besorginge van mijn huys. D. de besorger van mijn huys. Alsoo wort een soon der vroomicheyt geseyt, 1.Reg. 1.52. voor een vroom man. alsoo sonen der gevanckenisse, Ezr. 4.1. voor, de gene die gevangen geweest waren. Sonen der verdruckinge, Pro. 31.5. voor, verdruckte, ende Ier. 48.45. sonen der beroerte, voor, de gene die beroerte maken.
margenoot6
Hebr. Dammeseck, D. van Damascus, ofte, Damascener. Dit is een af-gebroken reden, die Abram voltreckt, ende vervult in het volgende vers.
margenoot7
De name des versorgers van Abrams huys.
margenoot8
D. soon. Siet boven 4. op 't vers 25.
margenoot9
D. mijn knecht, die in mijn huys geboren is, vergelijckt boven 14.14. met dese maniere van spreken worden de in-geborene knechten onderscheyden vande sonen des lijfs, ofte eygene kinderen, als Iob 19.17. Prov. 31.2. Ierem. 2.14.
margenoot10
Hebr. sal my erven. alsoo oock vers 4.
margenoot11
Namelick, Eliëzer de Damascener.
margenoot12
Hebr. Uyt u ingewant, Siet 2.Sam. 7.12. Verg. ond. 35.11. ende 2.Chron. 6.9.
margenoot13
T.w. Godt.
margenoot14
Namelijck, Abram.
margenoot15
Buyten de tente.
margenootb
Exod. 32.13. Deuter. 10.22. Rom. 4.18. Hebr. 11.12.
margenoot16
Vergel. bov. 13.16. ende 1.Reg. 4.20.
margenootc
Rom. 4.3, 9, 18, 22. Gal. 3.6. Iac. 2.23.
margenoot17
Niet dat Abram hier eerst begon te gelooven, maer dat hy stercker wert in 't geloove, overwinnende sijn vleesch; ende de groote beloften die hem Godt vers 1, 4, 5, van sijn zaet, ende voornemelick van den Messia gedaen hadde, tot sijner zielen troost ende salicheyt lancks soo meer aennemende.
margenoot18
D. Godt uyt loutere genade heeft hem, die geene gerechticheyt en hadde in hem selven, om voor sijn gerichte te bestaen, voor rechtveerdich geacht door't geloove aen sijne belofte, ende den beloofden Middelaer. Rom. 4.2, 3. etc.
margenoot19
Het woordeken tot, word hier by gevoegt uyt Psal. 106. vers 31. ende Rom. 4.3. Gal. 3.6. Iac. 2.23.
margenoot20
Siet boven cap. 11.31.
margenootd
Psal. 105.11.
margenoot21
Abram, hoewel geloovende, begeert nochtans van Godt naerder bericht ende versterckinge; gelijck oock andere geloovige eertijts gedaen hebben, Iud. 6.37. 2.Reg. 20.8.
margenoot22
Het is aenmerckelick, dat hier alsulcke beesten genomen worden, als in de offerhanden meest gebruyckt wierden.
margenoot23
Gode, die te vooren vers 9. geseyt hadde, Neemt my, dat is, om my toe te brengen.
margenoot24
Sonder twijffel van Godt onderwesen zijnde.
margenoot25
Hebr. den man sijns deels tegen over sijnen naesten, ofte, vrient; dat is, de stucken die te samen behoorden leyde hy tegen malkanderen over, als de rechter zyde vande veerse tegen de slincker zyde, etc.
margenoot26
Met geblaes, nae de eygenschap van 't Hebr. woort.
margenoot27
Duysternisse beteeckent dickwijls in de H. Schrift, droefheyt, elende, tegenspoet. Psal. 35.14. ende 38.7. etc.
margenoot28
Hebr. Wetende sult ghy weten.
margenoote
Exo. 12.40. Act. 7.6. Galat. 3.17.
margenoot29
Verstaet het lant Canaan, maer voornemelijck Egypten.
margenoot30
Den lantsaten.
margenoot31
Het getal deser 400 jaren (nae 't eenvoudichste gevoelen) wort hier in 't grosse, ende niet in 't volkomene gestelt zijnde, het effene getal genomen, ende het oneffene nagelaten, gelijck dit dickmaels in sulcke verhalinge geschiet, als Iud. 11.26. ende 20.46. 2.Sam. 5.5. 1.Reg. 15.25. Het volle getal is 430 jaren, Exod. 12.41. Galat. 3.17. welcker begin is de tijt des verbonts, het welcke Godt hier met Abram heeft gemaeckt tot bevestinge sijner voorgaender beloften, blijckende sulcx uyt de woorden Pauli, Gal. 3.17. het eynde der voorgemelter jaren is de uytganck der kinderen Israels uyt Egypten, ofte de gevinge der Wet. Andere beginnen dese jaren van den uytganck Abrams uyt Ur der Chaldeen, ofte uyt Haran; ofte vande geboorte Isaacx, ofte van dien tijt af dat Ismael Isaac bespottede, welcke bespottinge van Paulo een vervolginge genaemt wort, Galat. 4.29.
margenoot32
Richten is dickwijls so veel, als yemants sake te oordelen, ende wysen, ofte tot sijn nadeel om hem te straffen, als hier, ende Psal. 51.6. ofte tot sijn voordeel, om hem te beschermen, als ond. cap. 30. vers 6. Psal. 7.9. Ier. 5.28. ende 22.16.
margenootf
Exod. 3.22. ende 11.2. ende 12.35, 36.
margenootg
Ond. 25.7, 8.
margenoot33
D. Ghy sult sterven nae den lichame, maer nae de ziele vergadert worden tot den staet des anderen levens. Vergel. ond. 25. vers 8, ende 17.
margenoot34
Hebr. In goede grysicheyt. Een goeden ouderdom bestaet eygentlick niet alleen inde lanckheyt des levens, ende het tydelick geluck, maer in het voorgaende leven, overgebracht in Godvruchticheyt voor Godt, rechtveerdicheyt tegen de menschen, maticheyt ende gerusticheyt by hem selven, Alsoo ond. 25.8. ende Iud. 8.32. 1.Chron. 29.28.
margenooth
Exo. 12.40.
margenoot35
And. In't vierde geslachte sullen sy wederkeeren. D. na het eynde van 400 jaren, 't leven des menschen te dier tijt op ontrent 100 jaren gerekent zijnde.
margenoot36
Ende anderer booser natien, die hier onder genoemt worden. Vers 19, 20, 21. Alsoo ond. 48.22. 1.Reg. 21.26. 2.Reg. 21.11.
margenoot37
Dewyle Godt dit lant den Amoriten gegeven, ende besloten hadde hen daer uyt niet te verdelgen, eer sy sulcks ten hoochsten souden verdient hebben, so heeft hy haer dien tijt willen laten vervullen: Ende hier en tusschen de sijne beproeven, ende oeffenen, Ierem. 51.13. Matth. 23.32.
margenoot38
Hebr. Oven des roocks. De verdruckinge des volcx van Israel in Egypten wort vergeleken by eenen yseren oven, Deut. 4.20. ende 1.Reg. 8.51. Iere. 11.4.
margenoot39
Hebr. fackel des vyers. beteeckenende Godes tegenwoordicheyt ende de toekomende verlossinge uyt de verdruckinge. siet Iud. 6.21. Iesa. 62.1. Zach. 12.6.
margenoot40
Godt maeckt hier sijn verbont met Abram op eene bysondere solemnele doch seer vriendelicke wijse, gelijck d' een mensche, vrient, ende bondtgenoot te dier tijt met den anderen gewoone was te doen: Te weten, door slachtinge van beesten, ende verdeelinge der stucken, waer door de bontgenooten midden door gingen, tot een teecken, dat de verbont-breker weerdich was, alsoo in stucken gehouwen te worden. siet Ierem. 34.18, 19.
margenoot41
Hebr. sneedt, ofte hieuw. Eene maniere van spreken genomen vande slachtingen der beesten, ende verdeylinge der stucken, vermelt vers 17.
margenooti
Bov. 12.7. ende 13.15. ende 24.7. ende 26.4. Exod. 32.13. Deut. 1.8. ende 34.4.
margenoot42
T.w. door mijn besloten voornemen, ende verklaerde belofte, bov. 13.15. hoewel de uytvoeringe noch tot den tijt voornaemt vers 13. moet uytgestelt worden.
margenoot43
Hier door wort verstaen de riviere Sichor, dewelcke Egypten van Canaan deelt. Num. 34.5. Ios. 13.3. 2.Chron. 13.5. Andere verstaen hier de reviere Nilus.
margenoot44
Siet bov. 2.14. ende de vervullinge hier van 2.Sam. 8.3. ende 1.Reg. 4.21. ende 9.21. ende 1.Chron. 18.3. 2.Chron. 9.26.
margenoot45
De Rolle der volcken die het lant van Canaan voor de Israeliten beseten hebben. Vergelijckt de selve met bov. 10.15, 16, etc. ende met de aenteeckeningen aldaer.
margenoot46
Siet van dese bov. 14.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken