Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het viij. Capittel.

Godt dreycht Pharao met vorschen te plagen, indien hy Israël niet en wil trecken laten, vers 1, etc. Aaron streckt sijne hant uyt, ende daer komen vorschen over ’t gantsche lant van Egypten, 5. De Tooveraers doen dergelijcke, 7. Pharao roept Mose ende Aaron, ende belooft, so de Heere de vorschen van hem neemt, dat hy Israël wil trecken laten, 8. Maer hy en houdt sijn belofte niet, 15. De derde plage komt over Egypten, ’t stof wort in luysen verandert, 16. De Tooveraers en kunnen dit niet doen, 18. Doch Pharao blijft verhardt, 19. De vierde plage komt, te weten, een vermenginge van allerley ongedierte, 21. Israël is hier van vry in Gosen, 22. Pharao schijnt het volck te willen verlaten, 25. Mose bidt Godt, ende hy neemt dit ongedierte wech, 29. Pharao blijft verhardt, 32.

1

DAerna seyde de HEERE tot Mose, Gaet in tot Pharao; ende segt tot hem: Soo seyt de HEERE, Laet mijn volck trecken, dat sy my dienen.

2

Ende indien ghy ’t weygert te laten trecken, siet, so sal ick Ga naar margenoot1 uwe gantsche lant-pale met vorschen Ga naar margenoot2 slaen.

3

Dat de Ga naar margenoot3 Riviere van vorschen sal krielen, die sullen Ga naar margenoot4 opkomen, ende in u huys komen, ende in uwe slaep-kamer, ja op u bedde: oock in de huysen uwer knechten, ende op u volck, ende in uwe back-ovens, ende in de Ga naar margenoot5 back-troggen.

4

Ende de vorschen sullen op-komen, Ga naar margenoot6 op u, ende op u volck, ende op alle uwe knechten.

5

Voorder Ga naar margenoot7 seyde de HEERE tot Mose, Segt tot Aaron, Streckt uwe hant uyt met uwen staf, over de stroomen, ende over de rivieren, ende over de poelen: ende doet vorschen op-komen over Egypten-lant.

6

Ende Aaron streckte sijne hant uyt over de wateren van Egypten, Ga naar margenoot8 ende daer quamen vorschen op, ende bedeckten Egypten-lant.

7

Doe deden de tooveraers Ga naar margenoot9 oock alsoo, met hare besweeringen: ende sy deden vorschen over Egypten-lant opkomen.

8

Ende Pharao riep Mose ende Aaron, ende seyde, Ga naar margenoot10 Bidt vyerichlick tot den HEERE, dat hy de vorschen van my ende van mijnen volcke Ga naar margenoot11 wechneme, so sal ick het volck trecken laten, dat sy den HEERE offeren.

9

Doch Mose seyde tot Pharao, Ga naar margenoot12 Hebt de eere boven my: tegens wanneer sal ick voor u, ende voor uwe knechten, ende voor u volck, vyerichlick bidden, om dese vorschen van U ende van uwe huysen te verdelgen, datse alleen in de Riviere over blijven?

10

Ga naar margenoot13 Hy dan seyde, Tegens morgen: ende Ga naar margenoot14 hy seyde, ’Tzy nae u woort, op dat ghy wetet, dat daer niemant en is gelijck de HEERE onse Godt;

11

So sullen de vorschen van u, ende van uwe huysen, ende van uwe knechten, ende van uwen volcke wijcken: sy sullen alleen in de Riviere overblijven.

12

Doe ginck Mose ende Aaron uyt van Pharao: ende Mose riep tot den HEERE, ter oorsake der vorschen, Ga naar margenoot15 die hy Pharao hadde op-geleyt.

13

Ende de HEERE dede nae den woorde Mose: ende de vorschen storven; Ga naar margenoot16 uyt de huysen, uyt de Ga naar margenoot17 voor-salen, ende uyt de velden:

14

Ende Ga naar margenoot18 sy vergaderdense te samen Ga naar margenoot19 by hoopen, ende het lant stonck.

15

Doe nu Pharao sach datter Ga naar margenoot20 ademinge was, Ga naar margenoota Ga naar margenoot21 verswaerde hy sijn herte, dat hy nae haer niet en hoorde, gelijck als de HEERE gesproken hadde.

16

Voorder seyde de HEERE tot Mose, Segt tot Aaron, Streckt uwen staf uyt, ende slaet het stof der aerde, dat het tot luysen worde, inden gantschen Egypten-lande.

17

Ende sy deden alsoo; want Aaron streckte sijne hant uyt met sijnen staf, ende sloech het stof der aerde, ende daer werden Ga naar margenoot22 vele luysen aen de menschen, ende aen het vee: Ga naar margenootb al het stof der aerde wert luysen, in den gantschen Egypten-lande.

18

De tooveraers Ga naar margenoot23 deden oock alsoo met hare besweeringen, Ga naar margenoot24 op datse luysen voortbrachten, doch sy en konden niet: so waren de luysen aen de menschen, ende aen het vee.

19

Doe seyden de tooveraers tot Pharao, Dit Ga naar margenoot25 is Godts vinger: doch Pharaos herte verstijfde, so dat hy nae haer niet en hoorde, gelijck de HEERE gesproken hadde.

20

Voorder seyde de HEERE tot Mose, Maeckt u morgen vroech op, ende stelt u voor Pharaos aengesichte, siet hy sal aen ’t water uyt gaen, ende segt tot hem: Soo seyt de HEERE, Laet mijn volck trecken, datse my dienen.

21

Want so ghy mijn volck niet en laet trecken, siet, so sal ick een vermenginge van Ga naar margenoot26 ongedierte senden op u, ende op uwe knechten, ende op u volck, ende in uwe huysen: also dat der Egyptenaren huysen met dese vermenginge sullen vervult worden, ende oock het aerdrijck daer Ga naar margenoot27 sy op zijn.

22

Ende ick sal te dien dage het lant Gosen, daer mijn volck Ga naar margenoot28 in woont, afsonderen, Ga naar margenoot29 dat daer geen vermenginge van ongedierte en zy, op dat ghy wetet, Ga naar margenoot30 dat ick de HEERE in ’t midden Ga naar margenoot31 deses lants ben.

23

Ende ick sal een verlossinge Ga naar margenoot32 setten tusschen mijn volck ende tusschen u volck, tegen morgen sal dit teecken geschieden.

24

Ende de HEERE dede alsoo, ende Ga naar margenootc daer quam een sware vermenginge van ongedierte in Pharaos huys, ende in sijner knechten huysen, ende over ’t gantsche Egypten-lant, het Ga naar margenoot33 Ga naar margenootd lant wert verdorven van dese vermenginge.

25

Doe riep Pharao Mose ende Aaron, ende seyde, Gaet henen, ende offert uwen Gode in Ga naar margenoot34 dit lant.

26

Mose dan seyde, ’T en is niet recht datmen alsoo doe, Ga naar margenoote want wy souden Ga naar margenoot35 der Egyptenaren grouwel den HEERE onsen Godt mogen offeren: siet, indien wy der Egyptenaren grouwel voor hare oogen offerden, en souden sy ons niet steenigen?

27

Laet ons den wech van drie dagen in de woestijne gaen, Ga naar margenoot36 dat wy den HEERE onsen Godt offeren, gelijck hy tot ons seggen sal.

28

Doe seyde Pharao, Ick sal u trecken laten, dat ghy-lieden den HEERE uwen Godt offert in de woestijne, alleene dat Ga naar margenoot37 ghylieden in ’t gaen geensins te ver-

[Folio 31r]
[fol. 31r]

re en treckt: Ga naar margenoot38 bidt vyerichlick voor my.

29

Mose nu seyde, Siet, ick gae van u, ende sal tot den HEERE vyerichlick bidden, dat dese vermenginge van ongedierte van Pharao, van sijne knechten, ende van sijn volck morgen wech wijcke: alleenlick dat Pharao Ga naar margenoot39 niet meer bedriechlick en handele, dit volck niet latende gaen om den HEERE te offeren.

30

Doe ginck Mose uyt van Pharao, ende badt vyerichlick tot den HEERE,

31

Ende de HEERE dede nae het woort van Mose, ende de vermenginge van ongedierte weeck van Pharao, van sijne knechten, ende van sijn volck: daer en bleef niet een over.

32

Doch Ga naar margenootf Pharao verswaerde sijn herte oock op dat mael: ende hy en liet het volck niet trecken.

margenoot1
D. het gantsche lant.
margenoot2
D. plagen, quellen.
margenoot3
Ofte, dat de riviere vorschen overvloedelick sal voortbrengen. verstaet hier by, oock andere wateren ende poelen, als vers 5.
margenoot4
Alsoo namelick, dat noch deuren, noch poorten, noch mueren, noch geweer of wapenen, u, noch uwe knechten sullen kunnen bevryden voor dese beesten.
margenoot5
And. deech-klompen.
margenoot6
Als Mose dus particulierelic Pharao ende sijne knechten noemt, so geeft hy te kennen, dat de Israëliten daer van zijn vry geweest, siet ond. vers 21. ende 22.
margenoot7
T.w. na dat Mose het bevel (daer van vers 1. gesproken wort) volbracht hadde, ende Pharao geweygert hadde te gehoorsamen.
margenoot8
Hebr. ende de vorsch quam op. ende alsoo elders.
margenoot9
Siet bov. cap. 7. vers 11.
margenoot10
Siet Gen. 25. op vers 21. De plagen ende harde slagen doen Pharao dien Godt kennen, dien hy te vooren niet en wilde kennen. Siet Exod. 5.2. ende 1.Sam. 6. vers 2, 3, etc.
margenoot11
De Tooveraers konden wel de plagen Godts nae bootsen vers 7. maer sy en kondense niet weeren noch verlichten.
margenoot12
Als of Mose seyde, Ick doe u de eere, dat ick u toelate my den tijt te bestemmen, in welcken Godt de Heere door mijne gebeden u verlossen sal van dese plage der vorschen. Siet gelijcke maniere van spreken, Iud. 7.2. Ies. 10.15.
margenoot13
T.w. Pharao.
margenoot14
T.w. Mose.
margenoot15
D. die Godt door Mose, tot een straffe over Pharao, ende de sijne hadde gebracht.
margenoot16
Mose wil seggen, dat de vorschen inde huysen, etc. stervende, met beesemen ende schuppen uytgekeert, ende uytgeworpen wierden.
margenoot17
Of, voor-huysen, voor-hoven.
margenoot18
T.w. de Egyptenaers.
margenoot19
Hebr. hoopen hoopen.
margenoot20
D. verlichtinge vande plage. Anders: ruymte.
margenoota
Exod. 7.14.
margenoot21
D. hy bleef verhart in sijn godtloos ende wederspannich voornemen, Siet cap. 7. vers 14. ende Ies. 26.10.
margenoot22
Hebr. veelheyt der luysen.
margenootb
Psal. 105.31.
margenoot23
D. sy sloegen tegen d’aerde inden stof, gelijck Aaron gedaen hadde, maer te vergeefs.
margenoot24
Ofte, dat sy luysen souden doen voortkomen.
margenoot25
D. de kracht ende ’t werck Godes. Verg. Luc. c. 11.20 met Mat. 12.28. siet dergelijcke maniere van spreken Iud. 2.15. ende 1.Sam. 6. vers 3, 9. Actor. 13.11.
margenoot26
Als vliegen, wespen, muggen, kevers, horselen, mieren, rupsen, muysen, slecken, ende diergelijcke, die het gras ende de boomvruchten, als oock het koorn-gewas op eten ende beschadigen.
margenoot27
T.w. de Egyptenaers: hy wil seggen, dat dit ongedierte over al wesen sal, daer de Egyptenaers sullen zijn, niet elders, als blijckt uyt vers 22.
margenoot28
Hebr. op staet.
margenoot29
T.w. of schoon de Tooveraers haer uyterste beste daer toe aenwenden.
margenoot30
D. dat ick oock Heere in Egypten ben, hoewel Pharao meynt, datter geen ander Heere en is, als hy. Siet bov. 5.2.
margenoot31
And. der aerden.
margenoot32
T.w. de welcke onderscheyt make tusschen u volck, ende mijn volck.
margenootc
Psal. 105.31.
margenoot33
D. ’t gene dat het lant voortbracht.
margenootd
Psal. 78.45.
margenoot34
Verstaet hier by, maer niet inde woestijne, gelijck ghy begeert hebt, siet cap. 5.1.
margenoote
Genes. 43.34. ende 46.34.
margenoot35
T.w. Ossen, Kalveren, Koeyen, Stieren, die de Egyptenaers als Goden eeren, ende niet en durven dooden, ja niet lijden mogen, datmense doode om te offeren. siet Gen. 43.32. ende 46.34.
margenoot36
Sy en wisten niet watse den Heere souden offeren of slachten, tot dat sy inde woestijne souden gekomen zijn. siet ond. cap. 10.26.
margenoot37
Hebr. Verre vertreckende, niet verre en vertreckt.
margenoot38
T.w. dat de plage van my genomen worde, siet bov. vers 8. ende Actor. 8.24.
margenoot39
T.w. gelijck hy gedaen heeft, als de plage der vorschen hem quelde, bov. vers 15.
margenootf
Exod. 8.15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken