Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Het getal der steden, die de kinderen Israëls den Leviten, met voorsteden, souden ingeven, vers 1, etc. onder dewelcke ses vry-steden souden zijn voor de gene, die onversiens ofte onwetende eenen doot-slach deden, 6. wetten vanden doot-slach, 16. Verbodt van soen-gelt te nemen tot verschooninge eenes schuldigen doot-slagers, ofte weder-keeringe der gener, die sich in vrysteden wetlick onthielden, tot hare woonplaetsen, voor den gesetten tijt, 31.

[Folio 81r]
[fol. 81r]

1

ENde de HEERE sprack tot Mose, inde vlacke velden der Moabiten, aende Iordane van Iericho, seggende:

2

Ga naar margenoota Gebiedt den kinderen Israëls, dat sy vande Ga naar margenoot1 erffenisse harer besittinge den Leviten steden sullen geven om te bewoonen: daer toe sult ghylieden den Leviten Ga naar margenoot2 voorsteden geven, aende steden rontom de selve.

3

Ende die steden sullen sy hebben om te bewoonen: maer hare voorsteden sullen zijn voor hare beesten, ende voor hare have, ende voor al haer gedierte.

4

Ende de voorsteden der steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen vande stadts-muere af, ende nae buyten, van duysent ellen zijn rontomme.

5

Ende ghy sult meten van buyten der stadt, aenden hoeck tegen 't Oosten Ga naar margenoot3 twee duysent ellen, ende aenden hoeck van 't Suyden twee duysent ellen, ende aenden hoeck van 't Ga naar margenoot4 Westen twee duysent ellen, ende aenden hoeck van 't Noorden twee duysent ellen, dat de stad in 't midden zy: Dit sullen sy hebben tot voorsteden vande steden.

6

Ga naar margenootb De steden nu, die ghy den Leviten sult geven, sullen zijn, ses Ga naar margenoot5 vrysteden, die ghy geven sult, op dat de Ga naar margenoot6 dootslager daer henen vliede: ende boven deselve sult ghy [se] twee en veertich steden geven.

7

Alle de steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen zijn acht en veertich steden; die selve met hare voorsteden.

8

De steden, die ghy vande besittinge der kinderen Israëls geven sult, sult ghy van dien, die Ga naar margenoot7 vele heeft, Ga naar margenoot8 vele nemen, ende van dien, die weynige heeft, weynige nemen: een yeder sal nae sijne erffenisse, die sy sullen erven, van sijne steden den Leviten geven.

9

Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

10

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Ga naar margenootc Ga naar margenoot9 Wanneer ghy over de Iordane gaet nae het lant Canaan:

11

So sult ghy Ga naar margenoot10 maken, dat u steden te gemoete liggen, [die] u tot vrysteden sullen zijn: op dat de dootslager daer henen vliede, die eene Ga naar margenoot11 ziele Ga naar margenoot12 onwetens geslagen heeft.

12

Ende dese steden sullen u tot eene toevlucht zijn, voor den Ga naar margenoot13 [bloet] wreker: op dat de dootslager niet en Ga naar margenoot14 sterve, tot dat hy voor de vergaderinge aen 't gerichte gestaen hebbe.

13

Ende dese steden, die ghy geven sult, sullen ses vrysteden voor u zijn.

14

Ga naar margenootd Drie deser steden sult ghy geven op dese zijde der Iordane, ende drie deser steden sult ghy geven inden lande Ga naar margenoot15 Canaan: vrysteden sullen 't zijn.

15

Die selve ses steden sullen den kinderen Israëls, ende den vreemdelinck, ende den bywoonder in 't midden van hen, tot eene toevlucht zijn: op dat daer henen vliede, wie eene ziele onversiens slaet.

16

Maer indien hy hem met een yseren instrument Ga naar margenoot16 geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal Ga naar margenoot17 sekerlick Ga naar margenoot18 gedoodt worden.

17

Ofte indien hy hem met eenen Ga naar margenoot19 hantsteen, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven is, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoodt worden.

18

Ofte indien hy hem met een houten hant-instrument, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoodt worden.

19

De wreker des bloets, die sal den dootslager Ga naar margenoot20 dooden, als hy hem ontmoet, sal hy hem dooden.

20

Ga naar margenoote Indien hy hem oock door haet sal gestooten hebben, ofte met opset op hem geworpen heeft, dat hy gestorven zy:

21

Ofte hem door vyantschap met sijne hant geslagen heeft, dat hy gestorven zy, de slager sal sekerlick gedoodt worden, een dootslager is hy: de bloetwreker sal desen dootslager Ga naar margenoot21 dooden, als hy hem ontmoet.

22

Maer indien hy hem metter haest sonder vyantschap gestooten heeft: ofte eenich instrument sonder opset op hem geworpen heeft:

23

Ofte Ga naar margenoot22 onversiens met eenigen steen, waer van men soude konnen sterven, ende hy dien op hem heeft doen vallen, dat hy gestorven zy: so hy hem doch geen vyant en was, nochte sijn Ga naar margenoot23 quaet soeckende:

24

So sal de vergaderinge richten tusschen den slager, ende tusschen den bloetwreker; nae dese selve rechten.

25

Ende de vergaderinge sal den Ga naar margenoot24 dootslager redden uyt de hant des bloetwrekers, ende de vergaderinge sal hem doen wederkeeren tot sijne vrystadt, daer hy henen gevloden was: ende hy sal daer in blijven tot den Ga naar margenoot25 doot des Hooge Priesters, dienmen met de Ga naar margenoot26 heylige olye gesalft heeft.

26

Doch indien de dootslager Ga naar margenoot27 eenichsins sal gaen uyt de palen sijner vrystadt, daer hy henen gevloden was;

27

Ende de bloetwreker hem sal vinden buyten de palen sijner vrystadt: so de bloetwreker den dootslager sal dooden, 't en sal hem geene Ga naar margenoot28 bloetschult zijn.

28

Want hy soude in sijne vrystadt gebleven zijn tot den doot des Hooge-Priesters: maer na den doot des Hooge-Priesters sal de dootslager Ga naar margenoot29 weder keeren tot het lant sijner besittinge.

29

Ende dese dingen sullen ulieden zijn tot eene insettinge van recht, by uwe geslachten: in alle uwe wooningen.

30

Al wie Ga naar margenoot30 eene ziele slaet, Ga naar margenootf nae den mont der getuygen Ga naar margenoot31 salmen den dootslager dooden: maer een eenich getuyge en sal niet getuygen tegens eene ziele, Ga naar margenoot32 datse sterve.

31

Ende ghy en sult geene Ga naar margenoot33 versoeninge nemen voor de ziele des dootslagers, die Ga naar margenoot34 schuldich is te sterven: want hy sal sekerlick gedoodt worden.

32

Oock en sult ghy geene versoeninge nemen Ga naar margenoot35 voor dien die gevlucht is nae sijne vrystadt, dat hy soude wederkeeren om te woonen in het Ga naar margenoot36 lant, tot den doot des [Hoogen] Priesters.

33

So en sult ghy niet ontheyligen het lant, daer in ghy zijt; want het bloet, dat ontheylicht het lant; ende voor het lant en sal

[Folio 81v]
[fol. 81v]

geene versoeninge gedaen worden over het bloet, dat daer in vergoten is, als door het bloet des genen, die dat vergoten heeft.

34

Verontreynicht dan het lant niet, daer in ghy gaet woonen, in welckes midden ick woonen sal: want ick Ga naar margenoot37 ben de HEERE, woonende in 't midden der kinderen Israëls.

margenoota
Ios. 21.2.
margenoot1
Alhoewel Godt den Leviten geene erffenisse, gelijck den anderen stammen, in Canaan heeft toegeleyt, so heeft hy nochtans gewilt, dat sy alomme in 't lant hare woonsteden souden hebben, om het volck te bequamer met Godts woort te bedienen, ende op de bewaringe des reynen Godts-diensts acht ende toesicht te nemen.
margenoot2
Hier door worden verstaen, de naest omliggende landen ofte velden, die den Leviten souden dienen, niet alleen tot schueren ende stallinge voor koorn ende beesten, etc. maer oock, nae sommiger gevoelen, tot bouwlant ende weydlant. Siet Ierem. 32.7.
margenoot3
Boven de duysent ellen, die in 't voorgaende vers vermelt zijn, noch een duysent, ofte, soo andere meynen, noch twee andere duysent ellen, dienende tot weyden ende acker-bouw, nae sommiger gevoelen. Andere verstaen dat in dit vers verklaert wort de maniere van de voorseyde duysent ellen rontom de stadt te meten van het een quartier tot het ander, soo recht uyt, als in het ronde: ofte dat hier nu gemeyne burgerlicke ellen verstaen worden, welcker twee duysent, maer een duysent heylige ellen maeckten: gelijck de sikel des Heylichdoms eens soo veel deed', als de gemeyne ofte burgerlicke sikel. Waer van het oordeel den verstandigen leser bevolen wort.
margenoot4
Hebr. van de Zee.
margenootb
Ios. 21.21.
margenoot5
Ofte, steden van toevlucht, toeloop. Siet Ios. 20. op vers 2.
margenoot6
Verst. die onwetende ende onwillens eenen dootslach gedaen heeft: als ond. versen 11, 15, 22, 23.
margenoot7
Vergel. bov. cap. 33.54. ende siet Ios. 21.9, 16.
margenoot8
Hebr. vermenichvuldigen, dat is, vele steden nemen, ofte den Leviten geven.
margenootc
Deuter. 19.2. Ios. 20.2.
margenoot9
Ofte, als ghy over de Iordane sult gekomen zijn, etc.
margenoot10
Hebr. ghy sult u steden doen ontmoeten, ofte, maken te bejegenen. dat is, de vrysteden alsoo ordineren, datse by der hant, ende niet verre af gelegen zijn, op dat de ontschuldige dootslager op 't spoedichste daer henen moge vlieden, ende niet vervalle in de hant des bloet-wrekers. Verg. Deut. 19.3. ende d' aenteeck. aldaer.
margenoot11
D. eenen mensche doot geslagen heeft.
margenoot12
Hebr. door dwalinge: dat is, onwetende. als Deuter. 19.4, 5. alsoo ond. versen 15, 22, 23.
margenoot13
Siet versen 19, 21, 24, 27. alwaer hy bloet-wreker genoemt wort.
margenoot14
Van de hant des bloet-wrekers. Siet Deuter. 19.6.
margenootd
Deuter. 4.41. Ios. 20.8.
margenoot15
Over de Iordane. Vergel. Deuter. 19.8, 9, 10.
margenoot16
Verstaet niet onversiens, ofte, onwetende, maer wetens ende willens.
margenoot17
Hebr. sal stervende, ofte, metter doot gedoot worden. ende also versen 17, 18, 21.
margenoot18
Al schoon hy in eene vry-stadt mochte gevlucht zijn. Siet Deuter. 10.11, 12.
margenoot19
Hebr. steen der hant. dat is, metter hant geworpen.
margenoot20
Verg. Deut. 19.12. ende bov. vers 12. ende ond. vers 30.
margenoote
Deuter. 19.11.
margenoot21
And. [mogen] dooden.
margenoot22
Hebr. sonder te sien. And. sonder [hem] te sien.
margenoot23
Dat is, ongeluck, schade, quetsinge, veel min sijnen doot.
margenoot24
Verstaet, die onwillens ende onwetens sijnen naesten geslagen heeft, als vers 23.
margenoot25
Ofte, het sterven: ende soo in 't volgende.
margenoot26
Zijnde alsoo een voorbeelt des Messie, onses Hoogen-Priesters ende Salichmakers Iesu Christi, die door sijnen doot het hantschrift onser sonden uytgewischt, ende ons met Gode versoent heeft. Siet oock Levit. 21.10. ende verg. Psal. 45.8. Hebr. 1.9. Ephes. 2.16, 17. Col. 2.14.
margenoot27
Hebr. uytgaende uytgaen.
margenoot28
Hebr. bloet. Dat is, bloetschult, ofte, dootslach zijn. De sin is, 't sal hem by den Richteren voor geenen dootslach toe gerekent worden. Siet Genes. 37. op vers 26.
margenoot29
D. mogen wederkeeren tot sijne voorige eygene woonplaetse.
margenoot30
D. eenen mensche ofte persoon het leven beneemt: het welcke sommige hier verstaen van het straffen des dootslagers.
margenootf
Deuter. 17.6. ende 19.15.
margenoot31
Dit siet op den richter, ofte bloetwreker, die eenen dootslager niet mocht dooden, sonder voorgaende wetlicke overtuyginge.
margenoot32
Hebr. om te sterven. D. men sal niemant dooden op eenes menschen getuygenisse alleen.
margenoot33
D. geen versoengelt, ofte eenich geschenck, om het leven des dootslagers te verschoonen, ofte hem (als men seyt) pardon te geven.
margenoot34
Die bevonden wort den doot verdient te hebben, het Hebr. woort beteeckent, eenen ongerechtigen, ofte, eenen, die onrecht ende schult heeft: ende volgens oock eenen misdadigen: ende wort tegen gestelt den gerechtigen, rechtveerdigen ofte onschuldigen in saken van gerichte. Verg. Deuter. 25. op vers 1. Andersins wort het oock in 't gemeyn genomen voor eenen godtloosen, ongodtlicken, boosen, onvroomen, die geduerichlick onrustich ende woelende is in 't quade, als Ies. 57.20. geschreven staet. Vergel. Iob 39.20.
margenoot35
And. voor het vlieden. om hem te vergunnen dat hy niet behoeve te vlieden nae eene vry-stadt, ofte, dat hy daer ingevloden zijnde, soude van daer vryelick tot sijne woon-plaetse mogen wederkeeren, voor den doot des Hooge-priesters.
margenoot36
Sijner besittinge, als bov. vers 28. dat is, sijne voorige eygene woonplaetse.
margenoot37
Ofte, ick de HEERE ben woonende, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken