Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

Het erfdeel der Stamme Manasse op dese zyde der Iordane, vers 1, etc. Den vijf dochteren Zelapheads, wort op hare begeerte, een erfdeel gegeven, 3. De lantpale Manasse wort naeder verhaelt, 7. van dewelcke de Canaaniten die niet verdreven en zijn, cijnsbaer gemaeckt worden, 12. Als de kinderen Iosephs klaechden, dat hare lantpale te enge was, 14. So wijst Iosua haer eenen middel aen, om hare lantpalen te verbreyden, 15. die haer niet wel en behaegt, 16. maer Iosua belooft haer de overwinninge over de Canaaniten, 17.

1

DE stamme Manasse hadde oock een lot, om dat hy Ga naar margenoota Iosephs eerstgeborene was: [te weten] Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader Gileads, Ga naar margenoot1 om dat hy een krijchsman was, so hadde hy Gilead ende Basan.

2

Oock hadden Ga naar margenoot2 de overgeblevene kinderen Manasse [een lot] nae hare huysgesinnen, [te weten] de kinderen Abiëzer, ende de kinderen Heleks, ende de kinderen Asriël, ende de kinderen Sechem, ende de kinderen Hepher, ende de kinderen Semida: Dit zijn de mannelicke kinderen Manasse des soons Iosephs, Ga naar margenoot3 nae hare huysgesinnen.

3

Ga naar margenootb Zelaphead nu de sone Hephers des soons Gileads, des soons Machirs, des soons Manasse, en hadde geen sonen, maer dochters: ende Ga naar margenootc dit zijn de namen sijner dochteren, Machla, ende Noa, Hogla, Milcha, ende Tirza.

4

Dese dan traden toe voor het aengesichte Eleazars des Priesters, ende voor het aengesichte Iosua des soons Nun, ende voor het aengesichte der Overste, seggende; Ga naar margenootd De HEERE heeft Mose geboden datmen ons een erfdeel geven soude in het midden onser broederen: Daerom gaf hy haer, nae den mont des HEEREN, een erfdeel in het midden der broederen hares vaders.

5

Ende Manasse vielen Ga naar margenoot4 tien snoeren toe, behalven het lant Gilead, ende Basan, dat op gene zijde der Iordane is.

6

Want de Ga naar margenoot5 dochteren Manasse erfden een erfdeel in het midden sijner sonen: Ende ’t lant Gilead hadden de overgeblevene kinderen Manasse.

7

Soo dat de lantpale Manasse was van Aser af tot Michmethat, die voor aen Sechem is: Ende dese lantpale gaet te rechterhant tot aen de inwoonders van Entappuach.

8

Manasse hadde wel het lant Tappuach, maer Tappuah selfs aen de lantpale Manasse hadden de kinderen Ephraims.

9

Daerna komt de lantpale af nae de beke Kana tegen ’t Zuyden Ga naar margenoot6 der beke: Ga naar margenoot7 Dese steden zijn Ephraims in het midden der steden Manasse: Ende de lantpale Manasse is aen ’t Noorden der beke, ende hare uytgangen zijn aen de Zee.

10

’T was Ephraims tegen ’t Zuyden, ende tegen ’t Noorden was het Manasses, ende Ga naar margenoot8 de Zee was Ga naar margenoot9 sijne lantpale: ende aen ’t Noorden stieten sy aen Aser, ende aen ’t Oosten aen Issaschar.

11

Want Manasse hadde in Issaschar, ende in Aser, Ga naar margenoot10 Beth-Sean, ende hare onderhoorige plaetsen, ende Iibleam, ende hare onderhoorige plaetsen, ende de inwoonderen te Dor, ende hare onderhoorige plaetsen, ende de inwoonderen te Ga naar margenoot11 En-dor, ende hare onderhoorige plaetsen, ende de inwoonderen te Thaanach, ende hare onderhoorige plaetsen, ende de inwoonderen te Megiddo, ende hare onderhoorige plaetsen; drie lantstreken.

12

Ende Ga naar margenoote de kinderen Manasse en konden [de inwoonders van] die steden niet verdrijven: want de Canaaniten wilden in den selve lande woonen.

13

Ende ’t geschiedde, als de kinderen Israëls sterck wierden, so maeckten sy de Canaaniten cijnsbaer: maer Ga naar margenoot12 sy en verdrevense niet ganschelick.

14

Doe spraken Ga naar margenoot13 de kinderen Iosephs tot Iosua, seggende: Waerom hebt ghy my Ga naar margenoot14 ten erfdeele maar een lot ende een snoer gegeven, daer ick doch een groot volck ben? Ga naar margenoot15 voor soo vele de HEERE my dus verre gesegent heeft.

15

Iosua nu seyde tot haer lieden, Dewijle ghy een groot volck zijt, so gaet op na het wout, ende Ga naar margenoot16 houwt daer voor u af in het lant der Phereziten, ende der Rephaiten, dewijle u ’t geberchte Ephraims te enge is.

16

Doe seyden de kinderen Iosephs, Dat geberchte Ga naar margenoot17 en soude ons niet genoechsaem zijn: daer Ga naar margenoot18 zijn oock yseren wagens by alle Canaaniten, die in het lant des dals woonen, by dien te Beth-Sean, ende Ga naar margenoot19 hare onderhoorige plaetsen, ende dien die in het dal Izreël zijn.

17

Voorder sprack Iosua tot het huys Iosephs, tot Ephraim ende tot Manasse, seggende, Ghy zijt een groot volck, ende ghy hebt groote kracht, ghy en sult geen een lot hebben:

18

Maer ’t geberchte sal uwe zijn: [ende] dewijle het een wout is, so houwt het af, Ga naar margenoot20 so sullen sijne uytgangen uwe zijn, want Ga naar margenoot21 ghy sult de Canaaniten verdrijven, al hebben sy yseren wagens, al zijn sy sterck.

margenoota
Gen. 46.20.
margenoot1
Hy wil seggen, dat Machir, om dat hy door zijne kloeckheyt het lant Basan hadde ingenomen, so heeft hy een dobbele portie gekregen, daer hem doch sulcx oock, als den eerst-geborenen toequam, Deut. 21.17.
margenoot2
Verstaet dit van die, die geen erfdeel en hadden ontfangen aen gene zijde der Iordane.
margenoot3
D. die hoofden waren der geslachten die van haer afquamen, ende den name droegen.
margenootb
Num. 26.33. ende 27.1.
margenootc
Num. 27.1.
margenootd
Num. 27.7. ende 36.2.
margenoot4
D. tien stucken lants, want men pleeg het lant af te meten, ende uyt te deylen met touwen ende koorden: ende verstaet hier, dat de vijf gebroeders, die vers 2 genoemt staen, vijf loten gehadt hebben: maer het seste lot voor Zelaphead den sone Hephers, is op sijn vijf dochters gekomen, dewijle hy geenen sone en hadde nagelaten, dit maeckt t’samen tien snoeren, of tien deelen.
margenoot5
T.w. die van Manasse afkomstich, ende van Zelaphead gegenereert waren.
margenoot6
Ofte, des bals.
margenoot7
T.w. Tappuah ende Kana, hy wil seggen, dat de steden, ende het lant der stammen Ephraims ende Manasse onder malkanderen vermengt waren. Siet bov. cap. 16.9.
margenoot8
T.w. de Syrische Zee.
margenoot9
Dit past op de lantpale Ephraims, ende oock op de lantpale Manasse.
margenoot10
Naderhant genaemt Scythopolis, of, de stadt der Schyten, 2.Mach. 12.29. Siet oock 1.Mach. 5.52.
margenoot11
Dit wort verduytscht de fonteyne Dor. Hier ontrent zijnder vele van de vluchtige soldaten Siseras verslagen van Barac, Psal. 83.11.
margenoote
Iud. 1.27.
margenoot12
Hebr. verdrijvende en verdreven syse niet.
margenoot13
T.w. de beyde stamme, soo wel Ephraim als Manasse, als blijckt uyt versen 15, 16, 17.
margenoot14
D. maer soo veel lants, als of wy maer een stamme en waren, ende onder malkanderen woonen souden, daer wy doch twee stammen zijn.
margenoot15
Dese beyde stammen waren inde laetste tellinge sterck 85200. Siet Num. 26.34, 37.
margenoot16
Hy wil seggen, houwt het bosch af, ende bereydt den gront tot bouwlant, ende timmert daer huysen ende steden.
margenoot17
Hebr. en soude niet gevonden worden voor ons. alsoo Num. 11.22. ende elders.
margenoot18
Of sy seggen wilden, de Canaaniten, die veel yseren wagens hebben, daer mede sy ten strijde trecken, sullen ons te machtich zijn, ende met gewelt tegenstant doen, als wy het hout dat op ’t geberchte staet, willen afhouwen.
margenoot19
Hebr. hare dochteren. D. kleyne steden.
margenoot20
D. so sult ghy het kunnen besetten ende besitten van ’t een eynde tot aen ’t ander.
margenoot21
Dit spreeckt Iosua dus vrymoedelick, steunende op de belofte Godes, bov. 13.6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken