Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v Capittel.

De Philistijnen stellen de Arke Godes te Asdod in het huys hares Afgodts Dagons, vers 1, etc. Die voor de selve afvalt, 3. Dit geschiet des anderen daechs wederom, ende sijn hooft ende handen breken van sijn lichaem af, 4. De Philistijnen worden met de spenen seer swaerlick geplaegt in alle de steden, daer sy de Arke brachten, 6. So dat sy haer met malkanderen beraden, hoe sy de Arke souden quijt worden, 7. Sy sendense nae Ekron, 10. daer over die haer seer ontstelden, 10. eyndelick besluyten sy de selve den Israëliten weder te huys te senden, 11.

1

DE Philistijnen nu namen de Arke Godes; ende sy brochtense van Ga naar margenoot1 Eben-Haëzer tot Ga naar margenoot2 Asdod.

2

Ende de Philistijnen namen de Arke Godes, ende sy brachtense Ga naar margenoot3 in het huys Dagons, ende steldese by Dagon.

3

Maer als die van Asdod ’s anderen daegs vroech opstonden, siet so was Dagon op sijn aengesichte ter aerde gevallen voor de Arke des HEEREN: Ende sy namen Dagon ende setteden hem weder op sijne plaetse.

4

Doe sy nu des anderen daegs ’smorgens vroech op stonden, siet Dagon lach op sijn aengesichte ter aerde gevallen voor de Arke des HEEREN: maer het hooft Dagons, ende de beyde palmen sijner handen afgehouwen, aen den dorpel, alleenlick was Ga naar margenoot4 Dagon daer op overich gebleven.

5

Ga naar margenoot5 Daerom en treden de Priesters Dagons, noch alle die in het huys Dagons komen Ga naar margenoot6 op den dorpel Dagons tot Asdod niet, tot op desen dach.

6

Doch de Ga naar margenoot7 hant des HEEREN was swaer over die van Asdod, ende Ga naar margenoot8 verwoestese: ende hy sloechse met Ga naar margenoot9 spenen, Ga naar margenoota Asdod ende hare lantpalen.

7

Doe nu de mannen te Asdod sagen, dat het alsoo [toeginck], so seyden sy, Dat de Arke des Godts Israëls by ons niet en blijve, want sijne hant is hart over ons, ende over Dagon onsen godt.

8

Daerom sonden sy henen ende versamelden tot hen alle de Vorsten der Philistijnen, ende sy seyden, Wat sullen wy met de Arke des Godt van Israël doen? ende Ga naar margenoot10 die seyden, Dat de Arke des Godts Israëls rontom Ga naar margenoot11 Gath gae: also droegen sy de Arke des Godt Israëls rontom.

9

Ende ’t geschiedde na dat sy die had-

[Folio 127r]
[fol. 127r]

den rontom gedragen, so was de hant des HEEREN tegen die stadt met een seer groote Ga naar margenoot12 quellinge, want hy sloech de lieden dier stadt van den cleynen tot den grooten, ende sy hadden Ga naar margenoot13 spenen Ga naar margenoot14 in de verborgene plaetsen.

10

Doe sonden sy de Arke Godes nae Ga naar margenoot15 Ekron: maer ’t geschiedde als de Arke Godes te Ekron quam, Ga naar margenoot16 so riepen Ga naar margenoot17 die van Ekron, seggende, Sy hebben de Arke des Godts Israëls tot my rontom gebracht, om my ende mijn volck te dooden.

11

Ende sy sonden henen, ende vergaderden alle de Vorsten der Philistijnen, ende seyden: Sendet de Arke des Godts Israëls henen, datse wederkeere tot hare plaetse, op datse Ga naar margenoot18 my ende mijn volck niet en doode; want daer was een Ga naar margenoot19 dootlicke quellinge in de gantsche stadt, [ende] de hant Godts was daer seer swaer.

12

Ende de menschen Ga naar margenoot20 die niet en storven, werden geslagen met spenen: so dat het geschrey der Ga naar margenoot21 stadt opklom nae den hemel.

margenoot1
Siet bov. 4. vers 1.
margenoot2
Dese Stadt wort Actor. 8.40. genoemt Azotus. Het is geweest eene van de voornaemste Steden der Philistynen, in de welcke ten tijde Iosua reusen woonden. Ios. 11.22.
margenoot3
D. In den tempel des afgodts Dagons, Siet Iud. 16.23. Dit deden de Philistynen tot een teecken van victorie, die sy meynden door de hulpe deses hares Godts verkregen te hebben.
margenoot4
D. de romp, daer het hooft met de handen af waren.
margenoot5
Waerom en traden sy niet op den dorpel? Het schijnt dat sy hem hebben heylich geachtt, om dat Dagon daer op gelegen hadde.
margenoot6
D. op den dorpel des Tempels Dagons, alsoo stater, de sleutel Davids. D. des huys Davids.
margenoot7
D. de Heere besocht die van Asdod met sware plagen.
margenoot8
T.w. door de muysen, als geseyt wort 1.Sam. 6.4.
margenoot9
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick eenen heuvel, ende oock het fondament, om dat dit deel des menschelicken lichaems verheven is. Dat dit deel van het lichaem der Philistynen is geplaecht geweest, wort klaerlick geseyt, Psal. 78.66. Dese plage wort in onse tale genoemt de spenen, tacken, aenbeyen, of, vijg-puysten, daer de menschen groote pijne aen lijden.
margenoota
Psal. 78.66.
margenoot10
T.w. de Vorsten der Philistynen.
margenoot11
Dit is oock een van de voornaemste Steden der Philistynen geweest, gelegen op eenen heuvel, ofte berch genoemt Amma, niet verre van de Zee. Dese Stadt heeft David ingenomen, 2.Sam. 8.1. vergeleken met 1.Chron. 18.1. Siet breeder van dese Stadt, 2.Reg. 12. vers 17. ende 2.Chro. 11.8. ende 26.6.
margenoot12
Ofte, verstooringe.
margenoot13
D. de geswellen en waren niet uytwendich, maer inwendich in den endel-darm, also datmen daer niet en konde by komen, om die te doen bloeden, alsse swoeren, ’t welck de pijnlickste soorte van spenen ofte vijg-wratten is.
margenoot14
Hebr. waren hen verborgen.
margenoot15
Dit is oock eene van de voornaemste Steden der Philistynen geweest, ende is de stamme Iuda ten erfdeele gevallen. Ios. 15.45. Iud. 1.18. Siet van dese Stadt breeder Iud. 3.3. ende 2.Reg. 1.2. Ierem. 25.20 ende Amos 1.8. Zeph. 2.4. ende Zach. 9.5, 7.
margenoot16
De Ekroniten gehoort ende gesien hebbende de sware plagen daer mede Godt de Heere hare naebueren, om der Arke wille, geplaecht hadde, waren verschrickt doe sy hoorden datmen de Arke tot haer brengen woude.
margenoot17
T.w. de Overste der Stadt, want daer volcht, om my, ende mijn volck te dooden.
margenoot18
Aldus sprack een yeder onder de Vorsten der Philistynen.
margenoot19
Eenige meynen, dat behalven de spenen, onder de Philistynen noch een andere doodelicke sieckte geregneert hebbe. Siet het volgende vers.
margenoot20
T.w. van de doodelicke quellinge, daer van stracx gesproken is, vers 11.
margenoot21
D. Der inwoonderen der Stadt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken