Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

De Arke wort gevoert ende gestelt te Kiriath-Iearim, vers 1, etc. Samuel vermaent het volck tot bekeeringe ende wech-doeninge der Afgoden, 3. De Israeliten gehoorsamen hem, 4. vast ende biddach, 6. De Philistijnen meenen d’Israëliten te overvallen: d’Israëliten zijn bevreest, 7. Samuel offert ende biddet den Heere voor Israël, hy, ende ’t volck worden verhoort, 9. De Heere verschrickt de Philistijnen met donder, ende sy worden geslagen, 10. Samuel richtt eenen gedenck-steen op te Mizpa, ter gedachtenisse dier victorie, 12. De hant des Heeren was tegen de Philistijnen, soo lange als Samuel leefde, 13. De Israëliten krijgen die steden weder, die de Philistijnen haer afgenomen hadden, 14. Samuel door-gaet ende besoeckt alle de steden des lants, 16. ende keert weder nae Rama, 17.

1

DOe quamen de mannen van Ga naar margenoot1 Kiriath-Iearim, ende haelden de Arke des HEEREN op, Ga naar margenoota ende sy brachtense in het huys Albinadabs Ga naar margenoot2 op den heuvel: ende sy Ga naar margenoot3 heyligden sijnen sone Eleazar, dat hy de Arke des HEEREN bewaerde.

2

Ende ’tgeschiedde, van dien dach af, dat de Arke [des Heeren] te Kiriath-Iearim bleef, ende de dagen werden vermenichvuldigt, ende het werden twintich jaren: ende het gantsche huys Israëls Ga naar margenoot4 klaegde den HEERE achter na.

3

Doe sprack Samuel tot den gantschen huyse Israëls, seggende: Indien ghylieden u met u gantsche herte tot den HEERE bekeert, so doet Ga naar margenoot5 de vreemde Goden uyt het midden van u wech, oock de Ga naar margenoot6 Astharots: ende Ga naar margenootb richtet u herte tot den HEERE, ende dient hem alleen, so sal hy u uyt de hant der Philistijnen rucken.

4

De kinderen Israëls nu deden de Ga naar margenoot7 Baalims ende de Astharots wech, ende sy dienden den HEERE alleene.

5

Voorder seyde Samuel, Vergadert het gantsche Israël nae Ga naar margenoot8 Mizpa: ende ick sal den HEERE voor u bidden.

6

Ende sy werden vergadert te Mizpa, ende sy schepten water, ende Ga naar margenoot9 goten ’t uyt voor het aengesichte des HEEREN, ende sy vasteden te dien dage, ende seyden aldaer, Wy hebben tegen den HEERE gesondigt: Also Ga naar margenoot10 richtede Samuel de kinderen Israëls te Mizpa.

7

Doe de Philistijnen hoorden, dat de kinderen Israëls sich vergadert hadden te Mizpa, Ga naar margenoot11 so quamen de Overste der Philistijnen op tegen Israël: Als de kinderen Israëls [dat] hoorden, so vreesden sy Ga naar margenoot12 voor het aengesichte der Philistijnen.

8

Ende de kinderen Israëls seyden tot Samuel, En Ga naar margenoot13 swijgt niet van onsent wege, dat ghy niet en soudt roepen tot den HEERE onsen Godt, op dat hy ons verlosse uyt de hant der Philistijnen.

9

Doe nam Samuel een Ga naar margenoot14 melck-lam, ende Ga naar margenoot15 hy offerde’t geheel den HEERE ten brand-offer: ende Samuel riep tot den HEERE voor Israël, ende de HEERE Ga naar margenoot16 verhoorde hem.

10

Ende ’tgeschiedde, doe Samuel dat brand-offer offerde, so quamen de Philistijnen aen ten stijde tegen Israël: ende de HEERE donderde te dien dage met eenen grooten Ga naar margenoot17 donder over de Philistijnen, ende Ga naar margenootc hy verschricktese, so dat sy verslagen wierden voor het aengesichte Israëls.

11

Ende de mannen Israëls togen uyt van Mizpa: ende vervolgden de Philistijnen: ende sy sloegense tot onder Bethcar.

12

Samuel nu nam eenen steen, ende stelde [dien] tusschen Mizpa, ende tusschen Ga naar margenoot18 Sen, ende hy noemde diens name Ga naar margenoot19 Ga naar margenootd Eben-Haëzer: ende hy seyde, Tot hier toe heeft ons de HEERE geholpen.

13

Also werden de Philistijnen vernedert, ende Ga naar margenoot20 en quamen Ga naar margenoot21 niet meer Ga naar margenoot22 in de lantpalen Israëls: want de hant des HEEREN was tegen de Philistijnen alle de dagen van Samuel.

14

Ende de steden welcke de Philistijnen van Israël genomen hadden, quamen weder aen Israël, van Ekron tot Gath toe, oock ruckte Israël der selver lantpale uyt de hant der Philistijnen: ende Ga naar margenoot23 daer was vrede tusschen Israël ende tusschen Ga naar margenoot24 de Amoriten.

15

Samuel nu Ga naar margenoot25 richtte Israël Ga naar margenoot26 alle de dagen sijnes levens.

16

Ende hy tooch van jaer tot jaer, ende ginck rontom nae Ga naar margenoot27 Beth-el, ende Gilgal, ende Mizpa: ende hy richtte Israël in alle die plaetsen.

17

Doch hy Ga naar margenoot28 keerde weder nae Ga naar margenoot29 Rama, want Ga naar margenoote daer was sijn huys, ende Ga naar margenoot30 daer richtte hy Israël, ende hy bouwde aldaer den HEERE eenen Altaer.

margenoot1
Siet van dese stadt de aenteeck. op Iud. 18.12.
margenoota
2.Sam. 6.4.
margenoot2
And. te Gibea.
margenoot3
D. wyeden, of verordineerden hem tot eenen H. dienst.
margenoot4
Anders, suchteden tot den Heere. T.w. doe sy van de Philistijnen hart gedruckt wierden, siet ond. vers 3.
margenoot5
Hebr. de Goden des vreemden. Hy verstaet de Afgoden van de vreemde, ofte uytlantsche volckeren, die rontom haer lagen.
margenoot6
Siet Iud. 2.13.
margenootb
Deut. 6.13. ende 10.20. Matth. 4.10. Luc. 4.8.
margenoot7
Siet Iud. cap 2. vers 11. Baalim is een mannelicke name: maer Astaroth is een vrouwelicke name: So dat hier gesproken wort van de Afgoden ende Afgodinnen der Heydenen.
margenoot8
Hier plechten de Israeliten hare lants-vergaderingen te houden. siet Iud. 20. vers 1. Samuel heeft goet gevonden het volck hier by een te roepen, op dat hy voor haer, ende sy te gelijcke met hem den Heere souden bidden.
margenoot9
Tot een teecken, dat sy hare herten, (van sonden gewasschen ende gereynigt zijnde) uytgoten voor den Heere. Siet dergelijcke, 1.Sam. 1.15. De sin is, sy riepen den Heere van herten aen om verlossinge: Daer toe was oock haer vasten gehoorende.
margenoot10
D. hy regeerdese, ende hy brachtse door sijne goede vermaninge tot bekeeringe. Siet de aent. op Iud. 2.15.
margenoot11
T.w. met heyr-kracht, als blijckt vers 10.
margenoot12
D. van de komste. Siet de aenteeck. op Genes. 36.6.
margenoot13
Of, En laet niet af, en houdt u niet stille van ons, van te roepen, etc. siet Iob 13. op vers 13.
margenoot14
D. een Ionck-lam, dat noch sijnes moeders melck sooch.
margenoot15
Hy selfs, of door eenen priester.
margenoot16
Oft, antwoordde hem.
margenoot17
Hebr. stemme.
margenootc
Ios. 10.10.
margenoot18
D. den Tant, ende door gelijckenisse, een rotze, die als een tant scherp uytsteeckt, als 1.Sam. 14.4, 5.
margenoot19
D. help-steen, of, steen der hulpe.
margenootd
1.Sam. 4.1.
margenoot20
Hebr. sy voeren niet meer voort te komen. T.w. met heyrlegers, om Israel eenige steden af te nemen: maer sy hadden ende hielden noch hare garnisoenen ende soldaten op de frontieren, om die te bewaren, als te sien is, 1.Sam. 10.5. Ofte, niet meer] beteeckent hier in lange tijt niet weder. Ofte niet meer, voor, niet so dickwijls. als Gen. 32.38. ende 2.Reg. 6.23, 24.
margenoot21
And. niet weder.
margenoot22
D. in het lant der Israeliten.
margenoot23
D. sy en voerden geenen openbaren krijch tegen malkanderen.
margenoot24
Verst. onder den name der Amoriten, oock andere volckeren des lants Canaan, ofte der Philistijnen.
margenoot25
Siet bov. vers 6.
margenoot26
T.w. van dien dach af, doe hy Richter geworden is tot sijne doot toe, want of schoon Saul als Coninck geregeert heeft, so is evenwel Samuel mede in de regeeringe gebleven, ende hebben t’samen geregeert 40 jaren, Actor. 13.21.
margenoot27
Dit kan verstaen worden van de stadt Bethel, ofte van het huys Godes (want dat beteeckent Bethel,) ende alsoo soude hier verstaen worden Kiriath-Iearim, daer toe ter tijt de Arke des verbonts was.
margenoot28
Hebr. ende sijne weder-komste was nae Rama.
margenoot29
Dese stadt wort 1.Sam. 1.1. genoemt Ramathaim, siet de aent. aldaer.
margenoote
1.Sam. 8.4.
margenoot30
D. Hy hadde daer sijn ordinarise wooninge: als hy het lant omgegaen ofte doorwandelt hadde, so is hy weder daer gekomen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken