Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Beschrijvinge vanden koperen Altaer tot 't brand-offer, vers 1, etc. vande gegotene Zee, 2. vande Wasch-vaten, 6. vande Kandelaers, 7. vande Tafelen, 8. ende de Voorhoven, 9. met een verhael alter stucken, die Hiram tot het gebruyck des Tempels gemaeckt heeft, dewelcke waren van koper, 11. ofte van gout, 19.

1

HY maeckte oock eenen Ga naar margenoot1 koperen Altaer, van twintich ellen in sijne lengte, ende twintich ellen in sijne breedte: ende tien ellen in sijne hoochte.

2

Daer toe maeckte hy de Ga naar margenoot2 gegotene Zee: van tien ellen was sy, van haren eenen Ga naar margenoot3 rant, tot haren anderen rant, rontom ront, ende van vijf ellen in hare hoochte, ende een meetsnoer van dertich ellen omvingse rontom.

3

Onder Ga naar margenoot4 de selve nu was de Ga naar margenoot5 gelijckenisse van Runderen, rontom henen, die om-cingelende, tien in een elle, om-ringende de zee rontom: twee rijgen deser runderen waren in hare Ga naar margenoot6 gietinge gegoten.

4

Sy stont op twaelf runderen, drie siende nae het Noorden, ende drie siende nae het Westen, ende drie siende nae het Zuyden, ende drie seinde nae het Oosten; ende de zee was boven op de selve: ende alle Ga naar margenoot7 hare achterdeelen waren inwaerts.

5

Hare dickte nu was een Ga naar margenoot8 hantbreet, ende hare rant als het werck van den rant eenes bekers [ofte] eener leliebloeme, Ga naar margenoot9 begrijpende [vele] Bathen; sy hielt drie duysent.

6

Ende hy maeckte Ga naar margenoot10 tien Wasch-vaten, ende stelder vijve ter Ga naar margenoot11 rechter, ende vijve ter slinckerhant, om daer in te Ga naar margenoot12 wasschen; Ga naar margenoot13 wat ten brand-offer behoort, Ga naar margenoot14 staken sy daer in: maer de zee was, op dat de Priesteren sich daer in souden wasschen.

7

Hy maeckte oock Ga naar margenoota tien gouden Kandelaren, Ga naar margenoot15 nae hare wijse, ende hy steldese inden Tempel, vijve aen de rechterhant, ende vijve aen de slinckerhant.

8

Oock maeckte hy tien Tafelen, ende hy settese inden Tempel, vijve aen de rechterhant, ende vijve aen de slinckerhant: ende hy maeckte hondert gouden Spreng-beckens.

9

Voorder maeckte hy het Ga naar margenoot16 Voor-hof

[Folio 200r]
[fol. 200r]

der Priesteren, ende het Ga naar margenoot17 groote voor-hof: mitsgaders de deuren voor het voor-hof, ende overtooch hare deuren met koper.

10

De zee nu settede hy aende rechter zijde, nae het Oosten, tegen over het Zuyden.

11

Daertoe maeckte Ga naar margenoot18 Huram de potten, ende de de schoeffelen, ende de spreng-beckens: alsoo voleyndde Hiram het werck te maken, dat hy den Coninck Salomo aen 't Huys Godes maeckte.

12

De twee pilaren, ende de bollen ende de twee capiteelen, op het hooft der pilaren: ende de twee netten, om de twee bollen der capiteelen te bedecken, die op der pilaren hooft waren:

13

Ende de vier hondert granaet-appelen tot de twee netten: twee rijgen van granaet-appelen tot elck net, om de twee bollen der capiteelen te bedecken, die Ga naar margenoot19 boven op de pilaren waren.

14

Hy maeckte oock de stellingen: ende waschvaten maeckte hy op de stellingen;

15

Ga naar margenoot20 Eene zee, ende de twaelf runderen daer onder.

16

Insgelijcx de potten, ende de schoefelen, ende de crauwelen, ende alle hare vaten maeckte Huram Ga naar margenoot21 Abiu den Coninck Salomo voor het Huys des HEEREN van gepolijstert koper.

17

Ga naar margenoot22 Inde vlackte der Iordane gootse de Coninck, in dichte aerde: tusschen Succoth, ende tusschen Zeredatha.

18

Ende Salomo maeckte alle dese vaten in groote menichte: want het gewichte des kopers en wert niet ondersocht.

19

Ga naar margenootb Oock maeckte Solomo alle vaten, die voor het Huys Godes waren: ende den gouden Altaer, ende de Tafelen, daer op de Toonbrooden zijn:

20

Ende de Kandelaren met hare Lampen van Ga naar margenoot23 gesloten gout, om die nae de Ga naar margenoot24 wijse aen te steken, voor de Aenspraeck-plaetse.

21

Ende de bloemen, ende de lampen, ende de snuyters, van gout: het was Ga naar margenoot25 'tvolmaecktste gout:

22

Mitsgaders de Ga naar margenoot26 gaffelen, ende de spreng-beckens, ende de roockschalen, ende de wieroock-vaten, van gesloten gout: aengaende den inganck van het Huys, sijne binnenste deuren, van het Heylige der heyligen, ende de deuren van het Huys des Tempels, waren Ga naar margenoot27 van gout.

margenoot1
Desen Altaer is den Altaer van Mose inde woestijne gemaeckt, wel gelijck geweest in fatsoen; om dat hy vierkantich was, ende in't over-decksel, dat van koper was, maer niet inde grootte, om dat dese veel meerder was; daer toe was die bequaem, om vervoert te mogen worden, maer desen was gemaeckt, om te blyven staende. Vergel. Exod. 27.1, 2.
margenoot2
Siet van dese 1.Reg. 7. op vers 23. alwaer oock is de verklaringe van desen text.
margenoot3
Hebr. lippe.
margenoot4
T.w. Zee; wel verstaende onder haren rant, 1.Reg. 7. vers 24.
margenoot5
Verst. dit van de kleyne beeltenissen der runderen die onder den rant aenden buyck van de zee waren, niet van de groote runderen daer de Zee op stont, als volgt. vergel. wijders, 1.Reg. 7. op vers 24.
margenoot6
D. die te samen in eene forme met dit groote koperen vat gegoten waren, alst gegoten wiert.
margenoot7
Siet 1.Reg. 7. op vers 25.
margenoot8
D. vier vingeren, soo groot is een hant-breet, by de Latinen genaemt Palmus minor, ende te onderscheyden van eene andere mate deses naems geheeten Palmus major, driemael soo breet, dat is, een spanne.
margenoot9
Vergel. hier mede de aenteeck. op 1.Reg. 7.26.
margenoot10
Siet van dese, 1.Reg. 7.38. ende de aenteeck.
margenoot11
Namel. van den Voorhof.
margenoot12
T.w. het vleesch der offerhande.
margenoot13
Hebr. het werck des brand-offers.
margenoot14
T.w. om te spoelen, ende af te wasschen. het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick eene sulcke instekinge, de welcke dient tot af-wasschinge, waer door de vuylicheyt, ende het slijm af-gedreven wort. Vergel. Iesa. 4.4. Ezech. 40.38.
margenoota
1.Reg. 7. versen 48, 49.
margenoot15
D. nae het voor-schrift van Godt gegeven, Exod. 25.31. ofte van David over-gelevert aen Salomo, 1.Chron. 28.15.
margenoot16
Siet hier van 1.Reg. 6. op vers 36.
margenoot17
Verstaet, het uyterste Voorhof, daer in het volck versamelde tot de oeffeninge van den Godts-dienst, ende om Godes hulpe te versoecken; 't welck alst oprechtelick geschiedde na des HEEREN bevel, ende ordinantie, so wiertmen de hulpe Godts gewaer. Ende hier van heeft de Hebreeusche benaminge haren oorspronck; als oftmen seyde een hulpe ofte hulp-plaetse. Siet 1.Reg. 7. versen 9, 12. ende de aenteeck.
margenoot18
De werck-meester, dien de Coninck van Tyrus tot Salomo gesonden hadde, van den welcken, siet 1.Reg. 7. op de versen 13, 14. ende bov. 2.13, 14. ende ond. vers 16.
margenoot19
Hebr. op het aengesichte.
margenoot20
Verst. eene Zee, om datter maer eene en was, daer in de Priesteren hen wiesschen; ende te onderscheyden is van de wasch-vaten, daer in het vleesch der offerhanden, ende wat daer toe behoorde, gewasschen wiert, bov. vers 6.
margenoot21
And. sijn vader, ofte, sijns vaders. Siet bov. 2. op vers 13.
margenoot22
Siet de verklaringe van dit vers 1.Reg. 7. op vers 46.
margenootb
1.Reg. 7.48.
margenoot23
Siet van dit gout, 1.Reg. 6. op vers 20.
margenoot24
D. nae de wet van Godt gegeven, Exod. 25.31, etc. ende 37.17, etc.
margenoot25
Hebr. de volmaecktheden des gouts, D. het beste, fijnste, ende gelouterste gout.
margenoot26
Siet 1.Reg. 7. op vers 50.
margenoot27
D. met gout overtogen. want het binnenste der deuren was van hout, 1.Regum 6.31, 32, 35.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken