Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

Manasse is een grouwelick afgoden-dienaer, vers 1, etc. daerom dreygt, ende straft hem Godt, dat hy gevanckelick nae Babel wech-gevoert wert, 10. Daer bekeert hy hem, dat hy weder in sijn rijcke gestelt wort, 12. wat hy daerna gedaen heeft, 14. hy sterft, 20. sijn sone Amon is een godloos Coninck na hem, 21. wort vermoort van sijne knechten, 24. Iosia sijn sone komt in sijne plaetse, 26.

1

Ga naar margenoot1 MAnasse was Ga naar margenoot2 twaelf jaer out, als hy Coninck wert, ende regeerde vijf-en-vijftich jaer te Ierusalem.

2

Ende hy dede dat quaet was in de oogen des HEEREN; nae Ga naar margenoot3 de grouwelen der Heydenen, die de HEERE voor het aengesichte der kinderen Israëls uyt de besittinge verdreven hadde.

3

Want Ga naar margenoot4 hy bouwde de hoochten weder op, Ga naar margenoota die sijn vader Iehizkia Ga naar margenoot5 afgebroken hadde, ende Ga naar margenoot6 richtede den Ga naar margenoot7 Baalim altaren op, ende maeckte bosschen, ende booch sich neder voor al het Ga naar margenoot8 heyr des Hemels, ende diendese.

4

Ga naar margenootb Ende bouwde altaren in het Huys des HEEREN, van het welcke de HEERE geseyt hadde; Ga naar margenootc Te Ierusalem sal Ga naar margenoot9 mijnen Naem zijn tot in Ga naar margenoot10 eeuwicheyt.

5

Daer toe bouwde hy altaren al den heyre des hemels, in Ga naar margenoot11 beyde de Voor-hoven van het Huys des HEEREN.

6

Ende hy dede Ga naar margenoot12 sijne sonen Ga naar margenootd door het vyer gaen, in het dal des soons Hinnoms, ende pleechde guychelrye, ende gaf op vogel-geschrey acht, ende tooverde, ende hy stelde waerseggers, ende duyvels-konstenaren: Ga naar margenoot13 hy dede [seer] veel quaets in de oogen des HEEREN; om hem tot toorn te verwecken.

7

Ga naar margenoot14 Hy stelde oock eens Ga naar margenoot15 gesnedenen beelts gelijckenisse, die hy gemaeckt hadde, in het huys Godts, van het welcke Godt geseyt hadde Ga naar margenoot16 tot David, ende tot sijnen sone Salomo; In dit Huys, ende te Ierusalem, dat ick uyt allen stammen Israëls verkoren hebbe, sal ick mijnen Naem setten tot in eeuwicheyt,

8

Ende ick en sal den voet Israëls niet meer Ga naar margenoot17 doen wijcken van het lant, dat ick uwen vaderen bestelt hebbe: alleenlick sose waernemen te doen, al 't gene dat ick hen geboden hebbe, nae de gantsche Ga naar margenoot18 wet, ende insettingen, ende rechten, Ga naar margenoot19 door de hant Mose.

9

So dede Manasse Iuda, ende de inwoonderen te Ierusalem dwalen; dat sy Ga naar margenoot20 erger deden dan de Heydenen, die de HEERE voor het aengesicht der kinderen Israëls verdelcht hadde.

10

De HEERE Ga naar margenoot21 sprack wel tot Manasse, ende tot sijn volck; maer sy en merckten daer niet op.

11

Daerom Ga naar margenoote bracht de HEERE over hen de Krijchs-overste, die de Coninck van Assyrien hadde, dewelcke Manasse gevangen namen onder Ga naar margenoot22 de doornen: ende sy bonden hem met twee koperen ketenen, ende voerden hem nae Babel.

12

Ende als Ga naar margenoot23 hy hem benauwde, badt hy het aengesicht des HEEREN sijnes Godts, eernstelick aen, Ga naar margenoot24 ende vernederde sich seer voor het aengesicht des Godts sijner vaderen:

13

Ende badt Ga naar margenoot25 hem, ende Ga naar margenoot26 hy liet sich van hem verbidden, ende hoorde sijne smeeckinge, ende hy bracht hem weder te Ierusalem, in sijn Coninckrijcke: Doe Ga naar margenoot27 kende Manasse, dat de HEERE, Godt is.

14

Ende na desen Ga naar margenoot28 bouwde hy den buyten muer aen de stadt Davids, aen de west-zijde van Ga naar margenoot29 Gihon in het dal, ende tot den inganck van de Ga naar margenoot30 visch-poorte, ende omcingelde Ga naar margenoot31 Ophel, ende verhief Ga naar margenoot32 dien seer: hy leyde oock Krijchs-oversten in alle vaste steden in Iuda.

15

Ende hy nam de Ga naar margenoot33 vreemde Goden, ende Ga naar margenoot34 die gelijckenisse uyt het Huys des HEEREN wech, mitsgaders alle de altaren, die hy gebouwt hadde op den Ga naar margenoot35 berch van het Huys des HEEREN, ende te Ierusalem: ende hy wierpse buyten de stadt.

16

Ende Ga naar margenoot36 hy richtede den Altaer des HEEREN toe, ende offerde daer op danck-offeren, ende lof-offeren, ende seyde tot Iuda, dat sy den HEERE den Godt Israëls dienen souden.

17

Maer het volck offerde noch op de

[Folio 213v]
[fol. 213v]

hoochten, Ga naar margenoot37 hoewel den HEERE haren Godt.

18

Het overige nu der geschiedenissen Manasse, ende sijn gebedt tot sijnen Godt, oock de woorden der Ga naar margenoot38 Sienderen, die tot hem gesproken hebben, Ga naar margenoot39 inden naem des HEEREN des Godts Israëls; siet, die zijn inde Ga naar margenoot40 geschiedenissen der Coningen Israëls:

19

Ende Ga naar margenoot41 sijn gebedt, ende hoe sich [Godt] van hem heeft laten verbidden, oock alle sijne sonde, ende sijne overtredinge, ende de plaetsen, daer hy hoochten opgebouwt, ende bosschen, ende gesnedene beelden gestelt heeft, eer hy vernedert wert, siet, dat is beschreven inde woorden Ga naar margenoot42 der Sienders.

20

Ende Manasse ontsliep met sijnen vaderen, ende sy begroeven hem Ga naar margenoot43 in sijn huys: ende sijn sone Amon wert Coninck in sijne plaetse.

21

Ga naar margenootf Amon was Ga naar margenoot44 twee en twintich jaer out, als hy Coninck wert: ende regeerde twee jaren te Ierusalem.

22

Ende hy dede dat quaet was inde oogen des HEEREN, gelijck als sijn vader Manasse gedaen hadde: want Amon offerde allen den gesnedenen beelden, die sijn vader Manasse gemaeckt hadde, ende diendese.

23

Maer hy en vernederde sich niet voor het aengesichte des HEEREN, gelijck Manasse sijn vader sich vernedert hadde: maer dese Amon Ga naar margenoot45 vermenichvuldichde de schult.

24

Ende sijne knechten maeckten eene verbintenisse tegen hem, ende doodden hem in sijn huys.

25

Maer het volck des lants Ga naar margenoot46 sloechse alle, die de verbintenisse tegen den Coninck Amon gemaeckt hadden: ende het volck des lants maeckte sijnen sone Iosia Coninck in sijne plaetse.

margenoot1
Siet breedere verklaringe tot dit cap. behoorende, 2.Reg. 21.1, 2, etc. alwaer dese historie eerst beschreven is.
margenoot2
Hebr. Een soon van twaelf jaer.
margenoot3
Siet van dese, Deut. 18.9, 10, etc.
margenoot4
Hebr. hy keerde weder, ende bouwde: dat is, hy bouwde weder. Siet Num. 11. op vers 4.
margenoota
2.Reg. 18.4. 2.Chron. 31.1. ende 32.12.
margenoot5
Ende dat nae Godts uytgedruckte bevel, Exod. 34.13. Num. 33.52. Deut. 12.3.
margenoot6
Hy wert 2.Reg. 21.3. in afgoderye by Achab vergeleken: van wiens grouwelicke afgoderye siet 1.Reg. 16. versen 31, 32, 33.
margenoot7
Siet Iud. 2. op vers 11.
margenoot8
Siet Deut. 4. op vers 19. ende 2.Reg. 21. op vers 3. alsoo onder vers 5.
margenootb
2.Reg. 21.4.
margenootc
Deut. 12.5, 11. 2.Sam. 7.13. 1.Reg. 8.29. ende 9.3. 2.Chro. 7.4. Psal. 132.13, 14. Ierem. 32.34.
margenoot9
Siet 1.Reg. 8. op vers 16.
margenoot10
D. geduerende den tijt der wet. Siet Gen. 13. op vers 15.
margenoot11
Namelick, in het Voor-hof der Priesteren, ende het Voor-hof des volcks. Siet van dese 1.Reg. 6. op vers 36. ende 7. op vers 9.
margenoot12
2.Reg. 21.6. staet maer van eenen sone, dien hy dede door het vyer gaen. Dat salmen verstaen van eenen bysonderlick, ofte, dese plaetse van eenen sijner sonen: gelijck het veelvoudich getal voor het enckele aldus meermaels genomen wert. Siet Gen. 19. op vers 29.
margenootd
Levit. 18.21. Deut. 18.10. 2.Reg. 16.3. 2.Chron. 28.3.
margenoot13
Hebr. Hy vermenichvuldichde quaet te doen. alsoo Exod. 36.5. 'tvolck vermenichvuldicht te brengen. D. brengt seer vele: 1.Sam. 1.12. vermenichvuldigde te bidden. D. badt seer vele. 2.Chron. 36.14. vermenichvuldichden met overtredinge te overtreden, dat is, maeckten des overtredens seer veel. Ies. 55.7. hy vermenichvuldiget te vergeven. Dat is, hy vergeeft veel, ende dickwils, Amos 4.4. vermenichvuldiget te overtreden, dat is, maket des overtredens veel.
margenoot14
Tegen Godts bevel, Exod. 20.4. Levit. 26.1. Deut. 5.8. ende 16.22, etc.
margenoot15
Dit beelt wert 2.Reg. 21. vers 7. genaemt het beelt van het bosch, ofte boschgodt: om dattet gestaen hadde in een afgodisch bosch, twelck Manasse den Afgoden ter eere gemaeckt hadde. Siet boven vers 3.
margenoot16
Siet boven op vers 4.
margenoot17
D. uyt haer lant doen ruymen, ende wech voeren gelijck den 10 stammen door Salmanasser den Coninck van Assyrien geschiet was. 2.Reg. 18.11. Vergel. 2.Reg. 21.8.
margenoot18
Verstaet door het woort wet, de wet der zeden, door de insettingen, de wet der ceremonien; door de rechten, de borgerlijcke rechten. Dat is, al dat Godt geboden hadde, gelijcker staet 2.Reg. 21.8. Vergel. Gen. 26. de aenteeck. op vers 5. Deuter. 5. op vers 31. 1.Reg. 2. op vers 3.
margenoot19
D. die ick door den dienst Mosis gegeven, ende geboden hebbe. Vergel. 2.Reg. 27.8.
margenoot20
Siet 2.Reg. 21. op vers 9.
margenoot21
Te weten, door sijne knechten de Propheten, 2.Reg. 21.10.
margenoote
Deut. 28.36. Iob 36.8.
margenoot22
Daer in hy hem versteken hadde, als hy op het velt door dese roovers is verrascht geworden, Vergel. 1.Sam. 13. vers 6.
margenoot23
N. de Heere, ofte de Coninck van Assyrien. And. als hy in benauwtheyt was.
margenoot24
Te weten, met bewijs van berouw over sijn voorgaende leven, ende belofte van beteringe in het toecomende.
margenoot25
Naeml. den Heere.
margenoot26
Siet gelijcke maniere van spreken, Genes. 25.21.
margenoot27
D. wert geware, ende bevondt metter daet, ende wert overtuycht in sijne conscientie, dat de Heere alleen de ware Godt was, ende niet de Afgoden. alsoo is het Hebr. woort genomen. Genes. 3.7. ende bov. 32.31.
margenoot28
D. volbouwde den muer, die Hizkia begonnen hadde, bov. 32.5. ofte beterde, ende vermaeckte den muer die misschien eenige schade geleden hadde.
margenoot29
Siet 1.Reg. 1. op vers 33 ende bov. 32. op vers 4. ende 30.
margenoot30
Siet Nehem. 3.3.
margenoot31
Siet bov. 27. op vers 3.
margenoot32
T.w. muer.
margenoot33
Siet Genes. 35. op vers 2.
margenoot34
Van de welcke gesproken is, bov. vers 7. Siet de aenteeck. daer op.
margenoot35
Dat is, de berch daer op het Huys des Heeren stont, genaemt Moria. Siet bov. 3. op 't vers 1.
margenoot36
Ofte, herbouwde den altaer: T.w. op dat hy bequaem mochte zijn, om daer op te offeren.
margenoot37
Vergel. 1.Reg. 3. op de versen 2. ende 3.
margenoot38
D. der Propheten. Siet bov. 9. op vers 29.
margenoot39
D. door des Heeren last, ende bevel. alsoo, Deuter. 18.19, 20. ende 2.Reg. 2.24. Siet in dese laetste plaetse de aenteeck.
margenoot40
D. in de memorie van de geschiedenissen der Coningen Israels.
margenoot41
Het welcke sommige meenen te zijn, dat in de Apocrijph-boecken gelesen wort.
margenoot42
D. der Propheten, als bov. 18. so dat hier Hosai soude zijn voor Hosim. De Propheten hebben dan meest de historien, ende memorien, der dingen, die geschiedden, gestelt, ende uytgegeven, op datse der gemeynte tot vermaningen, ende waerschouwingen mochten dienen: and. in de geschiedenissen van Hosai, houdende dit woort den naem geweest te zijn eenes Propheets, van den welcken men nieuwers meer en leest.
margenoot43
D. in den hof van sijn huys, 2.Reg. 21.18.
margenootf
2.Reg. 21.19.
margenoot44
Hebr. een sone van twee-en-twintich jaer.
margenoot45
Ofte, vermeerderde. Vergel. bov. vers 6. ende in de aent. eene by nae gelijcke maniere van spreken.
margenoot46
D. dooddese, siet Genes. 8. op vers 21.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken