Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

De Coninck Ahasveros geeft allen sijnen Lantvorsten een treflicke maeltijt, vers 1, etc. Oock allen den volcke te Susan, 4. De Coninginne Vasthi maeckt oock een maeltijt voor de vrouwen, 9. De Coninck beveelt de Coninginne Vasthi voor hem, de Vorsten, ende al het volck te verschijnen, 10. ’t welck sy weygert te doen, 12. Daerom hyse verstoot, 13. op dat andere vrouwen haer daer aen souden spiegelen, 17. Daer uyt wort een wet gemaect, dat elck man over-Heere soude zijn in sijn huys, 22.

1

HET geschiedde nu in de dagen van Ga naar margenoot1 Ahasveros (hy is dien Ahasveros, dewelcke regeerde Ga naar margenoot2 van India af tot aen Mooren-lant toe, hondert ende seven-en-twintich lantschappen.)

2

In die dagen, als de Coninck Ahasveros op den throon sijnes Coninckrijcks sat, die Ga naar margenoot3 op de Burcht Susan was:

3

In het derde jaer sijner regeringe, maeckte hy een maeltijt allen sijnen Vorsten, ende sijnen knechten: de macht van Persen ende Meden, de Ga naar margenoot4 grootste heeren, ende de Overste der lantschappen waren voor sijn aengesichte;

4

Als hy vertoonde Ga naar margenoot5 den rijckdom der heerlickheyt sijnes Rijcks, ende de kostelickheyt des cieraets sijner grootheyt: vele dagen lanck, hondert ende tachtentich dagen.

5

Doe nu die dagen vervult waren, maeckte de Coninck een maeltijt al den volcke Ga naar margenoot6 dat gevonden wert op de Burcht Susan, van den grootsten tot den kleynsten, seven dagen lanck, in het Voor-hof van den hof des Conincklicken Palleys.

6

Daer waren witte, groene, ende hemels-blauwe [behangselen], gevattet aen

[Folio 227r]
[fol. 227r]

fijn linnene, ende purperen banden, in silveren ringen, ende [aen] marmeren pilaren: Ga naar margenoot7 de bedde-steden waren van gout ende silver, op eenen vloer van Ga naar margenoot8 Porphyr-[steen], ende van marmer, ende albaster ende Ga naar margenoot9 kostelicke steenen.

7

Ende men gaf te drincken in vaten van gout, ende Ga naar margenoot10 ’t eene vat was anders als het ander vat: ende daer was veel Ga naar margenoot11 Conincklicken wijn, Ga naar margenoot12 nae des Conincx Ga naar margenoot13 vermogen.

8

Ende het drincken geschiedde nae de wet, dat Ga naar margenoot14 niemant en dwonge: want alsoo hadde de Coninck Ga naar margenoot15 vastelick bevolen Ga naar margenoot16 aen alle Groote sijnes huyses, dat sy doen souden nae den wille Ga naar margenoot17 van eenen yegelicken.

9

De Coninginne Vasthi maeckte oock Ga naar margenoot18 een maeltijt voor de wyven, Ga naar margenoot19 in het Conincklicke huys ’t welck de Coninck Ahasveros hadde.

10

Op Ga naar margenoot20 den sevenden dach, doe des Conincks herte Ga naar margenoot21 vrolick was van den wijn, Ga naar margenoot22 seyde hy tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha, ende Abagtha, Zethar, ende Charchas, de seven Ga naar margenoot23 Camerlingen, dienende voor het aengesichte des Conincks Ahasveros,

11

Ga naar margenoot24 Dat sy Vasthi de Coninginne souden brengen voor het aengesichte des Conincks, Ga naar margenoot25 met de Conincklicke kroone: om Ga naar margenoot26 den volckeren ende den Vorsten hare schoonheyt te toonen, want sy was Ga naar margenoot27 schoon van aengesicht.

12

Doch de Coninginne Vasthi weygerde te komen op het woort des Conincks, ’t welck door Ga naar margenoot28 den dienst der Camerlingen [haer aengeseyt was]: Doe wert de Coninck seer verbolgen, ende sijne grimmicheyt ontstack in hem.

13

Doe seyde de Coninck tot de wyse die Ga naar margenoot29 de tyden verstonden, Ga naar margenoot30 (want alsoo moste des Conincks sake Ga naar margenoot31 geschieden, in de tegenwoordicheyt van alle de gene die de wet ende ’t recht wisten:

14

De Ga naar margenoot32 naeste nu by hem waren Carsena, Sethar, Admatha, Tharsis, Meres, Marsena, Memuchan, Ga naar margenoot33 seven Vorsten der Persen, ende der Meden, Ga naar margenoot34 die het aengesichte des Conincks sagen, die Ga naar margenoot35 voor aen saten in het Coninckrijke.)

15

Watmen Ga naar margenoot36 nae de wet met de Coninginne Vasthi doen soude? Ga naar margenoot37 om dat sy niet gedaen en hadde Ga naar margenoot38 het woort des Conincks Ahasveros, door den dienst der Camerlingen.

16

Ga naar margenoot39 Doe seyde Memuchan voor het aengesichte des Conincks ende der Vorsten, De Coninginne Vasthi en heeft niet alleen Ga naar margenoot40 tegen den Coninck misdaen: maer [oock] tegen alle de Vorsten, ende tegen alle de volckeren, die in alle de lantschappen des Conincks Ahasveros zijn.

17

Want Ga naar margenoot41 dese daet der Coninginne sal uytkomen tot alle wijven, Ga naar margenoot42 so dat sy hare mannen verachten sullen in hare oogen, alsmen seggen sal, De Coninck Ahasveros seyde, datmen de Coninginne Vasthi voor sijn aengesichte brengen soude, maer sy en quam niet.

18

Te desen selven dage sullen de Vorstinnen van Persen ende Meden, oock [alsoo] seggen tot alle de Vorsten des Conincx, als sy Ga naar margenoot43 dese daet der Coninginne sullen hooren: Ende Ga naar margenoot44 daer sal verachtens ende toorns genoech wesen.

19

Ga naar margenoot45 Indien het den Coninck goet dunckt, dat een Conincklick gebodt Ga naar margenoot46 van hem Ga naar margenoot47 uytgae, ’t welck geschreven worde in de wetten der Persen ende Meden, ende Ga naar margenoot48 datmen’t niet en overtrede: Dat Vasthi niet in en gae voor het aengesichte des Conincks Ahasveros, ende de Coninck geve haer Ga naar margenoot49 Coninckrijcke Ga naar margenoot50 aen hare naeste, die beter is dan sy.

20

Als het bevel des Conincx, ’twelck hy doen sal in sijn gantsch Coninckrijcke, (Ga naar margenoot51 want het is groot) gehoort sal worden: so sullen alle wijven haren mannen Ga naar margenoot52 eere geven, van de grootste tot de kleynste toe.

21

Ga naar margenoot23[53] Dit woort nu was goet in de oogen des Conincks, ende der Vorsten: ende de Coninck dede nae het woort van Memuchan.

22

Ende Ga naar margenoot54 hy sondt brieven aen alle de lantschappen des Conincks, Ga naar margenoot55 aen een yegelick lantschap, nae sijne schrift, ende Ga naar margenoot56 aen elck volck, nae sijne sprake: Dat elck man over-heere in sijn huys wesen soude: ende Ga naar margenoot57 spreken nae de sprake sijnes volcks.

margenoot1
Hy wort in de Griecksche Historien (nae sommiger gevoelen) genoemt Xerxes, de sone van Darius Hystaspes, van den welcken gesproken wort Ezr. 4.6.
margenoot2
Hebr. van Hodu tot aen Chus.
margenoot3
Ofte, in ’t Paleys. And. In de hooftstadt Susan. Het schijnt dat de stadt ende de burcht, ofte ’t paleys, eenen name gehadt hebben. Siet ond. 3.15. ende 4.6.
margenoot4
Siet Dan. 1. op vers 3.
margenoot5
D. den rijckdom sijnes voortreffelicken Coninckrijcks.
margenoot6
Dit is meer, dan offer stonde, Die te Susan woonden, want daer warender vele op dese maeltijt, die te Susan niet en woonden.
margenoot7
Of, bedde-[laden.] Te weten, in de welcke men aen de tafel lach en att, nae ’t gebruyck der Persen, ende andere natyen, siet ond. cap. 7. de aenteeck. op vers 8.
margenoot8
Hebr. Bahat, dat is, Porphyr-steen, of marmer, root als purper: Anders, root marmer.
margenoot9
Hebr. Sochereth, dit is de name van eenen kostelicken steen, ons onbekent. Andere nemen het voor gespickelt marmer, van verscheydene coleuren.
margenoot10
Hebr. ende de vaten waren vande vaten onderscheyden, verscheyden, of verandert.
margenoot11
Hebr. wijn des Coninckrijcks.
margenoot12
D. gelijck sulcks eenen soo machtigen Coninck betaemde.
margenoot13
Hebr. hant.
margenoot14
Anders, NIEMANT DWINGE. De sin is, datmen eenen yegelicken soo veel wijns soude inschencken als hy begeerde, maer dat d’een den anderen niet soude dwingen met de bekers uyt te drincken, maer dat elck soude drincken, ende andere drincken laten, soo veel alst een yegelick beliefde.
margenoot15
Hebr. gefondeert, gegront-vest.
margenoot16
Hebr. aen allen meester, ofte oversten sijnes huyses.
margenoot17
Hebr. des mans ende des mans. De sin is, dat men eenen yegelicken soude inschencken ende laten drincken, so veel wijns als hy begeerde, ende niet meer.
margenoot18
Hebr. Een maeltijt der wijven, T.w. voor die wijven welcker mannen by den Coninck aten: Ten was by de Persen niet gebruyckelick, dat de vrouwen op gasteryen by de mannen saten ende aten.
margenoot19
Hebr. In het huys des Coninckrijcks.
margenoot20
Dit was de laetste dach dier treffelicker maeltijdt.
margenoot21
Hebr. goet.
margenoot22
Dat is, hy beval, of, hy belaste.
margenoot23
Of, hovelingen: ende soo in het volg. siet Gen. 37. op vers 36.
margenoot24
Om dit te bevelen is de Coninck meer door dronckenschap beweecht geworden, dan door bestendige redenen.
margenoot25
Hebr. met de croone des Coninckrijcks.
margenoot26
T.w. die te Susan waren.
margenoot27
Hebr. goet.
margenoot28
Hebr. door de hant, dat is, door den dienst, als Exo. 9.35. Siet de aenteeck. aldaer.
margenoot29
D. die in de historien van d’ oude tijden ende ’t beleyt van saken wel ervaren waren. Vergel. 1.Chron. 12.32.
margenoot30
Hy wil seggen, dat de Coningen in Persen in groot-wichtige saken niet en deden, dan met raet ende goet vinden der Vorsten des Rijcks.
margenoot31
Dat is, beraetslaecht worden.
margenoot32
And. Te weten, tot de naeste by hem, Carsena, etc. Verstaet, dat dese Vorsten naest by den Coninck saten: ofte, dat sy de groot-geachtste by den Coninck waren.
margenoot33
Ezr. 7.14. worden sy genoemt seven Raets-heeren des Conincks.
margenoot34
D. die dagelicks by ende ontrent den Coninck waren. Siet de aenteeck. 2.Reg. 25.19. Ende Ezr. 7.14. als de Coninck op yemant vertoornt was, die en mocht sijn aengesichte niet sien, als blijckt onder 7.8.
margenoot35
Of, boven aen.
margenoot36
Te weten, nae de wetten der Persen ende der Meden.
margenoot37
Dat is, daerom dat sy geroepen zijnde niet en quam.
margenoot38
D. mijn woort ende bevel, hy spreeckt van hem selven in de derde persoone.
margenoot39
Het schijnt, dat Memuchan noch over tafel zijnde, met den Coninck, dit oordeel gevelt hebbe. want de Persen dickwijls, droncken zijnde, haer met malkanderen over grootwichtige saken plechten te beraetslagen.
margenoot40
Memuchan wil seggen, dat Vasthi tegen den Coninck gesondicht hadde met der daet, tegen de Vorsten ende ’t volck met quaet exempel.
margenoot41
Of, dit woort, dat is, de antwoorde der Coninginne. Hy wil seggen, het geruchte deser daet, ofte deser antwoorde, sal voort loopen, ende alle wijven ter oore comen. Siet vers 18.
margenoot42
Memuchan wil seggen, het sal een oorsake zijn, dat oock onse, ende andere vrouwen, hare mannen verachten sullen.
margenoot43
Siet vers 17.
margenoot44
Hy wil seggen, hier uyt sal dit ontstaen, dat de vrouwen hare mannen sullen verachten, daer over dan de mans haer tegen hare vrouwen vertoornen sullen, ende alsoo salder geduerigen twist ende onlust zijn tusschen den man ende de vrouwe.
margenoot45
Hebr. In dien het goet is by den Coninck.
margenoot46
D. op sijnen name. Hebr. van sijne tegenwoordicheyt, of, van voor sijn aengesichte.
margenoot47
D. gepubliceert, of opentlick verkondicht worde.
margenoot48
And. datment niet en weder-roepe. alsoo oock ond. cap. 3. vers 3. of, dat het onwederroepelick zy.
margenoot49
D. hare Conincklicke weerdicheyt.
margenoot50
Of, aen hare gesellinne, dat is, aen eene andere.
margenoot51
Of, hoewel het groot is.
margenoot52
Of, eere doen, dat is, in eere houden.
margenoot23[53]
Dat is, desen raedt, of voorslach.
margenoot54
T.w. de Coninck. And. daer werden brieven gesonden aen, etc.
margenoot55
Hebr. Aen lantschap ende lantschap. Dat is, aen alle hooge Officieren van elck ende yeder lant.
margenoot56
Hebr. Ende aen volck tot volck.
margenoot57
Verst. hier by, Ende niet de sprake sijner vrouwe. Het is een teecken van heerschappye, ofte meesterschap, datmen sijn eygene tale spreeckt, ende niet gedwongen en wort sijne tale te veranderen ter beliefte van een ander. Siet Dan. 1.4. De Romeynen deden in de over-heerde Provintien, de latijnsche sprake invoeren, ende ’t recht in de selve uytspreken. And. Dit nu sprackmen na de sprake [elck] van sijn volck, also dat het een yegelick konde verstaen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken