Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Haman wort seer hooge verheven van den Coninck, vers 1. Alle de hovelingen buygen sich voor hem neder, uytgesondert Mordechai, 2. hier over vertoornt sich Haman seer, 5. Hy soekt niet alleen Mordechai, maer alle de Ioden uyt te roeyen, 6. Ende hy laet het lot hier over werpen, 7. Hy klaegt de Ioden aen by den Coninck, 8. Ende versoeckt, dat alle de Ioden mochten verdelgt worden, 9. ’t welck hem de Coninck consenteert, 10. Dit wort geschreven aen alle de Vorsten in alle lantschappen, 12. Ende daer worden posten afgesonden met dit bevel, 13. De Coninck ende Haman sitten en drincken, maer de stadt Susan is verbaest 15.

1

NA dese geschiedenissen Ga naar margenoot1 maeckte de Coninck Ahasveros Haman groot, den sone van Hammedatha den Ga naar margenoot2 Agagiter, ende hy verhoogde hem: ende hy settede sijnen stoel Ga naar margenoot3 boven alle de Vorsten die by hem waren.

2

Ende Ga naar margenoot4 alle de knechten des Conincks, die in de poorte des Conincks waren, Ga naar margenoot5 neygden ende bogen sich neder voor Haman; want de Coninck hadde alsoo Ga naar margenoot6 van hem bevolen: maer Mordechai en neygde sich niet, noch en booch sich niet neder.

[Folio 228r]
[fol. 228r]

3

Doe seyden de knechten des Conincks die in de poorte des Conincks waren, tot Mordechai: Ga naar margenoot7 Waerom overtreedt ghy des Conincks gebodt?

4

’Tgeschiedde nu, doe sy [dit] van dach tot dach tot hem seyden, ende hy Ga naar margenoot8 nae hen niet en hoorde: so gaven sy’t Haman te kennen, op dat sy sagen, Ga naar margenoot9 of de woorden van Mordechai bestaen souden, want Ga naar margenoot10 hy hadde hen te kennen gegeven Ga naar margenoot11 dat hy een Iode was.

5

Doe Haman sach, dat Mordechai sich niet en neygde, noch sich voor hem neder en booch: so wert Haman vervult met grimmicheyt.

6

Doch Ga naar margenoot12 hy verachtede in sijne oogen, dat hy aen Mordechai alleen Ga naar margenoot13 de hant soude slaen, (want men hadde hem het Ga naar margenoot14 volck van Mordechai aengewesen,) Maer Haman socht alle de Ioden, die in den gantschen Coninckrijcke van Ahasveros waren, [namelick] het volck van Mordechai te verdelgen.

7

In de eerste maent (dese is de maent Ga naar margenoot15 Nisan) in het twaelfde jaer des Conincks Ahasveros, wierpmen Ga naar margenoot16 het pur, dat is, het lot, voor Hamans aengesichte, Ga naar margenoot17 van dach tot dach, ende van maent [tot maent], Ga naar margenoot18 tot de twaelfde maent toe, dese is de maent Ga naar margenoot19 Adar.

8

Want Haman Ga naar margenoot20 hadde tot den Coninck Ahasveros geseyt, Daer is een volck verstroyt ende verdeylt onder de volckeren in alle de lantschappen uwes Coninckrijcks: ende hare wetten zijn verscheyden van aller volckeren [wetten]: oock Ga naar margenoot21 en doen sy des Conincks wetten niet: Daerom en ist den Coninck niet oorbaerlick Ga naar margenoot22 haer te laten blyven.

9

Indien het den Coninck goet dunckt, laetter geschreven worden, Ga naar margenoot23 datmense verdoe: Ga naar margenoot24 so sal ick tien duysent talenten silvers op-wegen in de handen der Ga naar margenoot25 gener die ’t werck doen, om in des Conincks Ga naar margenoot26 schatten te brengen.

10

Doe trock de Coninck Ga naar margenoot27 sijnen rinck van sijne hant, ende hy gaf hem Haman den sone Hamedatha den Agagiter, der Ioden tegen-partyder.

11

Ende de Coninck seyde tot Haman, Dat Ga naar margenoot28 silver zy u geschoncken: Ga naar margenoot29 oock dat volck, om daer mede te doen, nae dat het goet is in uwe oogen.

12

Doe wierden de schryvers des Conincks geroepen, Ga naar margenoot30 in de eerste maent, op den dertienden dach der selver, ende daer wert geschreven, Ga naar margenoot31 nae alles dat Haman beval, aen de Stadt-houders des Conincks, ende aen de Lant-voochden, Ga naar margenoot32 die over elck lantschap waren, ende aen de Vorsten van elck volck, elck lantschap nae sijne schrift, ende elck volck nae sijne sprake: daer wert geschreven in den name des Conincks Ahasveros, ende ’t wert met des Conincks rinck versegelt.

13

De brieven nu werden gesonden door de hant der loopers tot alle de lantschappen des Conincks, datmen soude verdelgen, dooden, ende verdoen alle de Ioden, van den jongen tot den ouden toe, de kleyne kinderen, ende de wyven, op eenen dach, op den dertienden der twaelfder maent (dese is de maent Adar) ende datmen Ga naar margenoot33 haren buyt soude rooven.

14

Den Ga naar margenoot34 inhoudt der schrift was, datter een wet Ga naar margenoot35 soude gegeven worden Ga naar margenoot36 in alle lantschappen, openbaer aen alle volcken, datse Ga naar margenoot37 tegen den selven dach Ga naar margenoot38 souden gereet zijn.

15

De loopers gingen uyt, voort-gedrongen zijnde Ga naar margenoot39 door het woort des Conincks, ende de wet wert uytgegeven in de Burcht Susan; Ende de Coninck ende Haman Ga naar margenoot40 saten ende droncken, doch Ga naar margenoot41 de Stadt Susan was Ga naar margenoot42 verwerret.

margenoot1
D. hy verhief hem boven alle d’ander Vorsten ende Groote sijnes Rycks.
margenoot2
Eenige meenen, dat Haman zy afkomstich geweest van Agag den Coninck der Amalekiten, van den welcken te lesen is 1.Sam. 15.8. siet oock Exo. 14.17. ende Num. 24.7. ende 2.Reg. 25.28.
margenoot3
D. boven de stoelen van alle de Vorsten.
margenoot4
Verst. hier, alle de Hovelingen, ofte, die van des Conincks lijf-wacht waren.
margenoot5
Hem eene onbetamelicke, ongeoorlofde Persische eerbiedinge bewijsende, waer in Mordechai conscientie maeckte haer nae te volgen. Te meer, nae sommiger gevoelen, om dat hem bekent was, dat desen Haman een Amalekijt was.
margenoot6
D. hem aengaende.
margenoot7
Siet bov. vers 2.
margenoot8
D. haer niet en gehoorsaemde, noch sich niet en lieten bewegen door hare aensprake ende vermaninge.
margenoot9
D. of hy stantvastich soude blijven in sijne Religie, ende of hy derhalven voortaen weygeren soude voor Haman sich te neygen.
margenoot10
T.w. als sy hem vraechden, waerom hy des Conincks gebodt niet en gehoorsaemde, mits sich voor Haman buygende.
margenoot11
Den welcken het niet geoorlooft en was eenen mensche te aenbidden, want Godt heeft verboden de creatueren aen te bidden. Deut. 6.13. ende 10. versen 12, 20. ende 17. vers 3. Matt. 4.10. Luc. 4.8.
margenoot12
D. hy achte het te geringe, ende de moeyte niet weert te zijn, dat hy Mordechai alleen soude dooden.
margenoot13
T.w. om hem te dooden. Also oock bov. 2. vers 21.
margenoot14
D. de lants-lieden: Ofte, van wat volck ende natie dat Mordechai gesproten was.
margenoot15
Over-een-komende ten deele met onse Meerte, ten deele met onsen April.
margenoot16
Pur, ofte Phur, is een Persisch woort, beteeckenende het lot, ond. 9.24.
margenoot17
De sin deser woorden is, datmen volgens de heydensche Persische superstitie, het lot wierp, om te weten op wat dach en maent, dat het bequaemst soude wesen, de Ioden alom op eenen ende den selven dach te verdelgen.
margenoot18
D. in de twaelfde maent quam eerst het lot uyt, ’t welck den dach aen-wees, op welcken men de Ioden soude ombrengen.
margenoot19
Dit is een Syrisch ofte Chaldeeus woort, gelijcker geschreven staet 2.Mac. 15.37. Ende dese maent viel ten deele in onsen Februario, ten deele in Martio.
margenoot20
Te weten, eer hy het lot wierp. want dit soude vergeefsche moeyte geweest zijn, ten ware dat hy eerst consent van den Coninck gehadt hadde de Ioden uyt te roeyen.
margenoot21
Dit seyt hy daerom, om dat Mordechai den Coninck niet en gehoorsaemde in Haman aen te bidden. Ende ’tgene dat Mordechai tegens hem alleen misdaen hadde, dat legt Haman hier alle de Ioden te laste, ende beschuldichtse, als of sy allegaer alle de wetten des Conincks verachtten.
margenoot22
T.w. in het Coninckrijcke, ofte, in het leven, maer sy dienen uytgeroeyt te wesen.
margenoot23
T.w. alle de Ioden, die in des Conincks gebiet te vinden zijn.
margenoot24
Desen grooten schat belooft hy den Coninck te leveren, op dat hy hem te eer bewege toe te laten, dat hy de Ioden soude mogen ombrengen.
margenoot25
Hy verstaet de Thresoriers des Conincks, die last souden hebben dit gelt te ontfangen.
margenoot26
Of, schat-kisten, of, schatkameren.
margenoot27
T.w. sijnen segel-rinck, als af te nemen is uyt cap. 8.8. dit dede de Coninck tot een teecken der macht die hy Haman gaf. Siet Genes. 41. de aenteeck. op vers 42. ende hier ond. vers 12.
margenoot28
T.w. Die tien duysent talenten, die ghy gepresenteert hebt in mijne schat-kamer te leveren.
margenoot29
T.w. de Ioden, die ghy wilt laten om-brengen.
margenoot30
Genoemt Nisan, vers 7.
margenoot31
Dit was, datmen op sulcken dach alst Haman soude goet-duncken, het gebodt des Conincks, belangende het ombrengen aller Ioden, soude in het werck stellen.
margenoot32
Hebr. die over lantschap en lantschap, ende volck en volck waren. alsoo oock meermaels hier na.
margenoot33
D. hare goederen, die hier genoemt worden de buyt der Ioden: ’twelck soo niet te verstaen en is, als of sy den selven anderen hadden afgenomen, of gerooft: Maer om dat andere (T.w. Haman met de sijne) haer dien wouden afnemen, ende haer daer van berooven.
margenoot34
Ofte, Copye.
margenoot35
Te weten, van de Vorsten ende lantvoochden, elck in sijn gebiedt.
margenoot36
Hebr. In alle lantschap ende lantschap.
margenoot37
T.w. op den xiij dach der twaelfder maent.
margenoot38
Te weten, om de Ioden te overvallen, te dooden, ende te verdoen, ende hare goederen te rooven, vers 13.
margenoot39
D. door des Conincks placcaet, dat van het ombrengen der Ioden op de Burcht Susan eerst aengeslagen was.
margenoot40
Hebr. saten om te drincken, of, drinckende.
margenoot41
D. de inwoonders der stadt Susan: maer insonderheyt de Ioden die in de selve woonden, welckers goet en bloet daer aen gelegen was. Siet ond. 8. op vers 15.
margenoot42
Of, Perplex, gelijckmen nu spreeckt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken