Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm xlj.

David in eene sware kranckheyt, ofte andere benaeuwtheyt, vervallen zijnde, beschrijft den zegen, dien de gene van Godt ontfangen sal, die sich godtsalichlick ende metlijdichlick draegt tegen den bedruckten. bidt Godt om genade, ende klaegt seer beweechlick over de bitterheyt sijner valsche vrienden, bysonderlick over d’ontrouwe eenes vrients, die een voorbeelt was van den verrader Iudas: doch versekert sich van Godes gunst, ende looft hem hertelick.

1

EEn Psalm Davids: voor den Ga naar margenoot1 Opper-sang-meester.

[Folio 260v]
[fol. 260v]

2

Welgelucksalich is hy, die sich verstandichlick draecht tegen eenen Ga naar margenoot2 elendigen: De HEERE sal hem bevrijden ten dage des Ga naar margenoot3 quaets.

3

De HEERE sal hem bewaren, ende sal hem by’t Ga naar margenoot4 leven behouden, hy sal op Ga naar margenoot5 aerden gelucksalich gemaeckt worden: Ga naar margenoot6 En geeft hem oock niet over in sijner vyanden Ga naar margenoot7 begeerte.

4

De HEERE sal hem ondersteunen op het Ga naar margenoot8 sieck-bedde; in sijne kranckheyt Ga naar margenoot9 verandert ghy sijn gantsch leger.

5

Ick Ga naar margenoot10 seyde; ô HEERE, zijt my genadich; geneest mijne ziele, want ick hebbe tegen u gesondicht.

6

Ga naar margenoot11 Mijne vyanden spreken quaet van my, [seggende,] Wanneer sal hy sterven, ende sijn naem vergaen?

7

Ende so [yemant van hen] komt om [my] te Ga naar margenoot12 sien, hy spreeckt Ga naar margenoot13 valscheyt, sijn herte vergadert sich Ga naar margenoot14 onrecht; Ga naar margenoot15 gaet hy uyt nae buyten, hy spreeckter van.

8

Alle mijne haters Ga naar margenoot16 mompelen t’samen tegen my, sy bedencken tegen my Ga naar margenoot17 ’t gene my quaet is, [seggende]:

9

Een Belials stuck Ga naar margenoot18 kleeft hem aen: ende hy die nederleyt, en sal niet Ga naar margenoot19 weder opstaen.

10

Selfs Ga naar margenoot20 de man mijnes vredes, op welcken ick vertrouwde, Ga naar margenoota die mijn Ga naar margenoot21 broot at, heeft de verssene tegen my Ga naar margenoot22 grootelicx verheven.

11

Maer ghy, ô HEERE, zijt my genadich, ende richt my op: ende ick sal’t hen Ga naar margenoot23 vergelden.

12

Hier by Ga naar margenoot24 weet ick, dat ghy lust aen my hebt; dat mijn vyant over my niet en sal Ga naar margenoot25 juychen.

13

Want my aengaende, ghy Ga naar margenoot26 onderhoudt my in mijne oprechticheyt; ende ghy Ga naar margenoot27 stelt my voor u aengesichte in eeuwicheyt.

14

Ga naar margenoot29[28] Gelooft zy de HEERE, de Godt Israëls, van der eeuwicheyt, ende tot inder eeuwicheyt, Ga naar margenoot30[29] Amen, ja Ga naar margenoot31[30] Amen.

margenoot1
Siet Psal. 4. op vers 1.
margenoot2
Het Hebr. woordeken, dal, beteeckent eenen dunnen, mageren, uyt-geteerden van vermogen, soo des lichaems, dat is, eenen krancken, als der goederen ende middelen. dat is, eenen armen. (Siet Iob 5. op vers 15.) hier schijnt het gebruyckt te worden van eenen krancken: want David kranck geweest zijnde, ofte (soo sommige meynen) noch eenichsins zijnde, ende ondervonden hebbende, hoe wel het hem dede, dat hem vroome lieden met een oprecht ende Godtsalich medelijden trouhertichlick besocht ende getroost hadden, ende hoe wee het hem ter contrarie dede, dat de huychelaers hem met een valsch herte besoeckende, achter rugge seer schandelick van hem geoordeelt ende gesproken hadden, ende noch deden, heeft de vroome met desen Psalm heylichlick willen bedancken, ende sijne valsche vrienden, ende bedeckte vyanden, beschaemen.
margenoot3
Dat is, in tijt van ongeval, tegenspoet.
margenoot4
Ofte, verquicken, gesont maken. want het hebreeusch woort (dat eygentlick levendich-maken beteeckent) alsoo oock genomen wort.
margenoot5
Vergel. 1.Tim. 4.8. ofte, voor gelucksalich gehouden, geroemt worden.
margenoot6
Ofte, ghy sult hem niet overgeven, etc. David spreeckt hier Godt aen.
margenoot7
Hebr. ziele, dat is hier, begeerte, lust, wille. Siet Psal. 27. op vers 12.
margenoot8
Ofte, bedde, ofte koetse der flaeuwicheyt, swackheyt, matticheyt.
margenoot9
Ofte, hebt ghy verandert. D. ghy, ô Godt, sult sijne kranckte soo seker ten besten veranderen, als of ick ’t alreedts geschiet sage: Prophetischer wijse gesproken. ofte: ghy keert, ofte wendet sijn gantsche leger. D. ghy zijt hem in plaetse van alle menschelicke hulpe, die men een krancke plach aen te doen.
margenoot10
Te weten, in mijne kranckte: and. ick segge.
margenoot11
Dit ende het volgende nemen sommige alsoo, dat David hier wijders verhaelt, wat hy van sijn wedervaren ter tijt sijner kranckheyt voor Godt geklaecht ende geseyt hebbe, ende dien volgens setten sy’t over, spraken: ende soo in 2. volgende versen.
margenoot12
D. om my te besoecken, te sien hoe ’t met my is.
margenoot13
Hy gelaet sich of hy het van herten wel meynde, maer denckt my alles quaets toe, dat hy uyt-spreeckt, als hy van my is, by sijns gelijcken.
margenoot14
Ofte, ondeucht, ongerechticheyt, verdriet, boosheyt.
margenoot15
Ofte, gaet hy uyt, buyten spreeckt hyder van.
margenoot16
Sy spreken met malkanderen stillekens ende binnens monts, als men seyt: alsoo wort het selve woort gebruyckt. 2.Sam. 12.19.
margenoot17
And. sy bedencken over my quaet, [dat] my tegen [is].
margenoot18
Ofte, benauwt hem. Sy willen seggen: hy heeft ergens een Belials, ofte schelm-stuck, boeven-stuck, bedreven, daerom hy met dese Belials plage (waer van sommige dit verstaen) beladen is, dies moet hy nu voort: gelijck Iobs vrienden, hem als eenen Godtloosen, om sijn vreemt lijden veroordeelden. van het woort Belial siet Deut. 13. op vers 13. ende vergel. 2.Sam. 22.5.
margenoot19
Hebr. niet toedoen, ofte, voortvaren op te staen.
margenoot20
D. mijn vrede-genoot, bont-genoot, met welcken ick in vrede leefde. Vergel. 2.Sam. 8. op vers 10. Ierem. 20. op vers 10. item, Psal. 55. op vers 21.
margenoota
Ioh. 13.18.
margenoot21
Met my dagelicks ter tafel ginck, ende met my seer gemeensaemlick leefde.
margenoot22
Hebr. groot gemaekt. ’t is eene gelijckenisse genomen van de beesten, die met de hielen achter uyt slaen, ende yemanden quetsen. de sin is, hy heeft sich dertelijck, trouwlooslick, ende ondanckbaerlick tegen my opgestelt, om my met list ofte gewelt onder voeten te werpen. Vergel. Deut. 32.15. Dese woorden worden oock op den verrader Iudam ende den Heere Christum (wiens voorbeelt David was) gepast. Ioh. 13.18. gelijck meer andere redenen in desen Psalm op Christum geduydt worden.
margenoot23
Als haer Heer zijnde, ende gestelt tot straffe der boosen ende bescherminge der vroomen, sal ickse, volgens mijn ampt ende hare verdiensten, tracteren. want of ghy wel recht hebt my te castijden, so hebben sy doch geen recht noch reden om met my, haren goedigen Heere, soo trouwlooslick ende valschlick te handelen.
margenoot24
Ofte, heb ick gemerckt.
margenoot25
Dat ghy my verlossende, mijnen vyant d’ oorsake van een groot vreuchden-geschrey over mijnen onderganck (dien hy wenscht) beneemt.
margenoot26
Ofte, hebt my onderhouden, ofte, onderstutt, ende hebt my gestelt, etc.
margenoot27
Om my als onder uwe oogen, opsicht ende vaderlicke sorge steets te hebben, ende my genadichlick te behouden, dat ick u hier als Coninck mach dienen, ende hier na uwe heerlickheyt aenschouwen in eeuwicheyt.
margenoot29[28]
Hebr. gesegent.
margenoot30[29]
Siet van dit woort Num. 5. op vers 22.
margenoot31[30]
Dese wederhalinge van ’t woort, Amen, beduydt hier een seer vast vertrouwen ende hertelicken yver des Propheten, dienende om diergelijcks in de herten der vroomen te verwecken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken