Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 264v]
[fol. 264v]

Psalm Lvj.

David door Sauls gestadige vervolginge in handen der Philistijnen gekomen zijnde, klaecht tot Godt over al sijn lijden, weenen ende swerven, bidt om genade ende sijner vyanden straffe, roemt Godts woort, vertrouwt op de vervullinge, ende belooft daer voor danckbaerheyt.

1

Ga naar margenoot1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, op Ga naar margenoot2 Ionath Elem Rechokim: Ga naar margenoota als de Philistijnen hem gegrepen hadden te Gath.

2

Zijt my genadich, ô Godt, want de Ga naar margenoot3 mensch Ga naar margenoot4 soeckt my op te slocken: den gantschen dach Ga naar margenoot5 dringt my de bestrijder.

3

Ga naar margenoot6 Mijne verspieders soecken [my] den gantschen dach op te slocken: want ick hebbe vele bestrijders, Ga naar margenoot7 ô Alderhoochste!

4

Ten dage [als] ick sal Ga naar margenoot8 vreesen, sal ick op u vertrouwen.

5

In Godt sal ick sijn Ga naar margenoot9 woort prijsen; ick vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: wat soude my Ga naar margenoot10 vleesch doen?

6

Den gantschen dach Ga naar margenoot11 verdraeyen sy mijne woorden: alle hare gedachten zijn tegen my ten quade.

7

Sy rotten te samen, sy Ga naar margenoot12 versteken sich, sy passen op mijne hielen: als die op mijne Ga naar margenoot13 ziele wachten.

8

Ga naar margenoot14 Souden sy om [hare] ongerechticheyt vrygaen? Stort de Ga naar margenoot15 volcken neder in toorne, ô Godt.

9

Ghy hebt mijn Ga naar margenoot16 omswerven getelt; legt mijne Ga naar margenoot17 tranen in uwe Ga naar margenoot18 vlessche: en zijnse niet in u Ga naar margenoot19 register?

10

Dan sullen mijne vyanden achterwaerts keeren, ten dage als ick Ga naar margenoot20 roepen sal: Dit weet ick, dat Godt Ga naar margenoot21 met my is.

11

In Godt sal ick het Ga naar margenoot22 woort prijsen: In den HEERE sal ick het woort prijsen.

12

Ich vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: Ga naar margenootb wat soude my Ga naar margenoot23 de mensche doen?

13

O Godt, Ga naar margenoot24 op my zijn uwe geloften: ick sal u Ga naar margenoot25 danck-seggingen vergelden.

14

Want ghy hebt mijne ziele gereddet van den doot: Ga naar margenoot26 oock niet mijne voeten van aenstoot, om voor Ga naar margenoot27 Godts aengesicht te wandelen in het Ga naar margenoot28 licht der levendigen?

margenoot1
Siet Psal. 16 op vers 1. ende 4. op vers 1.
margenoot2
Dit houden sommige voor een begin van seker liedt, by den Ioden te dier tijt bekent, op welcks wijse dese Psalm gesongen zy. Andere setten’t aldus over: Vande stomme duyve (Hebr. Duyve der stomheyt) in verre plaetsen. waer door David hem selven soude verstaen, wesende te dier tijt als eene duyve, die uyt hare plaetse verre verjaecht zijnde, treurt ende geen geluyt en slaet. Vergel. Psal. 55.7. item aldus: van de verdruckinge der vergaderinge (ofte, des rots) der gener, die verre (vervreemt) zijn, T.w. van Godt ende sijn volck, N. de Philistijnen, die David gevangen hadden, ende voor haren Coninck Achis brachten, niet twijfelende, ofte die soude last geven, datmen David eenen smadelicken doot soude aendoen.
margenoota
1.Sam. 21. versen 12, 13, 14.
margenoot3
Saul met de sijne aen d’eene zijde, ende nu oock de Philistijnen aen d’andere zijde, so dat hy nergens veylich was.
margenoot4
Hebr. slockt, ofte, slorpt my op, ofte, heeft my opgeslockt, ingeswelcht. D. soeckt my als een wilt dier te verslinden, ofte, ’t scheelt niet veel, ofte hy doet het, het schort aen hem niet. alsoo in’t volgende vers Vergel. Neh. 6. op versen 9, 14. ende ond. 57.4. And. hijcht oft, gaept, snackt nae my, vervolcht my al hijgende. D. haeckt, verlangt ende tracht seer vyerichlick daer nae, dat hy my soude mogen vernielen: alsoo wort ’t Hebr. woort ooc genomen Iob 7.2. Eccl. 1.5. ende ond. Psal. 119.131.
margenoot5
Ofte, strijdende dringt hy my.
margenoot6
Die op mijne gangen loeren.
margenoot7
Alsoo wort het Hebr. woort Marom oock van Godt gebruyckt, Psal. 92.9. Mich. 6.6. anders [in] hoocheyt, dat is, hoochmoedichlick, trotselick, ofte, op’t hoochste.
margenoot8
Ick sal de vreese (wil hy seggen) door vertrouwen op u, overwinnen.
margenoot9
D. sijne waerachtige ende vaste beloften, die mijn geloof ondersteunen, ende my in al mijn lijden vertroosten: ofse schoon niet datelick en worden vervult, so weet ick dan noch soo sekerlick datse niet sullen achter blijven, dat ick my oock daer over verheuge ende roeme in den Heere, aldus sterckt sich David in sijne noot.
margenoot10
Een broos ende vergancklick mensche, ende die maer vleesch ende bloet is. Vergel. Psal. 78.39. Iesa. 31.3. ende 40.6. Ierem. 17.5. oock 2.Chron. 32. op vers 8. item Genes. 6. op vers 12.
margenoot11
And. bekommeren sy mijne saken. het Hebr. woort beteeckent smerte, pijne, bekommernisse aendoen, ende oock formeren, fatsoneren, (siet Iob 10. op vers 8.) het welcke een pottebacker aen’t leem met draeyen ende drucken doet: alsoo schijnt David te willen seggen, dat sy hem verdriet aendoen met dagelicxe verkeeringe end verdraeyinge sijner woorden, die sy (om soo te spreken) een geheel ander fatsoen geven, ende met gewelt in eenen valschen sin duyden, om hem swart te maken.
margenoot12
Om in’t verborgen te loeren op mijne wegen ende gangen, ofse my ergens konden betrappen, ende mijn leven my benemen, waer nae sy met verwachtinge verlangen.
margenoot13
D. leven. siet Genes. 19. op vers 17.
margenoot14
Ofte, sult ghyse in [hare] ongerechticheyt laten ontkomen? dat is, ongestraft laten? and. het vrygaen [streckt] hen tot onrecht, ofte, overlast, dat is, uwe lanckmoedicheyt (dat ghyse noch niet en straft) misbruycken sy tot alle quaet: daerom stort, etc.
margenoot15
T.w. dese, die alsoo handelen.
margenoot16
Hoe dickwils ick hebbe moeten nu hier dan daer henen vluchten Siet wijders Iob 14. op vers 16.
margenoot17
Hebr. trane. D. elck eene mijner tranen.
margenoot18
Ofte, lederen sack. menschelick van Godt gesproken, om te verklaren, dat Godt de tranen der gener, die t’onrechte verdruckt worden, in acht neemt, ende in weerden houdt, om te sijner tijt recht te doen. Vergel. Deut. 32.34. de beyde Hebr. woorden beteeckenende om-swerven, ende vlessche, hebben een aerdige gelijckheyt.
margenoot19
Ofte, boeck, rekeninge: ick weet sekerlick (wil hy seggen) dat ghyse opteeckent ende niet en sult vergeten. maniere van vragen, by den Hebr. dickwijls gebruyckt, wanneermen yets buyten allen twijfel stelt.
margenoot20
Als bov. Psal. 4.2.
margenoot21
Ofte, voor my, ofte, mijne is: hoe ongesien mijne saken oock mogen schijnen. And. dit weet ick; want Godt is voor my.
margenoot22
Siet bov. op vers 5.
margenootb
Psal. 118.6.
margenoot23
Als of hy seyde: eene broose creature, die van aerde gemaeckt is. Vergel. bov. vers 5.
margenoot24
D. ick heb my aen u verplicht met geloften, dat ick u sal danckbaerheyt bewijsen, wanneer ghy uwe beloften nae u woort aen my sult hebben volbracht. Vergel. Psal. 66.13.
margenoot25
Ofte, danck-offeren, lof-offeren.
margenoot26
Eene vrage als bov. vers 9.
margenoot27
D. voor u aengesicht.
margenoot28
Dat de menschen genieten, die op aerden leven. Vergel. Psal. 116.9. ende Psal. 27. op vers 13. Iob 33.28, 30.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken