Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Lxiij.

David omswervende in de woestijne, klaegt Godt seer bitterlick, dat hy uyt Godts Huys ende van de uytwendige oeffeninge des Godts-diensts (dien hy seer hooge verheft) gebannen was: troost sich nochtans in Godts gunst ende beschuttinge, ende voorseyt sijner bloetdorstiger vervolgeren onderganck, ende sijne toekomende vreuchde.

1

EEn Psalm Davids: als hy was inde Ga naar margenoota woestijne van Ga naar margenoot1 Iuda.

2

O Godt, ghy zijt mijn Godt, ick Ga naar margenoot2 soecke u in den Ga naar margenoot3 dageraet, mijne ziele dorstet nae Ga naar margenoot4 u, mijn vleesch Ga naar margenoot5 verlangt nae u: in een lant, Ga naar margenoot6 dor, ende Ga naar margenoot7 mat, sonder water:

3

(Voorwaer ick hebbe u in het Ga naar margenoot8 Heylichdom aenschouwt; Ga naar margenoot9 siende uwe sterckheyt ende uwe eere.)

4

Want uwe goedertierenheyt is beter dan het leven: Mijne lippen Ga naar margenoot10 souden u prijsen.

5

Alsoo soud’ ick u Ga naar margenoot11 loven in mijn Ga naar margenoot12 leven: In uwen Name soud’ ick mijne Ga naar margenoot13 handen opheffen.

6

Mijne ziele soude als met smeer ende vetticheyt Ga naar margenoot14 versadicht worden: ende mijn mont soude roemen met Ga naar margenoot15 vrolick-singende lippen.

7

Als ick uwer gedencke op mijne legersteden, so peynse ick aen u in de Ga naar margenoot16 nachtwaken.

8

Want ghy zijt my eene Ga naar margenoot17 hulpe geweest: ende in de Ga naar margenoot18 schaduwe uwer vleugelen sal ick vrolick singen.

9

Mijne ziele kleeft u Ga naar margenoot19 achter aen: uwe rechterhant ondersteunt my.

10

Maer dese, [die] mijne Ga naar margenoot20 ziele soecken tot verwoestinge, sullen komen in Ga naar margenoot21 d’onderste plaetsen der aerde.

11

Men Ga naar margenoot22 salse Ga naar margenoot23 storten door het Ga naar margenoot24 gewelt des sweerts: sy sullen den Ga naar margenoot25 vossen ten deele worden.

12

Maer de Ga naar margenoot26 Coninck sal sich in Godt verblijden: een yegelijck, die by Ga naar margenoot27 hem sweert, sal sich beroemen; want de mont der Ga naar margenoot28 leugen-sprekers sal gestopt worden.

margenoota
1.Sam. 22.5. ende 23.14, 15.
margenoot1
Gevlucht voor Saul. Siet 1.Sam. 22.5. ende 23.14, 15.
margenoot2
Om u aen te roepen.
margenoot3
D. vroech, met yver ende bysondere begeerte. siet Iob 7. op vers 21. ende Psal. 78.34. Prov. 1.28. Hos. 5.15. Lu. 21.38.
margenoot4
Dit wort in het volgende vers verklaert.
margenoot5
And. is verdroogt, te weten, van dorst: sommige meynen, dat het Hebr. woort (dat hier alleenlick gevonden wort) beteeckent heet-hongerich te zijn nae spijse, gelijck in het voorgaende van dorsten gesproken is.
margenoot6
Gelijck de woestijnen gemeenlick drooge ende waterloos zijn. Exod. 17.1. Num. 20.1, 2. Psal. 107.33, 35. Ierem. 2.6.
margenoot7
Ofte, vermoeyt, dat is, dorstich: alsoo het lant genoemt wort vermits gebreck van water, waer op de dorst volgt: sommige verstaen, dat David van hem selven spreke, dat hy, als een vermoeyt mensche pleegt te zijn (ziet Prov. 25.25) dorstich zy, ende sonder water, passende sijn lichamelick gebreck op het geestelicke, als volgt. Vergel. Psal. 143.6.
margenoot8
D. uwen reynen Godts-dienst, waer in ghy dese uwe eygenschappen openbaert, ende waer in de Messias wert afgebeeldet.
margenoot9
And. aldus; Om uwe sterckte ende uwe eere te sien; alsoo ick u in het Heylichdom aenschouwt hebbe. de woorden een weynich versett zijnde.
margenoot10
Wanneer my sulcks mochte gebeuren. ofte, sullen u prijsen. ende soo voorts in’t volgende.
margenoot11
Hebr. segenen verstaet wanneer ghy my de genade sult hebben gedaen, dat ick wederom vryelick in u huys mach verschijnen, gelijck te vooren.
margenoot12
D. soo lang ick leve, als Psal. 104.33. ende 146.2.
margenoot13
Hebr. palmen. siet Psal. 28. op vers 2.
margenoot14
Dit stelt hy tegen den geestelicken dorst ende honger nae den publijcken Godts-dienst, ende vergaderingen der heyligen, waer van versen 2, 3. siet Psal. 36. op vers 9.
margenoot15
Hebr. lippen der vrolicke gesangen, ofte, der juychingen.
margenoot16
Van de 4 deelen des nachts, by den Ioden genoemt nachtwaken, Siet Exod. 14.24. 1.Sam.11.11. Thren. 2.19. Matth. 14.25: ende 24.43. Marc. 6.48 ende vergel. wijders. Psal. 1. op vers 2.
margenoot17
And. volkomene hulpe. van sulcke by-voeginge deses woorts, volkomen, siet Psal. 44. op vers 27. ende vergel. Psal. 3. op vers 3.
margenoot18
D. uwe beschuttinge. Siet Ruth 2. op vers 12.
margenoot19
Willende u volgen, niet willende van u scheyden.
margenoot20
D. die nae mijn leven staen (siet Exod. 4. op vers 19. 2.Sam. 4. op vers 8) om my dat te benemen, met sulcken geraes ende ongestuymicheyt, dat het gantsche lant daer van waegt. Siet Psal. 35. op vers 8.
margenoot21
D. sy sullen ter aerden worden nedergevelt, sterven ende verderven in de aerde, ende helle.
margenoot22
Hebr. sy sullen hem storten. dat is, men sal eenen yederen van hen storten, etc.
margenoot23
Dat haer bloet, leven ende levenskrachten, als water uytgestort, wechvloeyen ende verdwijnen. Vergel. 2.Sam. 14.14.
margenoot24
Hebr. de handen. Siet Iob 5. op vers 20.
margenoot25
Die hare verworpene doode lichamen sullen op-eten. Dese dieren waren by menichten in die landen. Siet Iudic. 15. op vers 4. Vergel. wijders Apoc. 19.21.
margenoot26
Naeml. ick David, als my Godt, nae sijne belofte, tot het Coninckrijck sal hebben verheven, dat sy soecken te beletten. Psal. 62.5.
margenoot27
T.w. by Godt, D. die hem recht eert ende dient, sal sich met vreuchde geluckich achten in Godt ende sijn genaden-werck, dat hy aen my ende sijn volck sal hebben bewesen. alsoo Psal. 64.11.
margenoot28
Die nu soo stout ende onbeschaemdelick van my ende andere vroome liegen, verdichtende ende uytstroyende al wat sy willen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken