Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Cvij.

De Psalmist vermaent tot prijs ende lof des Heeren alle bevrijdde uyt de hant harer wederpartijders, alle dwalende in vreemdelinckschap, alle gevangene, ende krancke, alle zee-varende, ende voorts alle andre menschen van wegen de veranderingen in elcken lande ende persoone, door Godes regeringe, prijsende de gene die dit wel waernemen.

1

LOoft den HEERE, want hy is goet, want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.

2

Dat Ga naar margenoot1 [sulcx] Ga naar margenoot2 de bevrijdde des HEEREN seggen, die hy van de hant der wederpartijders gevrijdt heeft.

3

Ende die hy uyt de landen versamelt heeft, van’t Oosten ende van’t Westen, van’t Noorden, ende van Ga naar margenoot3 de zee.

4

Die inde woestijne dwaelden, in eenen Ga naar margenoot4 wech der wildernisse: die Ga naar margenoot5 geene stadt ter wooninge en vonden.

5

Sy waren hongerich, oock dorstich, hare ziele was in hen Ga naar margenoot6 overstelpt.

6

Doch roepende tot den HEERE Ga naar margenoot7 in de benauwtheyt die sy hadden, heeft hyse geredt uyt hare angsten.

7

Ende hy leyddese op eenen rechten wech: om te gaen Ga naar margenoot8 tot een stadt ter wooninge.

8

Ga naar margenoot9 Laetse Ga naar margenoot10 voor den HEERE sijne goedertierenheyt loven, ende sijne wonder-wercken Ga naar margenoot11 voor de kinderen der menschen.

9

Want hy Ga naar margenoot12 de dorstige ziele versadigt, ende Ga naar margenoot13 de hongerige ziele met goet vervult heeft.

10

Die in duysternisse ende Ga naar margenoot14 de schaduwe des doots saten, gebonden Ga naar margenoot15 met verdruckinge ende yser:

11

Om datse wederspannich waren geweest tegen Godes Ga naar margenoot16 geboden, ende den raet des Alderhoochsten onweerdelick verworpen hadden.

12

Daerom Ga naar margenoot17 hy haer ’t herte door swaricheyt vernedert heeft: sy zijn gestruyckelt, ende daer en was geen helper.

13

Ga naar margenoot18 Doch roepende tot den HEERE in de benauwtheyt die sy hadden: verloste hyse uyt hare angsten.

14

Hy voerdese Ga naar margenoot19 uyt de duysternisse, ende de schaduwe des doots: ende hy brack hare banden.

15

Ga naar margenoot20 Laetse voor den HEERE sijne goedertierenheyt loven, ende sijne wonder-wercken voor de kinderen der menschen.

16

Want hy heeft Ga naar margenoot21 de koperen deuren Ga naar margenoot22 gebroken: ende d’yseren grendelen Ga naar margenoot22 in stucken gehouwen.

17

Ga naar margenoot23 De sotte worden om den wech harer overtredinge, ende om hare ongerechticheden geplaecht.

18

Hare Ga naar margenoot24 ziele grouwelde van alle spijse: ende Ga naar margenoot25 sy waren tot aen de poorten des doots gekomen.

19

Ga naar margenoot26 Doch roepende tot den HEERE in de benautheyt die sy hadden: verloste hyse uyt hare angsten.

20

Hy sondt Ga naar margenoot27 sijn woort uyt, ende Ga naar margenoot28 heeldese, ende Ga naar margenoot29 rucktese uyt hare Ga naar margenoot30 cuylen.

21

Ga naar margenoot31 Laetse voor den HEERE sijne goedertierenheyt loven, ende sijne wonder-wercken voor de kinderen der menschen.

22

Ga naar margenoota Ende datse Lof-offeren offeren, ende met gejuych sijne wercken vertellen.

23

Die met schepen ter zee Ga naar margenoot32 afvaren, Ga naar margenootb handel doende Ga naar margenoot33 op groote wateren,

24

Die sien de wercken des HEEREN, ende sijne wonderwercken Ga naar margenoot34 in de diepte.

25

Als hy spreeckt, so doet hy eenen storm-wint opstaen, die Ga naar margenoot35 hare golven om hooge verheft.

26

Ga naar margenoot36 Sy rijsen op nae den hemel, sy dalen neder Ga naar margenoot37 tot in de afgronden: Ga naar margenoot38 hare ziele versmelt Ga naar margenoot39 van angst.

27

Sy danssen ende waggelen als een droncken man, ende Ga naar margenoot40 al hare wijsheyt wort verslonden.

28

Doch roepende tot den HEERE in de benautheyt die sy hadden: so voerde hyse uyt hare angsten.

29

Ga naar margenoot41 Hy doet den storm stille staen, so dat Ga naar margenoot42 hare golven Ga naar margenoot43 stille swijgen.

30

Dan zijnse verblijdt, om Ga naar margenoot44 datse gestilt zijn, ende dat hyse tot de haven harer begeerte geleydt heeft.

31

Laetse voor den HEERE sijne goedertierenheyt loven, ende sijne wonder-wercken voor de kinderen der menschen,

32

Ende hem verhoogen, inde gemeynte des volcks, ende Ga naar margenoot45 in’t gestoelte Ga naar margenoot46 der Outsten hem roemen.

33

Ga naar margenoot47 Hy Ga naar margenoot48 stelt de rivieren tot eene woestijne, ende Ga naar margenoot49 water-tochten tot een dorstich [lant].

34

Ga naar margenoot50 ’Tvruchtbaer lant Ga naar margenoot51 tot souten [gront], om de boosheyt der gener die daer in woonen.

35

Ga naar margenoot52 Hy stelt Ga naar margenootc de woestijne tot eenen water-poel, ende het dorre lant Ga naar margenoot53 tot water-tochten.

36

Ende hy doet Ga naar margenoot54 de hongerige Ga naar margenoot55 aldaer woonen, ende sy stichten Ga naar margenoot56 eene stadt ter wooninge:

37

Ende bezaeyen ackers ende plan-

[Folio 279v]
[fol. 279v]

ten wijngaerden, Ga naar margenoot57 die inkomende vrucht voort-brengen.

38

Ende hy segentse, so datse seer vermenichvuldigen, ende haer vee Ga naar margenoot58 en vermindert hy niet.

39

Daerna verminderense, ende Ga naar margenoot59 komen t’onder, door verdruckinge, Ga naar margenoot60 quaet, ende droeffenisse.

40

Ga naar margenoot61 Hy Ga naar margenoot62 stort verachtinge uyt, Ga naar margenoot63 over de Princen, ende doetse dwalen in’t woeste, daer geen wech en is.

41

Maer Ga naar margenootd hy brengt den nootdurftigen uyt de verdruckinge Ga naar margenoot64 in een hooch vertreck, ende Ga naar margenoot65 maeckt de huysgesinnen als cudden.

42

Ga naar margenoote De oprechte sien’t, ende zijn verblijdt, maer Ga naar margenootf Ga naar margenoot66 alle ongerechticheyt stopt haren mont.

43

Ga naar margenoot67 Wie is wijs? die neme dese [dingen] waer: ende Ga naar margenoot68 datse verstandelick letten op de goedertierenheden des HEEREN.

margenoot1
T.w. dat de Heere goet is, etc. vers 1.
margenoot2
Of, verloste, Te weten uyt veel perijkelen ende swaricheden, als stracx volgt.
margenoot3
T.w. de roode zee, die bezuyden het lant Canaan leyt. Anders beteeckent dese maniere van spreken het weste, te weten, nae de middellantsche zee aen, die westwaert leyt van ’t lant Canaan. Ios. 23.4.
margenoot4
Hebr. In eene Wildernisse, of eensaemheyt des wechs. Siet van dese woestijne Deut. 8.15. Ierem. 2.6.
margenoot5
And. Geen bewoonelicke Stadt. Hebr. Geen Stadt der wooninge.
margenoot6
T.w. Van angst ende benautheyt, als Psal. 102.1.
margenoot7
And. in hare benautheyt.
margenoot8
Hebr. Eene stadt der wooninge, als vers 4.
margenoot9
Dit versken wort wederhaelt ond. versen 15, 21. ende 31.
margenoot10
Of, by den Heere, D. soo heymelick, in haer herte (wetende dat Godt een kender der herten, ende doorgronder der nieren is) als opentlick voor Godts gemeente.
margenoot11
D. dat het de menschen hooren ende sien.
margenoot12
Hebr. begeerige. of, begeerende, Te weten, eenen dronck om den dorst te lesschen, als Ierem. 29.8. Siet de aent. Iob 39. op vers 1.
margenoot13
Siet Psal. 65.5. Luc. 1.53. Siet oock d’aenteeck. Iob 18. op vers 12.
margenoot14
D. dicke duysternisse, daer van men verschrickt: ofte sulcke duysternisse als onder d’aerde is, daer de doode begraven liggen. siet Psal. 23.4.
margenoot15
D. In de ysers geslagen ende seer bedruckt. Siet Iob 36.8, 9.
margenoot16
Hebr. redenen, of, seggen, D. geboden, bevelen.
margenoot17
T.w. de Heere.
margenoot18
Als bov. vers 6.
margenoot19
D. Uyt de benaeutheyt ende bangicheyt.
margenoot20
Als bov. vers 8.
margenoot21
Daer mede de gevanckenissen besloten waren: Verst. hier door, alle groote verhindernissen. siet Iesa. 45.2.
margenoot22
T.w. om de elendige ende benaeuwde menschen te verlossen.
margenoot22
T.w. om de elendige ende benaeuwde menschen te verlossen.
margenoot23
D. de qualick beradene, ende qualick bedachte menschen: Of, die Godt niet en vreesen, het welck de grootste dwaesheyt is, gelijck ter contrarie Godt vreesen, de grootste wijsheyt is. Siet Iob 5. op vers 2.
margenoot24
D. Appetijt. als Iob 33.20.
margenoot25
D. Sy sijn in merckelick perikel des doots gekomen. siet Iob 33.22. Psal. 9.14.
margenoot26
Siet bov. vers 6.
margenoot27
D. sijn bevel, T.w. op datse weder gesont souden werden.
margenoot28
Siet Deut. 32.39. Iob. 33.19, 24. Hos. 6.1. Siet een exempel in Hizkia, 2.Reg. 20.1, 4, 5, 7.
margenoot29
D. hy heeftse gelijck als uyt het graf weder op doen staen, ende in de uyterste gevaerlickheyt des doots bewaert. Siet Psal. 7.16. Iob 33.24, 28, 30.
margenoot30
Ofte, verdervingen.
margenoot31
Als bov. vers 8.
margenoota
Levit. 7.12. Psal. 50.14.
margenoot32
T.w. diepe in de baren der zee. of, van den oever afdalen, afvaren, of nederdalen.
margenootb
Apoc. 18.17.
margenoot33
And. op vele wateren.
margenoot34
Siet Iob 41.22.
margenoot35
T.w. der zee. siet Iob 26. de aenteeck. op vers 12.
margenoot36
Dit is eene afbeeldinge der periculen in de welcke de menschen op zee zijn, als haer de tempeesten, ende storm-winden verheffen.
margenoot37
D. tot op den bodem der zee. Siet Psal. 42. op vers 8.
margenoot38
D. de moet ontsinckt haer, ende sy zijn soo bang, als of stracx het leven verliesen souden.
margenoot39
Hebr. van’t quade.
margenoot40
D. sy en weten geenen raedt hoe sy uyt die benaeuwtheyt geraken sullen.
margenoot41
Hebr. hy stelt den storm in stilte. D. hy verandert den storm in kalmte, Siet Iob 26. op vers 12.
margenoot42
Hebr. haerlieder golven. T.w. de golven die sy so seere vreesden, als die hen den doot dreychden. siet Ion. 1.15. Mat. 8.26. Marc. 4.37.
margenoot43
Alsoo oock vers 30.
margenoot44
T.w. de wateren.
margenoot45
D. in ’t gestoelte daer de Outste by malkanderen sitten.
margenoot46
D. der Raets-heeren, ende Oversten des volcks.
margenoot47
T.w. de Heere.
margenoot48
D. Hy verandert vruchtbare waterige landen in drooge onvruchtbare woestijnen.
margenoot49
Hebr. uyt-gangen, D. vochtige vrucht-dragende landen. De sin van dit vers is, dat Godt door sijne Goddelicke kracht, voorsichticheyt, ende regeringe, dickwils wonderbaerlicke veranderinge in de werelt brengt, als hy een lant straffen ofte segenen wil, op dat sijne glorie ende macht blijcke, soo in het straffen, als in het segenen.
margenoot50
’Tgene dat hier geseyt wort, dat blijckt aen het Ioodsche lant, ’twelck eertijts seer vruchtbaer geweest is, maer nu ist seer onvruchtbaer, woest, en dorre.
margenoot51
Hebr. tot souticheyt, D. tot een sout onvruchtbaer lant. Alsoo oock Iob 39.6. Ier. 17.6. want souticheyt veroorsaeckt onvruchtbaerheyt. Siet Deut. 29.23. Iud. 9.45.
margenoot52
D. het drooge onvruchtbare lant maeckt hy vochtich, ende volgens dien vruchtbaer.
margenootc
Iesa. 41.18.
margenoot53
Hebr. tot uytgangen der wateren, als vers 33.
margenoot54
Siet bov. vers 9.
margenoot55
T.w. In dat lant, het welck hy van onvruchtbaer heeft tot vruchtbaer lant gemaeckt.
margenoot56
Hebr. Eene Stadt der wooninge.
margenoot57
Hebr. die vrucht der inkomste maken, dat is vruchten jaerlicks inkomende. ofte, Sy, te weten, de lantbouwers, geven vruchtbare opkomsten.
margenoot58
Verst. hier by, maer hy vermeerdert het.
margenoot59
Hebr. worden neder-gebogen, of, neder-gekromt, te weten, wanneer Godt, om datse haer wederom tegen hem besondigen, wederom eenich verloop geeft in’t lant daerse hare wooninge hadden.
margenoot60
D. ongeluck, allerley miserie.
margenoot61
T.w. de Heere. Siet Iob 12.21, 24.
margenoot62
T.w. als hyse straffen wil.
margenoot63
D. over, of, op de voornaemste, ende meest uytstekende personagien des lants.
margenootd
1.Sam. 2.8. Psal. 113.7, 8.
margenoot64
D. op een hooge plaetse, daer hy buyten perikel is van vertreden ofte over-rompelt te worden.
margenoot65
Dat is, hy maecktse sterck van geslachten: Of, hy vermeerdertse.
margenoote
Iob 22.19.
margenootf
Iob 5.16.
margenoot66
D. alle ongerechtige, als Iob 24.20. also stater hoovaerdye, voor, hoovaerdige menschen, Psal. 36.12. boosheyt, voor boose. De Prophete wil seggen, de boose ende godtloose sulcks siende, worden gedwongen den mont toe te houden, dien sy tegens Godt geopent hadden, niet durvende voortaen de voorsichticheyt Godes tegen spreken. Siet Iob 5.16.
margenoot67
Ofte, wie is wijs, ende neemt dese dingen waer? als of hy seyde, och hoe weynige sulcke wijse vindtmen? Alsoo oock Ierem. 9.12. Hos. 14.10.
margenoot68
Of, soo salmen verstaen de goedertierentheden des Heeren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken