Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Psalm Cxliiij.

David danckt Godt voor den segen hem in den krijch, ende regeringe des volcks verleent: Belijdende te gelijcke sijne, ende aller menschen nieticheyt: hy bidt dat hem Godt krachtelick verlosse uyt sijne groote benautheden, mits belovende den Heere te sullen loven voor sijne segeningen.

1

[EEn Psalm] Davids. Gesegent zy de HEERE Ga naar margenoot1 mijn Rotz-steen, Ga naar margenoota die mijne handen onderwijst ten strijde: mijne vingeren ten oorloge:

2

Ga naar margenoot2 Mijne goedertierenheyt, ende mijne burcht, mijn hooch-vertreck, ende mijn bevrijder Ga naar margenoot3 voor my: mijn schilt, ende op wien ick my betrouwe: Ga naar margenootb die mijn volck my Ga naar margenoot4 onderwerpt.

3

O HEERE, Ga naar margenoot5 Ga naar margenootc wat is de mensche, dat ghy hem kent? het kint des menschen, dat ghy het achtet?

4

De Ga naar margenootd mensche is de ydelheyt gelijck: sijne dagen zijn Ga naar margenoote als een voorby-gaende schaduwe.

5

Ga naar margenoot6 Ga naar margenootf Neycht uwe hemelen, HEERE, ende Ga naar margenoot7 daelt neder: Ga naar margenootg raeckt de Ga naar margenoot8 bergen aen, Ga naar margenoot9 datse roocken.

6

Ga naar margenooth Ga naar margenoot10 Blixemt blixem, ende Ga naar margenoot11 verstroytse: Ga naar margenooti sendt uwe pijlen uyt, ende verdoetse.

7

Steeckt uwe handen Ga naar margenoot12 van der hoochte uyt: ontsett my, ende ruckt my Ga naar margenoot13 uyt de groote wateren, uyt de hant Ga naar margenoot14 der vreemden.

8

Welcker mont leugen spreeckt: ende

[Folio 287v]
[fol. 287v]

Ga naar margenoot15 hare rechter-hant is eene rechter-hant der valscheyt.

9

O Godt, ick sal u Ga naar margenoot16 een nieuw Liedt singen: met de luyte Ga naar margenoot17 [ende] het tien snarich instrument, sal ick u psalm-singen:

10

Ghy Ga naar margenoot18 die den Coningen overwinninge geeft: die sijnen knecht David ontsett Ga naar margenoot19 van den boosen sweerde:

11

Ontsett my en reddet my van de hant der vreemden, welcker mont leugen spreeckt: ende hare rechter-hant is eene rechter-hant der valscheyt.

12

Op dat onse sonen zijn als planten, Ga naar margenoot20 welcke groot geworden zijn in hare jeucht: onse dochters als Ga naar margenoot21 hoeck-steenen, Ga naar margenoot22 uytgehouwen nae de gelijckenisse van een paleys.

13

Dat onse Ga naar margenoot23 winckelen vol zijnde, den Ga naar margenoot24 eenen voorraet na den anderen uytgeven: dat onse cudden Ga naar margenoot25 by duysenden werpen, [ja] Ga naar margenoot25 by tien duysenden op onse Ga naar margenoot26 hoeven vermenichvuldigen.

14

Dat onse ossen Ga naar margenoot27 wel-geladen zijn: dat Ga naar margenoot28 geen inbreucke, noch Ga naar margenoot29 geen uyt-val, Ga naar margenoot30 noch gekrijsch en zy op onse straten.

15

Welgelucksalich is het volck, dien’t Ga naar margenoot31 alsoo gaet: Ga naar margenoot32 welgelucksalich is het volck, wiens Godt de HEERE is.

margenoot1
Siet d’aenteeck. Deut. 32. op vers 4. ende 2.Sam. 22.2.
margenoota
2.Sam. 22.35. ende Psal. 18.35.
margenoot2
D. die over my soo goedertieren is, als de goedertierenheyt selve. Vergel. 2.Sam. 22.2. Siet voorder Psal. 18.3.
margenoot3
D. tot mijnen besten.
margenootb
2.Sam. 22.48. Psal. 18.48.
margenoot4
D. onderdanich maeckt.
margenoot5
Als of hy seyde, Alsmen de elendige ende geringe conditie des menschen vergelijckt met de oneyndelicke Majesteyt Godes: So moetmen sich verwonderen, dat hy sich weerdicht te gedencken aen soo eene arme creatuere.
margenootc
Iob 7.17. Psal. 8.5. ende 31.8. Hebr. 2.6.
margenootd
Psal. 39.6. ende 62.10.
margenoote
Iob 8.9. ende 14.2, 3. Psal. 102.12.
margenoot6
D. komt my ende u volck te hulpe van den hemel, ende betoont uwe heerlickheyt ende macht tegen onse vyanden. siet 2.Sam. 22.10. ’Tis menschelicker wijse gesproken.
margenootf
Psal. 18.10.
margenoot7
T.w. tot mijne hulpe, ende tot verstooringe uwer vyanden.
margenootg
Psal. 18.8. ende 104.32.
margenoot8
D. (nae sommiger gevoelen) mijne groote ende geweldige vyanden. men kan dit oock nemen als een beschrijvinge vande Majesteyt ende macht Godts in’t uytvoeren van sijne oordeelen tegen de godtloosen die de vroome verdrucken. Vergel. Psal. 104.32, etc.
margenoot9
D. datse als roock verdwijnen.
margenooth
2.Sam. 22.8. ende Psal. 18.15.
margenoot10
D. slaetse ter neder, ende maecktse te schande met uwe Goddelicke ende hemelsche kracht.
margenoot11
T.w. die vremde kinderen, van de welcke gesproken wort vers 7.
margenooti
1.Sam.7.9.
margenoot12
D. uyt den hemel, als Psal. 18.17.
margenoot13
D. uyt de groote vervolgingen der godtloosen. Siet 2.Sam. 22. op vers 17.
margenoot14
Hebr. der kinderen des vremden, ’t zy vreemt van de borgerschap Israels, ofte der gener die in vreemde landen woonden: ofte, der gener die David voor haren Coninck noch niet en wouden kennen, maer hem met Saul vervolchden. Siet Psal. 54.5. Siet oock d’aent. 2.Sam. 22. op vers 45.
margenoot15
Welcke sy geven tot versterckinge harer belofte, also oock vers 11.
margenoot16
Siet d’aenteeck. Psal. 33. op vers 2, 3.
margenoot17
Dit woordeken wort hier ingevoegt, om dat de luyte, ende het tien-snarig instrument, verscheydene instrumenten zijn, als te sien is Psal. 92. op vers 4.
margenoot18
Siet 2.Sam. 8. vers 6.
margenoot19
Dat is, van het sweert het welck onschuldich bloet soeckt te vergieten.
margenoot20
T.w. planten.
margenoot21
D. schoon en fraey van lijf en leden, gelijckmen de hoecksteenen aen een schoon gebouw, fraey behout, besnijt, polijst, en verciert, op dat het van buyten te schoonder schijne in alle mans oogen.
margenoot22
T.w. kostelick ende fraey.
margenoot23
Verstaet hier die plaetsen daermen den voorraet by een brengt ende bewaert, het zy schueren, kelders, packhuysen of coorn-solders, etc. In summa David bidt hier, dat Godt hem ende den godtsaligen wille segenen met tijdelicke goederen.
margenoot24
Hebr. van spijse tot spijse. Dat is, overvloet van spijse.
margenoot25
D. in groote menichte.
margenoot25
D. in groote menichte.
margenoot26
Of, wijcken. siet d’aent. Iob 5.10.
margenoot27
Vet en vleeschich, D. sterck ende bequaem om lasten te dragen, ende grooten arbeyt te doen: Of, welgeladen, T.w. met jongen, want onder den name van ossen, moet men hier oock de koeyen verstaen, als Deut. 7.13.
margenoot28
T.w. der vyanden in onse landen ende steden, om ons goet en vee wech te drijven.
margenoot29
T.w. uyt onse Steden, om den vyant het geroofde goet ende vee te ontjagen. And. geene uytgaende, T.w. vrouwe, om te klagen ende te krijten.
margenoot30
Verstaet dit van krijgs-geschrey, ofte alarm.
margenoot31
T.w. gelijck stracks verhaelt is.
margenoot32
Als of hy seyde by maniere van verbeteringe der naest-voor-gaender spreucke: Ia ick segge, dat voor al gelucksalich is dat volck, ’t welck in’t verbont ende genade Godes staet, die de fonteyne aller segeningen ende gelucksalicheyt is: In welcke sake het hoochste goet gelegen is. Vergel. Psal. 4.7, 8. ende 17. vers 14, 15. ende 33.12. ende 65.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken