Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xlvij. Capittel.

Voorder Prophetie van de verstooringe der Babylonischer Monarchie, vers 1, etc. van wegen hare wreetheyt ende onbarmherticheyt over Godes volck, 6. hare hoovaerdye, 7. ende andre sonden, 9. hare tooveryen en sullen haer niet kunnen redden, 12.

1

Ga naar margenoot1 DAelt af, ende Ga naar margenoot2 Ga naar margenoota sittet in den stof, Ga naar margenoot3 ghy Ionckvrouwe, Ga naar margenoot4 dochter Babels, sitt op der aerde, Ga naar margenoot5 daer en is geen throon [meer], Ga naar margenoot6 ghy dochter der Chaldeen: want Ga naar margenoot7 ghy en sult niet meer genaemt worden de teedere, noch de wellustige.

2

Ga naar margenoot8 Neemt den meulen, ende maelt meel: Ga naar margenoot9 ontdeckt uwe vlechten, ontbloot Ga naar margenoot10 de enckelen, Ga naar margenoot11 ontdeckt de schenkelen, Ga naar margenoot12 gaet door de rivieren.

3

Ga naar margenootb Uwe Ga naar margenoot13 schaemte sal ontdeckt worden, oock sal uwe schande gesien worden: Ga naar margenoot14 ick sal wrake nemen, ende ick en sal [op u] niet aenvallen Ga naar margenoot15 [als] een mensche.

4

Ga naar margenoot16 Onses verlossers name is HEERE der heyrscharen, de Heylige Israëls.

5

Ga naar margenoot17 Sitt stil-swijgende, ende gaet inde duysternisse, ghy dochter der Chaldeen: want Ga naar margenoot18 ghy en sult niet meer genoemt worden Ga naar margenoot19 Coninginne der Coninckrijcken.

6

Ick was op mijn volck seer toornich, Ga naar margenoot20 ick ontheylichde Ga naar margenoot21 mijne erve, ende ick gafse over in uwe hant: [doch] ghy en beweest hen geen barmherticheden, [ja selve] Ga naar margenoot22 over den ouden Ga naar margenoot23 maecktet ghy u jock seer swaer.

7

Ende Ga naar margenoot24 ghy seydet, Ick sal Ga naar margenoot25 Ga naar margenootc Coninginne zijn in eeuwicheyt: tot noch toe en hebt ghy dese dingen niet in u herte genomen, Ga naar margenoot26 ghy en hebt aen 't eynde van dien niet gedacht.

8

Nu dan, hoort dit, ghy weeldige, Ga naar margenoot27 die soo seker woont, die in haer herte seyt, Ga naar margenoot28 Ick ben 't, ende niemant meer dan ick: Ga naar margenoot29 ick en sal geen weduwe sitten, noch de beroovinge van kinderen Ga naar margenoot30 kennen.

9

Doch Ga naar margenootd dese beyde dingen sullen u in eenen oogenblick over-comen op eenen dach, de beroovinge van kinderen, ende weduwschap: Ga naar margenoot31 volcomelick sullen sy u overcomen van wegen de veelheyt uwer tooveryen, Ga naar margenoot32 van wegen de menichte uwer besweeringen.

10

Want ghy hebt op uwe boosheyt vertrouwt, ghy hebt geseyt, Niemant siet my: Ga naar margenoot33 Uwe wijsheyt ende uwe wetenschap die heeft u Ga naar margenoot34 afkeerich gemaeckt: ende ghy hebt in u herte geseyt, Ick ben 't, ende niemant meer dan ick.

11

Daerom salder over u een quaet comen, ghy en sult Ga naar margenoot35 den dageraet daer van niet weten, ende een verderf salder op u vallen, Ga naar margenoot36 't welck ghy niet en sult kunnen versoenen: want daer sal snellick een onstuymige verwoestinge over u comen, dat ghy 't niet weten en sult.

12

Staet nu met uwe besweeringen, ende met de veelheyt uwer tooveryen, Ga naar margenoot37 waer inne ghy gearbeyt hebt van uwer jeucht af, Ga naar margenoot38 of ghy misschien voordeel kondet doen, of ghy misschien u [kondet] stercken.

13

Ghy zijt moede geworden in de veelheyt uwer raetslagen: laet nu opstaen Ga naar margenoot39 die den hemel waernemen, die in de sterren kijcken, Ga naar margenoot40 die nae de nieuwe manen voor-seggen: ende laetse u verlossen van die dingen die over u komen sullen.

14

Siet, Ga naar margenoot41 sy sullen zijn als stoppelen, het vyer salse verbranden, sy en sullen Ga naar margenoot42 haer selven niet kunnen rucken Ga naar margenoot43 uyt de macht

[Folio 24v]
[fol. 24v]

Ga naar margenoot44 der vlamme: Ga naar margenoot45 't en sal geen cole zijn om [by] te warmen, [geen] vyer om daer voor neder te sitten.

15

Alsoo sullense u zijn Ga naar margenoot46 met de welcke ghy gearbeyt hebt, Ga naar margenoot47 uwe handelaers van uwer jeucht aen, elck sal Ga naar margenoot48 sijns weechs dwalen, niemant sal u verlossen.

margenoot1
T.w. van uwen Conincklicken stoel; als of hy seyde, Uwen Conincklicken staet, uwe pracht, uwe heerlickheyt, sal u nu haest benomen worden.
margenoot2
Of, set u in den stof, gelijck die te doen plegen die treuren, van wegen eenich groot leet dat haer is over gecomen. siet Iob 2. vers 8. ende 13.
margenoota
Ies. 26.5.
margenoot3
Aldus noemt de Prophete het Coninckrijcke der Babyloniers, dat doe ten hoochsten floreerde, ende dewijle het tot desen tijt toe noch van geene vyanden was overheert geweest, daer het seer hoovaerdich op was, zijnde een voor-beelt van het Babel des nieuwen Testaments, of het rijcke des Antichrists.
margenoot4
D. ghy volck van Babel. Siet 2.Reg. 19. op vers 21.
margenoot5
Of, daer geenen stoel en is, T.w. geenen Conincklicken stoel, of throon.
margenoot6
D. Babylon, die van de Chaldeen bewoont wort.
margenoot7
De sin is, Uwen wellust, dertelheyt, overdaet, sal haest een eynde nemen, ende in eenen elendigen bedroefden staet veranderen. Hebr. ghy en sult niet toe doen, datse u sullen noemen.
margenoot8
D. slaet de hant aen den hant-meulen. Met dese woorden dreygt ende voor-seyt de Heere de Babyloniers, dat sy der Persen lijf-eygene knechten ende maechden worden souden, moetende den swaren arbeyt doen van het malen des coorns met hant-meulens. siet Exo. 11.5. Iud. 16.21.
margenoot9
T.w. gelijck de vrouwen plechten te doen, die tot een teecken van droeffenisse het hayr van het hooft aftrocken, ende lieten hangen tot over het aengesichte: Of, ontbloot u hayr, T.w. gelijck de slavinnen.
margenoot10
Of, de koten. De slaven, knechten, ende maechden plechten baervoets te gaen.
margenoot11
D. schort u hooge op.
margenoot12
T.w. de rivieren van Persen. een dreygement, datse souden gevanckelick wech gevoert worden.
margenootb
Ies. 3.17. Nah. 3.5.
margenoot13
Hebr. naecktheyt.
margenoot14
D. Ick de Heere sal aen u, ghy dochter Babels, wrake doen, om dat ghy soo onbarmhertich over mijn volck geweest zijt, vers 6.
margenoot15
Maer als Godt. De sin is, Ick sal mijne sterckte aen u bewijsen, also dat ghy sult moeten te gronde gaen. Of, Ick sal u aentasten, niet als een mensche, maer als een leeuw ofte beer, of een ander wreet verscheurende dier: Also dat men uyt de grootheyt of swaricheyt der straffen, die ick over u brengen sal, wel lichtelick sal kunnen af-nemen, dat het meer dan eene menschelicke kracht is, die u t'onder brengt.
margenoot16
Hebr. Onse Verlosser, Heere der heyrscharen is sijn name, etc.
margenoot17
Verbergt u gelijck de desolate menschen doen, die van nergens hulpe noch troost en verwachten: Of, weest in vergetenheyt gstelt, als yet dat van geener weerde en is.
margenoot18
Dit is vervult geworden, als Cyrus de Babylonische Monarchie op de Persen gebracht heeft.
margenoot19
Of, Vrouwe, Regente, Souvereyne, Princesse, overste Gebiedster. Siet Ier. 13. de aenteeck. op vers 18.
margenoot20
Ick lietse verstooren ende verwoesten, de selve niet anders achtende, als eene onheylige, ontreynichde, of ontwyede sake, de selve den onheyligen Natien overgevende.
margenoot21
D. mijn volck van Israël.
margenoot22
De oude persoonen plechten wel somtijts van hare vyanden selfs verschoont te worden: Maer dese barmherticheyt en is by de Babyloniers niet te vinden geweest.
margenoot23
D. ghy hebtse seer beswaert, ende benaeuwt, ende wreedelick getracteert.
margenoot24
T.w. in u herte. d. ghy dacht, als vers 10.
margenoot25
Siet vers 5.
margenootc
Apoc. 18.7.
margenoot26
T.w. wat het eynde wesen soude, na dat ick mijn volck soude gekastijdt hebben in mijn rechtveerdich oordeel. Hebr. aen t' laetste.
margenoot27
Siet Prov. 1. de aenteeck. op vers 33.
margenoot28
Of, Ick ben't, ende isser behalven my eenige meer? of, ick ben't, ja noch ick alleenelick.
margenoot29
D. ick en sal des Conincks die als mijn man is, noch mijner burgeren, of ondersaten, die als mijne kinderen zijn, niet berooft worden. De sin is, ick sal altoos inde Conincklicke weerdicheyt blijven, sy en sal ncmmermeer van my genomen worden.
margenoot30
Of weten, D. ondervinden.
margenootd
Ies. 51.19.
margenoot31
Hebr. in, of nae hare volmaecktheyt.
margenoot32
Of, om der grooter menichte wille van uwe besweeringen.
margenoot33
D. uwe tooverye ende sterre-konst, op de welcke sich de Chaldeen seer verlieten, als of het de grootste wijsheyt ware geweest. Siet Dan. 2.2. ende 5.7.
margenoot34
T.w. van den rechten wech, of, van wat goets te doen.
margenoot35
D. sijnen oorspronck, aenvanck, begin. aldus bespot hy de Babyloniers, die op des hemels loop, (D. op den opganck ende onderganck der sterren) achtinge gaven, om yets daer uyt te prognosticeren.
margenoot36
D. daer uyt ghy u selven niet sult weten te ontwickelen, noch uyt te redden. of, ghy en sult het niet kunnen versachten.
margenoot37
And. waer mede, of, met de welcke ghy u bemoeyt hebt van, etc.
margenoot38
Dit is spots-wyse gesproken, om de ydele hope der Babyloniers te openbaren.
margenoot39
De menschen wijs-makende, dat sy uyt het aenschouwen der sterren, toekomende dingen konden voor-seggen.
margenoot40
Of, die maentlick, of, nae de maenden prognosticeren. Hebr. te kennen geven.
margenoot41
Hebr. sy zijn geweest: beteeckenende de sekerheyt deser prophetie.
margenoot42
Hebr. hare ziele, als cap. 46. vers 2. Ende kunnen sy haer selven niet verlossen, veel weyniger sullen sy andre kunnen verlossen uyt de elenden die Babylon sullen over komen.
margenoot43
Hebr. uyt de hant.
margenoot44
D. des vyantlicken aenvals ende invals harer vyanden der Persen ende Meden.
margenoot45
De sin is, dat de vlamme in't voorgaende vermelt, haer gewisselick verteeren sal, zijnde geen vyer om by te warmen, maer om te verteeren ende te verslinden. Ofte, als andere, Gelijck de stoppelen geenen bestendigen gloet noch warmte en geven: Alsoo en isser by de tooverye, noch by de sterre-kijckerye geen hulpe, noch bestendigen troost te soecken, noch te vinden. And. 't en sal geen cole zijn haerder spijse, D. om daer by te coken.
margenoot46
D. met de welcke ghy soo lange groote moeyte gedaen hebt, haer vragende van toekomende dingen, dat ghy daer eyndelick moede van geworden zijt. Hy verstaet de sterre-kykers.
margenoot47
Met de welcke ghy dagelicks zijt omgegaen; Verstaende de Astrologijns.
margenoot48
Of, sijnen pas, sijnen ganck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken