Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xliiij. Capittel.

Ieremia stelt den volcke in Egypten voor oogen, de voorgaende sonden ende straffen van Iuda, vers 1, etc. propheteert haer van gelijcken het verderf in Egypten, 11. Der Ioden vertwijfelde obstinaetheyt tegen dese prophetye, 15. waer over de Propheet haer andermael swaerlick dreycht, ende tot een teecken voorseyt, wat den Coninck van Egypten sal overkomen, 20.

1

HEt Ga naar margenoot1 woort, dat tot Ieremia geschiedde, aen alle de Ioden, die in Egyptenlant woonden: die te Ga naar margenoot2 Migdol woorden, ende te Ga naar margenoot3 Thachpanhes, ende te Ga naar margenoot4 Noph, ende in den lande Ga naar margenoot5 Pathros, seggende:

2

Alsoo seyt de HEERE der Ga naar margenoot6 heyrscharen de Godt Israëls; Ghy hebbet gesien al het Ga naar margenoot7 quaet, dat ick gebracht hebbe over Ierusalem, ende over alle steden van Iuda: ende siet sy zijn eene woestheyt te desen dage; ende niemant en woont daer inne:

3

Van wegen hare boosheyt, die sy gedaen hebben om my te tergen, gaende om te roocken, [ende] anderen Goden te dienen, die sy niet en kenden; sy, ghy, noch uwe vaders.

4

Ende ick hebbe tot u gesonden alle mijne knechten de Propheten, Ga naar margenoot8 vroech op zijnde ende sendende, om te seggen: En doet Ga naar margenoot9 doch dese grouwelicke sake niet, die ick hate.

5

Maer sy en hebben niet gehoort, noch

[Folio 57r]
[fol. 57r]

haer oore geneygt om haer van hare boosheyt te bekeeren: datse anderen Goden niet en roockten.

6

Daerom is mijne grimmicheyt ende mijn toorn Ga naar margenoota uytgestort, ende heeft gebrandt in de steden van Iuda, ende in de straten van Ierusalem: so datse tot eensaemheyt [ende] tot verwoestinge geworden zijn, gelijck het is te desen dage.

7

Ende nu, soo seyt de HEERE, de Godt der heyrscharen, de Godt Israëls; Waerom doet ghy [sulck] een groot Ga naar margenoot10 quaet tegen uwe Ga naar margenoot11 zielen, Ga naar margenoot12 op dat ghy u den man ende de vrouwe, het Ga naar margenoot13 kindeken ende den suygelinck uyt het midden van Iuda uytroeyet? op dat ghy u geen overblijfsel over en laetet?

8

Tergende my door de wercken uwer handen, roockende anderen Goden in ’t lant van Egypten, alwaer ghy gekomen zijt om daer als vreemdelingen te verkeeren: op dat ghy Ga naar margenoot14 u selven uytroeyet, ende op dat ghy wordet tot eenen vloeck, ende tot eene smaetheyt onder alle volcken der aerde?

9

Hebbet ghy vergeten de Ga naar margenoot15 boosheden uwer vaderen, ende de boosheden der Coningen van Iuda, ende de boosheden harer wijven, ende uwe boosheden, ende de boosheden uwer wijven; die Ga naar margenoot16 sy gedaen hebben in den lande van Iuda, ende in de straten van Ierusalem?

10

Sy en zijn tot op desen dach [noch] niet Ga naar margenoot17 verbrijselt [van herten]: ende sy en hebben Ga naar margenoot18 niet gevreest, nochte gewandelt in mijne wet, ende in mijne insettingen, die ick voor u lieder aengesichte, ende voor ’t Ga naar margenoot19 aengesichte uwer vaderen gegeven hebbe.

11

Daerom, so seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet Ga naar margenootb ick sal mijn Ga naar margenoot20 aengesichte tegen u lieden stellen, ten quade, ende om gantsch Iuda uyt te roeyen.

12

Ende ick sal het overblijfsel van Iuda wechnemen, die hare Ga naar margenoot21 aengesichten gestelt hebben om in Egyptenlant te gaen, om aldaer als vreemdelingen te verkeeren; ende sy sullen alle in Egypten-lant verteert worden, door ’t Ga naar margenootc sweert sullen sy vallen, door den honger sullen sy verteert worden, van den kleynsten tot den grootsten toe; door’t sweert ende door den honger sullen sy sterven: ende sy sullen worden tot eene Ga naar margenoot22 vervloeckinge, tot eene ontsettinge, ende tot eenen vloeck, ende tot eene smaetheyt.

13

Want ick sal besoeckinge doen over de gene die in Egyptenlant woonen, gelijck als ick besoeckinge gedaen hebbe over Ierusalem; door’t sweert, door den honger, ende door de pestilentie.

14

So dat het overblijfsel van Iuda, die in Egypten-lant gekomen zijn om aldaer als vreemdelingen te verkeeren, geenen en sal hebben die Ga naar margenoot23 ontkome ofte overblijve: te weten om weder te keeren in den lande Iuda, Ga naar margenoot24 waer nae hare ziele verlangt weder te keeren om aldaer te woonen; maer sy en sullender niet wederkeeren; behalven die Ga naar margenoot25 ontkomen sullen.

15

Doe antwoordden aen Ieremia, alle de mannen, die wisten dat hare wijven anderen Goden roockten; ende alle de wijven die daer stonden, zijnde eenen grooten hoop: mitsgaders al ’t volck, die in Egypten-lant in Pathros, woonden, seggende:

16

Aengaende het woort, dat ghy tot ons in des HEEREN name gesproken hebt; wy en sullen nae u niet hooren.

17

Maer wy sullen Ga naar margenoot26 gantschlick doen al het Ga naar margenoot27 gene dat Ga naar margenoot28 uyt onsen monde is uytgegaen; roockende Ga naar margenootd Ga naar margenoot29 Melecheth des hemels, ende haer dranckofferen offerende, gelijck als wy gedaen hebben, wy, ende onse vaders, onse Coningen, ende onse Vorsten, in de steden van Iuda, ende in de straten van Ierusalem: doe wierden wy met broot versadicht, ende waren Ga naar margenoot30 vrolick, ende en Ga naar margenoot31 sagen geen quaet.

18

Maer van doe af, dat wy opgehouden hebben Melecheth des hemels te roocken, ende haer dranckofferen te offeren, hebben wy van alles gebreck gehadt, ende zijn door ’t sweert ende door den honger verteert.

19

Oock wanneer wy Melecheth des hemels roocken, ende haer dranckofferen offeren; maken wy haer gebeeldde Ga naar margenoot32 koecken, om haer Ga naar margenoot33 af te beelden, ende offeren wy haer dranckofferen, Ga naar margenoot34 sonder onse mannen?

20

Doe sprack Ieremia tot al’t volck; tot de mannen, ende tot de wijven, ende tot al ’t volck, die hem Ga naar margenoot35 sulcks geantwoort hadden, seggende:

21

Het roocken dat ghylieden in de steden van Iuda ende in de straten van Ierusalem geroockt hebt, ghy, ende uwe vaderen, uwe Coningen ende uwe Vorsten, ende het volck des lants, en heeft de HEERE daer aen niet gedacht, ende Ga naar margenoot36 en ist [niet] in sijn herte opgekomen?

22

So dat het de HEERE niet meer en konde verdragen; van wegen de boosheyt uwer handelingen, van wegen de grouwelen die ghy dedet: daerom is u lant geworden tot eene woestheyt, ende tot Ga naar margenoot37 ontsettinge, ende tot eenen vloeck, datter niemant in en woont, gelijck het is te desen dage:

23

Van wegen dat ghy geroockt hebt, ende dat ghy tegen den HEERE gesondicht hebt, ende des HEEREN stemme niet gehoorsaem en zijt geweest, ende in sijne wet, ende in sijne insettingen, ende in sijne getuychenissen niet en hebt gewandelt, daerom is u dit quaet wedervaren, gelijck het is te desen dage.

24

Voorts seyde Ieremia tot al het volck, ende tot alle de wijven: Hooret des HEEREN woort, ghy gantsch Iuda, die in Egypten-lande zijt.

25

Soo spreeckt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, seggende; [Aengaende] u ende uwe wijven, Ga naar margenoot38 sy hebben doch met uwen monde gesproken, ende ghy hebtet met uwe handen Ga naar margenoot39 vervult, seggende; Wy sullen onse geloften, die wy belooft hebben, Ga naar margenoot40 gantschelick houden, roockende Melecheth des hemels, ende haer dranckofferen offerende: [nu] Ga naar margenoot41 sy hebben uwe geloften Ga naar margenoot42 volkomelick bevesticht, ende uwe geloften Ga naar margenoot43 volkomelick gehouden.

26

Daerom hooret des HEEREN woort, ghy gantsch Iuda, die in Egyptenlande woonet: siet ick sweere by mijnen grooten Name, seyt de HEERE, so mijn Naem met den mont eeniges Ga naar margenoot44 mans van Iuda in gantsch Egyptenlant meer sal genoemt worden, die segge, [Soo warachtich als] de Heere HEERE leeft Ga naar margenoot45!

27

Siet ick sal over hen Ga naar margenoote Ga naar margenoot46 waken ten quade, ende niet ten goede: ende alle Ga naar margenoot47 mannen van Iuda, die in Egyptenlant zijn, sullen door ’t sweert ende door den honger verteert worden, tot datse ten eynde zijn:

28

Maer die Ga naar margenoot48 van den sweerde ont-

[Folio 57v]
[fol. 57v]

komen, sullen uyt Egyptenlant wederkeeren in ’t lant van Iuda, Ga naar margenoot49 weynich in getale: ende het gantsche overblijfsel van Iuda, die in Egyptenlant gekomen Ga naar margenoot50 zijn, om aldaer als vreemdelingen te verkeeren, sullen Ga naar margenoot51 weten, wiens woort bestaen sal, Ga naar margenoot52 het mijne of het hare.

29

Ende Ga naar margenoot53 dit sal u lieden het teecken zijn, spreeckt de HEERE, dat ick in dese plaetse Ga naar margenoot54 over u besoeckinge sal doen: op dat ghy wetet, dat mijne woorden Ga naar margenoot55 sekerlick over u bestaen sullen ten quade.

30

Alsoo seyt de HEERE, Siet ick sal Pharao Ga naar margenoot56 Nophra, den Coninck van Egypten, geven in de hant sijner vyanden, ende in de hant der gener die sijne Ga naar margenoot57 ziele soecken: gelijck als ick Zedekia, den Coninck van Iuda, gegeven hebbe in de hant Nebucadrezars des Conincx van Babel, sijns vyants, ende die sijne ziele sochte.

margenoot1
N. des Heeren.
margenoot2
Siet Exod. 14.2.
margenoot3
Als bov. 43.7.
margenoot4
Siet Ies. 19.13.
margenoot5
Siet Gen. 10. op vers 14.
margenoot6
Siet 1.Reg. 18. op vers 15.
margenoot7
Der straffe.
margenoot8
Siet bov. 7. op vers 13.
margenoot9
Hebr. de sake deses grouwels.
margenoota
Ierem. 7.20. ende 42.18.
margenoot10
Der schult. D. sonde.
margenoot11
D. tot u eygen verderf, tegen u selven, tegen u leven, etc. Vergel. Num. 16. op vers 38.
margenoot12
Dit alles, wil de Heere seggen, sult ghy veroorsaken door dese uwe boosheyt, ghy draegt u anders niet, als of ghy selfs lust daer toe haddet, om u sulcx op den hals te halen: alsoo in ’t volgende. Vergel. bov. 18. op vers 16.
margenoot13
Siet van’t Hebr. woort Psal. 8. op vers 3.
margenoot14
Ofte, u lieden [allen overblijfsel] uytroeyet.
margenoot15
And. quaden. D. plagen. alsoo in’t volgende. Doch vergel. het volgende vers.
margenoot16
N. de vaders, Coningen, etc. anders, de plagen, die sy (de vyanden) geoeffent hebben in u lant, het quaet dat sy daer bedreven hebben.
margenoot17
D. sy en zijn niet vermorwt, noch gebroken van herten, sy hebben geen hertelick berouw ende leedtwesen gehadt, noch om genade gebeden. siet Psa. 51. op vers 19.
margenoot18
Vergel. Prov. 28. op vers 14. ende bov. 3.8.
margenoot19
D. die ick u ende uwen vaderen claerlick ende in’t openbaer voorgeleyt hebbe, op dat ghy uwen wandel daer nae soudet richten.
margenootb
Ierem. 21.10. Amos 9.4.
margenoot20
T.w. mijn toornich aengesichte: als of Godt seyde: gelijck sy haer aengesicht hertneckichlick stellen tegen alle mijne geboden, alsoo sal ick mijn aengesichte tegen haer stellen tot haren verderve. Vergel. Levit. 17. op vers 10. end Psal. 21. op vers 10.
margenoot21
Siet bov. 42. op vers 15.
margenootc
Ierem. 42.15, 16, 17, 22.
margenoot22
Siet bov. 42. op vers 18.
margenoot23
Hebr. geenen ontkomenen, ofte overgeblevenen. als bov. 42.17.
margenoot24
Hebr. waer nae sy hare ziele opheffen. siet bov. 22. op vers 27.
margenoot25
Hebr. de ontkomene. T.w. eenige vroome, die tegen haren danck in Egypten gevoert zijn: ofte, andersins, die’t Godt sal believen genadelick te bekeeren ende over te laten, om getuygen te zijn van de waerheyt deser sijner Prophetien. Vergel. ond. vers 28.
margenoot26
Ofte, sekerlick. Hebr. doende doen.
margenoot27
Hebr. woort, dinck, sake.
margenoot28
D. wy sullen onse geloften volbrengen. siet Num. 30.2. Iudic. 11.36. ende ond. vers 25.
margenootd
Ierem. 7.18.
margenoot29
Siet bov. 7. d’aenteeck. op vers 18.
margenoot30
Hebr. goet. D. vrolick. Siet Iud. 16. op vers 25.
margenoot31
D. ons en wedervoer geen ongeluck ofte tegenspoet. Siet Iob 7. op vers 7.
margenoot32
Siet bov. 7. op vers 18.
margenoot33
T.w. curieuslick ende met moeyte: het Hebr. woort beteeckent eyg. smerte ende verdriet aendoen. waer van voorts de Afgodische beelden den naem hebben, om dat sy de menschen in smerte ende verdriet brengen: (siet 1.Sam. 31. op vers 9. ende 2.Sam. 5. op vers 21.) ende wyders het woort, dat hier staet, genomen wort voor curieuslick afbeelden, ende tot eenen afgodt formeren. Vergel. Iob 10. op vers 8. And. om haer te vereeren, item, tot verdriet, becommernisse, ende voorts tot medelijden te bewegen.
margenoot34
D. sonder wille ende consent, ofte, geselschap ende hulpe onser mannen: als of haer dat verschoonen konde: door hare mannen verstaet hare echte mannen, als vers 15, 25.
margenoot35
Hebr. een, ofte, het woort.
margenoot36
D. en heeft hy ’t niet ter herten genomen, soo dat hy u daerom dus swaerlick gestraft heeft? Vergel. bov. 7. op vers 31.
margenoot37
Siet bov. 18. op vers 16.
margenoot38
De wijven, siet bov. vers 16. etc. als of de Heere seyde: ghy zijt deser sake t’samen wel eens, d’een seyt het, d’ander doet het, ghy helpt malkanderen. And. ghy ende uwe wijven, ghy hebbet etc.
margenoot39
D. metter daet volbracht.
margenoot40
Hebr. doende doen. D. sonder faute in ’t werck stellen, volbrengen.
margenoot41
Uwe wijven.
margenoot42
Hebr. bevestigende bevesticht. Siet bov. 35.14. met d’aent.
margenoot43
Hebr. doende gedaen.
margenoot44
D. menschen. siet Iob 12. op vers 10. alsoo in ’t volgende vers.
margenoot45
Een afgebroken reden in ’t eedt-sweeren gebruycklick. siet Deut. 1. op vers 35.
margenoote
Ierem. 31.28.
margenoot46
Ofte, wacker zijn. Siet bov. cap. 1.11, 12.
margenoot47
Hebr. alle man. Siet bov. 4. op vers 3.
margenoot48
Hebr. ontkomene des sweerts.
margenoot49
Hebr. lieden van getal. Siet Gen. 34. op vers 30. ende vergel. bov. vers 14.
margenoot50
And. waren, verstaende de ontkomene.
margenoot51
D. ervaren, vernemen, ondervinden. alsoo in ’t volgende vers.
margenoot52
Hebr. van my of van hen. D. dat van my is uytgegaen, of ’t gene dat van hen is uytgegaen.
margenoot53
Dat in ’t volgende vers verhaelt wort.
margenoot54
D. u straffen sal. siet Gen. 21. op vers 1.
margenoot55
Hebr. bestaende, ofte, oprijsende bestaen sullen.
margenoot56
By de heydensche schrijvers genoemt Apries, by andere Vaphres. dese was een kints-kint van Pharao Necho, als Herodotus, in sijn tweede boeck betuygt.
margenoot57
Die nae sijn leven staen. Siet Exod. 4. op vers 19. ende 2.Sam. 4. op vers 8. Herodotus schrijft dat hy van sijnen eygenen onderdaen, Amasis, overwonnen zijnde, ten laetsten den Egyptenaren, die tegen hem waren opgestaen, zy overgelevert, ende van haerlieden verworgt. Eenige meynen dat desen Apries den Propheet Ieremia heeft laten ombrengen, misschien om dese Prophetie, ende ter begeerte deser booser Ioden, dien hy hem mach hebben overgelevert om te steenigen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken