Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

Clachte des propheten over de sonden van alle de standen des Ioodschen volcks, by namen over hare halsterricheyt, vers 1, etc. hy dreychtse met de straffe Godes, 8. Daer na propheteert hy, hoe Godt de heydenen soude tot sijne kennisse brengen, sijne kercke van hare sonden soude reynigen, haer beschermende, ende hare vyanden verdelgende, maer haer verheerlicken, 9, etc.

1

WEe Ga naar margenoot1 de eyselicke, ende Ga naar margenoot2 de bevleckte: Ga naar margenoot3 de verdruckende Stadt.

2

Sy en hoort nae de Ga naar margenoot4 stemme niet, Ga naar margenoot5 sy en neemt de tucht niet aen: sy en vertrouwt niet op den HEERE; tot haren Godt Ga naar margenoot6 en naedert sy niet.

3

Ga naar margenoota Hare Vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haer: hare Richters zijn Ga naar margenoot7 avont-wolven, Ga naar margenoot8 die de beenderen niet en breken Ga naar margenoot9 tot aen den morgen.

4

Ga naar margenootb Hare propheten zijn lichtveeerdich, gantsch Ga naar margenoot10 trouwloose mannen: hare Priesters Ga naar margenoot11 verontreynighen het heylighe, Ga naar margenoot12 sy doen de Wet gewelt aen.

5

Ga naar margenoot13 De rechtveerdige HEERE Ga naar margenoot14 is in 't midden Ga naar margenoot15 van haer, hy Ga naar margenootb en doet geen onrecht: Ga naar margenoot16 alle morgen Ga naar margenoot17 geeft hy sijn recht in't licht, Ga naar margenoot18 daer en ontbreeckt niet, doch de verkeerde Ga naar margenoot19 en weet van geen schaemte.

[Folio 129v]
[fol. 129v]

6

Ick hebbe de Heydenen uytgeroeyt, Ga naar margenoot20 hare hoecken zijn verwoest, ick hebbe hare straten eensaem ghemaeckt, dat niemant daer door gaet: hare steden zijn verstoort, soo Ga naar margenoot21 datter niemandt en is, datter geen inwoonder en is.

7

Ga naar margenoot22 Ick seyde, Ga naar margenoot23 Immers sult Ga naar margenoot24 ghy my vreesen, ghy sult de tucht aennemen, op dat Ga naar margenoot25 hare wooninge niet uytgeroeyt soude worden: Ga naar margenoot26 al wat ick haer besocht hebbe, Ga naar margenoot27 waerlick sy hebben haer vroech op-ghemaeckt, sy hebben alle hare handelinghen verdorven.

8

Daerom Ga naar margenoot28 verwacht my, spreeckt de HEERE, ten dage als ick my opmake tot den roof: want Ga naar margenoot29 mijn oordeel is, Ga naar margenoot30 de Heydenen te versamelen, de Coninckrijcken te vergaderen, om Ga naar margenoot31 over haer mijne gramschap, de gantsche hitticheyt mijnes toorns, Ga naar margenoot32 uyt te storten, want dit Ga naar margenoot33 gantsche landt, sal door het vyer mijnes yvers verteert worden.

9

Ghewisselick, Ga naar margenoot34 dan Ga naar margenoot35 sal ick tot de volcken een reyne Ga naar margenoot36 sprake wenden: op dat sy alle den Name des HEEREN aenroepen, op dat sy hem dienen Ga naar margenoot37 met eene eenparige schouder.

10

Vande zijde der rivieren Ga naar margenoot38 der Mooren, sullen mijne Ga naar margenoot39 eernstighe aenbidders, Ga naar margenoot40 [met] de dochter mijner verstroyde, mijne Ga naar margenoot41 offerhande brengen.

11

Te dien dage en sult Ga naar margenoot42 ghy Ga naar margenoot43 niet beschaemt wesen van weghen alle uwe handelingen, daer mede ghy tegen my overtreden hebt: want alsdan sal ick uyt het midden van u wechnemen die van vreuchde opspringhen over uwe Ga naar margenoot44 hoovaerdye, ende ghy en sult u voortaen niet meer verheffen Ga naar margenoot45 om mijnes heyligen Berghs wille.

12

Maer ick sal in't midden van u doen overblijven Ga naar margenoot46 een elendich ende Ga naar margenoot47 arm volck: die sullen Ga naar margenoot48 op den Name des HEEREN betrouwen.

13

Ga naar margenoot49 De overgeblevene van Israël Ga naar margenoot50 en sullen geen onrecht doen, nochte Ga naar margenoot51 geen leugen spreken, ende in haren mont en sal geene bedriechlicke tonghe ghevonden worden: maer Ga naar margenoot52 sy sullen weyden ende neder-liggen, ende Ga naar margenoot53 niemant salse verschricken.

14

Singht vrolick Ga naar margenootc ghy dochter Zions, Ga naar margenoot54 juycht, Israël: weest blijde, ende springt op van vreuchde van gantscher herte, Ga naar margenoot55 ghy Ga naar margenootd dochter Ierusalems.

15

De HEERE heeft uwe Ga naar margenoot56 oordeelen wech ghenomen, hy heeft Ga naar margenoot57 uwen vyant Ga naar margenoot58 wech ghevaecht: de Coninck Israëls, de HEERE Ga naar margenoot59 is in't midden van u, ghy Ga naar margenoot60 en sult geen quaet meer sien.

16

Te dien dage sal tot Ierusalem geseyt worden, En vreest niet: Ga naar margenoot61 ô Zion, Ga naar margenoot62 en laet uwe handen niet slap worden.

17

De Heere uwe Godt is in't midden van u, Ga naar margenoot63 een helt [die] verlossen sal, hy sal Ga naar margenoot64 over u vrolick zijn met blijdtschap, Ga naar margenoot65 hy sal swijgen in sijne liefde, hy sal sich over u verheugen met gejuych.

18

Ga naar margenoot66 De bedroefde om der by-een-komste wille, sal ick versamelen, Ga naar margenoot67 sy zijn uyt u, de schimpinge is een last Ga naar margenoot68 op haer.

19

Siet, ick sal te dien tijde alle uwe verdruckers verdoen: ende ick sal Ga naar margenoot69 de hinckende behoeden, ende Ga naar margenoot70 de uytghestootene versamelen, ende Ga naar margenoot71 ick salse stellen tot eenen lof, ende Ga naar margenoot72 tot eenen name, Ga naar margenoot73 in het gantsche lant daer sy beschaemt zijn geweest.

20

Te dier tijdt sal ick Ga naar margenoot74 ulieden Ga naar margenoot75 herwaerts brengen, ten tijde, namelick als ick u versamelen sal: Ga naar margenoot76 sekerlick ick sal ulieden setten tot eenen name, ende tot eenen lof, Ga naar margenoot77 onder alle volckeren der aerde, als ick Ga naar margenoot78 uwe gevangenissen voor uwe oogen wenden sal, seyt de HEERE.

Eynde des Propheets SEPHAN-JA.

margenoot1
Of, vervuylde, lasterlicke, of, gierige. And. vvee den krop. D. de Stadt die eenen grooten krop heeft, die alles verslint, gelijck de roof-vogels, die alles wat sy vinden in-slocken, het zy rouw of rauw.
margenoot2
Of, roof-stadt. het Hebr. woort beteeckent rooven, ende onderdrucken. And. de besmette stadt. T.w. met allerley grouwelicke sonden. eenige hebben hier, de duyfstadt, welcke vogel eenen grooten krop heeft, ende veel spijse opsnapt.
margenoot3
Verstaet de Stadt van Ierusalem, diens Coninghen, Vorsten, ende verscheydene machtige, ende trotsige burgers ende inwoonders, velen menschen grooten overlast ghedaen hebben. Vergel. met dit vers het eerste, ende het vijfde capittel des Propheten Iesaiae.
margenoot4
De vermaningen des Heeren door sijne Propheten.
margenoot5
Sy en laet haer niet onderrichten, 't welck een teecken van d'waesheyt is, Prov. 1. vers 7. Verg. Ierem. 2.30. ende 5.3. ende 7.28.
margenoot6
T.w. van gantscher herten. Verg. Iesa. 29.13. maer Hose. 6.1. vermanen de Godtsalighe malkanderen tot den Heere te keeren.
margenoota
Prov. 28.15. Vergel. Ezech. 22.27.
margenoot7
Die des avonts om-henen sluypen, T.w. om op de schapen te loeren. Siet Hab. 1.8. Men kan oock door avont verstaen den nacht, als Hab. 2.7.
margenoot8
Maer terstont hare proeye met vleesch en beenderen opvreten, niet met allen, ja selfs de beenderen niet overlatende tot 'sanderen-daechs smorgens. Hebr. die niet en ontbeenen tot 'smorgens. Siet Num. 24. op vers 8. ende verg. Ier. 5.6.
margenoot9
Of, op den morghen, of, tot op den morgen.
margenootb
Ierem. 23.11, 32. Hose. 9.7.
margenoot10
Hebr. mannen der trouvvloosheden, die noch Godt, noch de menschen getrouwe en zijn.
margenoot11
D. ontheylighen, of, ontwijen het heylichdom, of 't gene dat den Heere geheylicht ende geoffert wort: of, sy en prediken het woort Godes niet oprechtelick, noch en leggen 't niet uyt in sijnen rechten sin.
margenoot12
Siet Ezech. 22. d'aent. op vers 26. Verg. Matt. 23.16. ende Marc. 7.9, 10, etc.
margenoot13
Of, de Heere die rechtveerdich is, is, etc.
margenoot14
Ten aensiene dat hy te Ierusalem sijnen Godts-dienst hadde opgerichtt. Eenige meynen dat dit zijn de woorden der Ioden, die den Prophete voor-werpende op sijne woorden vers 4.
margenoot15
T.w. van de Stadt van Ierusalem.
margenootb
Deut. 32.4.
margenoot16
Hebr. in morghen, in morgen. D. alle dage. Siet 2.Chron. 36.15. Ier. 5.13. ende 7.25. ende 11.7. ende 25.3.
margenoot17
Dat is, laet hy sijn recht opentlick leeren, T.w. door sijne Propheten, die, buyten twijffel, ghedaen hebben het gene dat Paulus sijnen discipel Timotheum vermaent, 1.Tim. 4.16. ende 2.Tim. 4.2.
margenoot18
T.w. dat ontbreken kan tot onderrichtinge deses volcks. Iesa. 5.4.
margenoot19
D. hy en vraecht na eere noch oneere. Verg. Ierem. 3.3, etc. ende 5.3.
margenoot20
Siet boven c. 1. op vers 16. doch eenige verstaen door de hoecken, de uyterste grensen, ofte, palen des landts.
margenoot21
D. datter gheen mensche in de selve te vinden en is. Verg. bov. 2.5, 6, 14, 15.
margenoot22
D. ick dacht by my selven.
margenoot23
T.w. aenmerckende de straffen die den Heydenen zijn over-komen. And. Vreest my nochtans, neemt de tucht aen, etc.
margenoot24
O Ierusalem, sult my vreesen, u aen de Heydenen spiegelende.
margenoot25
D. de stadt Ierusalem. Andre verstaen hier door de vvooninge, de inwooners der Stadt Ierusalem: Of, hare vvooninghe, voor hare wooningen.
margenoot26
Of, [door] alles daer mede ick haer besocht hebbe: Door haer, verstaen eenige de Heydenen, andre de Ioden.
margenoot27
Of, nochtans hebben sy haer ghehaeft, etc. D. sy hebben haerselven moetwillichlick vroech in verderf gebracht: of, van 's morghens vroech hebben sy alle hare vvercken verdorven. Of, nochtans hebben sy alle hare vvercken verdorven. Siet van dusdanige t'samenvoeginge van twee woorden, Psal. 45. op vers 5.
margenoot28
Hy spreeckt noch de boose onder de Ioden aen. De sin is, paster vry op, ick sal u gewisselick komen, ende sal u door de Chaldeen ende andere Volckeren besoecken.
margenoot29
D. het besluyt mijnes voornemens.
margenoot30
T.w. de Chaldeen, ende andre Volckeren. siet Ezech. 16.37.
margenoot31
T.w. over de Ioden, namelick over de halstarrige Ioden, siet bov. cap. 1.18.
margenoot32
Siet Psal. 79. op vers 6. ende vergelijckt Ezech. 22.31.
margenoot33
T.w. het gantsche Ioodsche lant, als bov. 1.18. Doch verstaet dit hier van het grootste deel der inwoonderen des Ioodschen lants. Alsoo stater Genes. 41.57. Alle landen quamen in Egypten tot Ioseph. D. vele van de inwoonderen der omliggende landen.
margenoot34
T.w. na dat ick die volckeren, ende de Ioden also sal besocht hebben. Andre verstaen dat door [dan] hier beteeckent wort de tijdt der verschijninge des Messiae.
margenoot35
Of, Alsdan sal ick de volckeren de lippen veranderen in reyne [lippen]. D. ick sal mijne uytverkorene onder de Heydenen weder-baren door den Heyligen Geest, dat haren mont ende herte reyn sullen zijn: dat sy van Godt reynelick sullen ghevoelen ende spreken, hem heylichlick dienende. siet Iesa. 51. vers 17.
margenoot36
Hebr. lippe.
margenoot37
D. eendrachtelick: een maniere van spreken ghenomen van de last-draghende menschen of beesten. Siet Hose. 6. in de aenteeck. op vers 9. Vergelijckt Ierem. 32.39. ende siet de vervullinghe Actor. 1.14. ende 2.1, 46. ende 4.32. Siet oock Ioan. 10.16. Ephes. 2.14, etc.
margenoot38
D. van Mooren-landt. Doch verstaet onder de Mooren, oock andere verre gelegene Volckeren ende Natien, Iesa. cap. 18. vers 4. ende 60.4.
margenoot39
Siet d'aent. Genes. 25. op vers 21. ende Ezech. 35. op vers 13. Verst. hier de gene die tot den waren Godt bekeert zijnde, dagelicks hare gebeden tot Godt doen sullen.
margenoot40
D. mitsgaders de Ioden, die in de Babylonische gevanckenisse zijn verstroyt geweest, die my so lief zijn als een dochter hare moeder is. Vergel. Ioan. 11.52. Sommige Oversetters voegen hier in voor met het woort namelick, in desen sin, het geschenck 't welck men my brenghen sal, sullen zijn de Ioden, die verstroyt zijn in de Landen gheleghen aen de zijde van de rivieren der Mooren.
margenoot41
T.w. geestelicke offerhanden, of gheschencken, Dat is, sy sullen my dienen ende gehoorsamen. Vergel. Iesa. 18.7. ende Malach. 1.11. Rom. 12.1. And. van de ander zijde der Riviere der Mooren, sullen my mijne eernstighe aenbidders toegebracht vvorden tot een geschenck. Siet de volvoeringe deser Prophetie Actor. 8.27, 35, 36.
margenoot42
O mijn volck, ô mijn Kercke.
margenoot43
De sin is, dewijle ghy sult geheylicht, ende van alle uwe sonden gereynicht zijn, door het bloet, ende den Geest des Heeren Iesu Christi, so en sult ghy voor den Richterstoel Godes daer over niet beschaemt gemaeckt worden.
margenoot44
And. heerlickheyt. want het Hebr. woort wort in het goede, ende in het quade ghenomen. Ende hier schijnt dit de sin te wesen, Daer en sullen voortaen geene onder u gevonden worden, die haer sullen verhoovaerdigen over die uytwendige Ceremonien, ende dien treffelicken Tempel, (Ierem. 7.4.) want het Rijcke Godes ende sijne Ghemeynte, sal voortaen door de gantsche wereldt verspreydt worden. Ioan. 4. versen 21, 23.
margenoot45
Of, op mijnen heyligen Bergh. Hebr. op den Bergh mijner heylicheyt. D. om dat ghy offert in mijnen Tempel op den Berch des Heeren, of van wegen het ydel vertrouwen op de uyterlicke Ceremonien, sonder te letten op de heyliginge der conscientie.
margenoot46
Ten aensien dat ick het wel te deghe sal ghekastijdt ende vernedert hebben.
margenoot47
Dat is, geringh ende verachtt by de wereldt, ende door Godts genade nochtans rijck gemaeckt in't gheloove ende andere gheestelicke gaven.
margenoot48
Dat is, op den Heere, niet op eenige uytwendige dingen, het zy Ierusalem, of de Tempel, of yet derghelijcke. maer alleen op den Heere. Siet Ier. 9. versen 33, 34.
margenoot49
Hebr. het overblijfsel Israëls en sullen gheen onrecht doen. Te weten, die de Heere uyt den hoop der verworpene ende verlorene Ioden uytverkoren heeft.
margenoot50
Te weten, met op-ghesetten moetwille, of tegen hare conscientie. Siet 1.Ioan. 3.9.
margenoot51
D. sy en sullen haer niet begheven noch ghewennen tot liegen en bedriegen, maer sy sullen haer beneerstighen om te doen al wat heylich, oprecht, ende wel gedaen is.
margenoot52
Dat is, Godt de Heere salse beschutten ende bewaren voor al 't quaet, dat de boose menschen haer soecken aen te doen, vergel. Mich. 4.4.
margenoot53
Dat is, sy sullen sekerlick ende gerustelick leven. De sin is, De boose boeven en sullense niet beschadigen, na haren moetwille.
margenootc
Zachar. 9.9.
margenoot54
Het Hebr. woort staet in't veelvoudich getal, ende Israel in't eenvoudighe.
margenoot55
D. ghy Israeliten. het beteeckent het selve dat ghy dochter Zions beteeckent: namelick hier, de ghemeynte der geloovigen des Nieuwen Testaments.
margenootd
Zach. 9.9.
margenoot56
D. kastijdinghen of straffen van weghen de sonden. Dit is d'oorsake der blijdtschap daer van vers 14. gesproken wort.
margenoot57
T.w. de Assyriers, Chaldeen, etc. ja oock uwe geestelicke vyanden, den duyvel, ende helle, heeft hy onder uwe voeten geleyt, 1.Cor. 15. versen 25, 26, 56, 57.
margenoot58
Of, vvech-geruymt, uyt den wech geweert, siet Gen. 24. op vers 31.
margenoot59
T.w. om u te beschutten ende te beschermen.
margenoot60
D. ghy en hoeft u voor geen quaet meer te vreesen, vvant daer en is niet dat ons scheyden kan van de liefde Godes, die daer is in Christo Iesu onsen Heere, Rom. 8.39. siet Iob 7. op vers 7. Levit. 14.36. Psal. 80.10. Iesa. 40.3. ende 57.14. ende 62.10. Malach. 3.1.
margenoot61
And. [tot] Zion.
margenoot62
D. en geeft den moet niet verloren, en vertraeght niet in den yver der Godtsalicheydt: de reden is vers 15 gheseyt, namelick om dat de Heere in't midden van haer was. Siet dese maniere van spreken 2.Sam. 4.1. ende de aenteeckeningh aldaer.
margenoot63
In ende door Christum alleen overwinnen wy. Rom. 8. vers 37. ende 1.Cor. 15.57. ende 1.Ioan. 5. versen 4, 5.
margenoot64
Van wegen de sonderlinge liefde die hy u is toedragende.
margenoot65
Of, stille zijn, of gerust zijn, D. hy sal genoegen hebben in de liefde welcke hy t'uwaerts dragen sal, 1.Petr. 2.5. Of hy en sal u niet meer alsoo plagen gelijck hy voor desen gedaen heeft, dewijle hy u in Christo lief heeft, ende u uwe sonden vergeeft.
margenoot66
D. die treurich ende bedroeft zijn om dat sy in den Tempel niet en moghen t'samen komen, tot oeffeninge des Godts-dienstes. Vergel. Psal. 42.2, 3, 5.
margenoot67
Dewijle sy oock Godes volck zijn, of, uyt u ô Ierusalem, D. uyt Godes volck.
margenoot68
T.w. de bedroefde gemeynte, namelick als sy by die spot-vogels moeten verkeeren, die Godt ende sijn woort beschimpen. siet doorgaens den xlij Psalm.
margenoot69
D. mijn Kercke, die nu aenstoot lijdt. siet Mich. 4. d'aent. op vers 6. ende verg. Ezech. 34.16. Mich. 4.7.
margenoot70
Door de uytgestootene verstaen eenige de Heydenen, als oock Mich. 4.6. Andre die, die in ballinghschap vervoert ende verstooten waren.
margenoot71
T.w. mijn volck, de kercke, die hy stracx genoemt heeft de hinckende, of, kreupele, ende uytgestootene.
margenoot72
D. tot eere, als ond. vers 20.
margenoot73
Hebr. in het gantsche lant harer schaemte. And. vvelcker schaemte over de gantsche aerde gevveest is. In plaetse daer men haer over al schande ende smaet heeft aenghedaen, insonderheydt by de Assyriers ende Chaldeen, die haren spot met Godes volck dreven.
margenoot74
O ghy Ioden.
margenoot75
T.w. in u lant, daer ghy so seer na verlangt.
margenoot76
Of, vvant, of, dan.
margenoot77
Dit is te verstaen ten dien aensien, dat de kercke door de gantsche werelt soude uytgebreydt worden ten tijde der verschijninge des Messiae.
margenoot78
D. het groot getal uwer gevangenen. Vergel. Amos 9.14.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken