Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

De Heere maeckt de Israeliten indachtich sijner liefde tot haer, die hy daerinne bewesen heeft, dat hy Iacob heeft lief gehadt, maer Esau gehaett, vers 1, etc. Daer na klaecht hy over hare ondanckbaerheyt, voor eerst der priesteren, ende daer na des volcx, die allegaer ongetrouw waren in de offerhanden, 6. ende hy vermaentse tot berouw ende bekeeringe, 9. ende hy propheteert van den rechten Godts-dienst, welcken hem de geloovige onder alle volckeren in het Nieuwe Testament bewijsen souden, 11, etc.

1

Ga naar margenoot1 DE last des woorts des HEEREN Ga naar margenoot2 tot Israël, Ga naar margenoot3 door den dienst van Ga naar margenoot4 Maleachi.

2

Ick hebben u-lieden lief gehadt, seyt de HEERE: maer ghy Ga naar margenoot5 segt, Ga naar margenoot6 Waer in hebt ghy ons lief gehadt? Ga naar margenoot7 Was niet Esau Iacobs broeder? spreeckt de HEERE: Ga naar margenoota Ga naar margenoot8 nochtans hebbe ick Iacob lief gehadt,

3

Ende Esau hebbe ick gehaett: Ga naar margenoot9 ende ick hebbe Ga naar margenoot10 sijne bergen gestelt [tot] eene verwoestinge, ende Ga naar margenoot11 sijne erve voor de draken der woestijne.

4

Of schoon Ga naar margenoot12 Edom seyde, Wy zijn verarmt, doch Ga naar margenoot13 wy sullen de woeste plaetsen weder bouwen: alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoot14 Sullen sy bouwen, so sal ick afbreken; ende Ga naar margenoot15 men salse noemen, Landtpale der godtloosheyt, ende een volck Ga naar margenoot16 op het welcke de HEERE vergramt is tot inder eeuwicheyt.

5

Ende uwe oogen Ga naar margenoot17 sullen't sien, ende ghylieden sult seggen, Ga naar margenoot18 De HEERE zy groot gemaeckt Ga naar margenoot19 van de lantpale Israëls af.

6

Een sone Ga naar margenoot20 sal den vader eeren, ende een knecht Ga naar margenoot21 sijnen heere: ben ick dan een Vader, waer is Ga naar margenoot22 mijne eere? ende ben ick een Heere, waer is Ga naar margenoot23 mijn vreese? seyt de HEERE der heyrscharen tot u, Ga naar margenoot24 ô Priesters, verachters mijnes Naems: Ga naar margenoot25 maer ghy segt, Ga naar margenoot26 Waer mede verachten wy uwen Name?

7

Ghy brengt op mijnen altaer Ga naar margenoot27 verontreynicht Ga naar margenoot28 broot, ende Ga naar margenoot29 segt, Waer mede verontreynigen wy Ga naar margenoot30 u? Daer mede, dat ghy segt, Ga naar margenoot31 des HEEREN tafel Ga naar margenoot32 is verachtelick.

8

Want als ghy Ga naar margenoot33 wat blints aenbrengt om te offeren, Ga naar margenoot34 't en is [by u] niet quaet, ende als ghy Ga naar margenoot35 wat kreupels ofte krancks Ga naar margenoot36 aenbrengt, Ga naar margenoot37 't en is niet quaet: Brengt dat doch uwen Vorst; Ga naar margenoot38 sal hy een welgevallen aen u hebben? ofte sal hy Ga naar margenoot39 u aengesichte opnemen? seyt de HEERE der heyrscharen.

9

Ga naar margenoot40 Nu dan, smeeckt doch het aengesichte Godes, dat hy ons genadich zy: Ga naar margenoot41 sulcx is van uwe hant geschiet, Ga naar margenoot42 sal hy u aengesichte opnemen? seyt de HEERE der heyrscharen.

10

Wie isser oock Ga naar margenoot43 onder u die Ga naar margenoot44 de deuren Ga naar margenoot45 [om niet] toesluyt? Ga naar margenoot46 ende ghy en steeckt het vyer niet aen [op] mijnen altaer om niet. Ick en hebbe geenen lust aen u, seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenootb ende het spijs-offer en is my Ga naar margenoot47 van uwe hant niet aengenaem.

11

Maer Ga naar margenoot48 van den opganck der Sonne tot haren onderganck, Ga naar margenoot49 sal mijn Name groot zijn onder de Heydenen; ende aen alle plaetse sal mijnen Name Ga naar margenoot50 reuck-werck toe-gebracht worden, ende een reyn spijs-offer: want mijn Name sal groot zijn onder de heydenen, seyt de Heere der heyrscharen.

[Folio 137v]
[fol. 137v]

12

Ga naar margenoot51 Maer ghy ontheylicht Ga naar margenoot52 dien, als ghy segt, Ga naar margenoot53 Des HEEREN tafel is ontreynicht, Ga naar margenoot54 ende Ga naar margenoot55 haer inkomen, hare spijse is verachtelick.

13

Ga naar margenoot56 Noch segt ghy, Siet, Ga naar margenoot57 wat eene vermoeytheyt! Ga naar margenoot58 maer ghy soudt het kunnen wech blasen, seyt de HEERE der heyrscharen: ghy brengt oock 't gene dat gerooft is, ende Ga naar margenoot59 dat kreupel, ende kranck is: Ga naar margenoot60 ghy brengt oock spijs-offer: soude my Ga naar margenoot61 sulcx aengenaem zijn van uwe hant? seyt de HEERE.

14

Ia vervloeckt zy de bedrieger, Ga naar margenoot62 die een manneken in sijne kudde heeft, ende den Heere belooft ende offert Ga naar margenoot63 dat verdorven is: want ick ben Ga naar margenoot64 een groot Coninck, seyt de HEERE der heyrscharen, ende mijn Naem is vreeslick Ga naar margenoot65 onder de Heydenen.

margenoot1
Siet Iesa. 13.1. ende Zach. 9.1.
margenoot2
Tot het volck dat uyt de Baylonische gevanckenisse in sijn lant weder gekomen was, zijnde niet alle Ioden, maer oock sommige Israeliten. Siet 1.Chron. 9. op vers 3.
margenoot3
Hebr. door de hant.
margenoot4
Gemeenlick genoemt Malachias.
margenoot5
T.w. met verachtsaemheyt: of immers uyt swackheyt, of onwetenheyt. And. Indien ghy-lieden segt.
margenoot6
D. waer aen blijckt het, dat ghy ons lief gehadt hebt? wy worden met soo vele tegenspoeden, ja wel met meer, tehuys gesocht, dan vele onder de Heydenen, die den waren Godt niet en kennen noch en eeren.
margenoot7
Dit is de antwoorde des Heeren op de voor-gaende vrage des volcks. Als of hy seyde, Is dat niet een klaer bewijs mijner liefde tegen ulieden, dat ick uwen Vader Iacob verkoren, ende sijnen broeder Esau verworpen hebbe? waer op gevolcht is, dat ick u, ende niet Edom, tot mijn volck hebbe aengenomen, ende allerley weldaden bewesen, ende nu tegenwoordelick uyt Babel verlost.
margenoota
Rom. 9.13.
margenoot8
Siet Rom. 9.13.
margenoot9
D. ick hebbe sijn lant verwoest, ende woest gelaten, ende ulieden hebbe ick wederom in u Vaderlant ende Godts-dienst herstelt. Vergel. Ierem. 49.8. ende Ezech. 25.12, etc.
margenoot10
D. berchachtich lant, daer hy in woonde, genoemt Seïr.
margenoot11
D. het lant 't welck Esau ende sijne nakomelingen vele jaren als hare erve ende eygen lant beseten hebben, sal ick den draken der woestijne te bewoonen geven. Siet Ierem. 49.13, etc.
margenoot12
D. de Edomiten.
margenoot13
Hebr. wy sullen wederkeeren, wy sullen bouwen.
margenoot14
Of, sy sullen bouwen, maer ick sal afbreken. De sin is, der Edomiten lant is verwoest, ende het sal eeuwelick woest blyven, sonder weder op te komen.
margenoot15
D. men sal haer lant noemen.
margenoot16
Of, het welck de Heere verfoeyt heeft tot in eewicheyt. Siet van het Hebr. woort Mich. 6. op vers 10.
margenoot17
T.w. dese verwoestinge Edoms.
margenoot18
T.w. van wegen het verdelgen sijner vyanden.
margenoot19
Of, over de lantpale Israëls. Andre setten dit versken aldus over, 't welck uwe oogen sien sullen van de lant-pale Israëls af, ende ghy-lieden sult seggen, De Heere maeckt sich groot, Vergel. Psal. 35.26, 27. ende Psal. 40.17. ende 70.5. ende 104.1.
margenoot20
D. hy is schuldich sijnen Vader te eeren.
margenoot21
Hebr. sijne Heeren. Siet Genes. 39. op vers 2.
margenoot22
D. de eere diemen my schuldich is.
margenoot23
D. de vreese diemen my schuldich is.
margenoot24
Hy bestraft de Priesters die doe leefden, by name, om dat sy, die van ampts wege schuldich waren de sonden des volcks wel eernstelick te bestraffen, het selve met een quaet exempel voor-gingen.
margenoot25
And. Indien ghy-lieden segt:
margenoot26
Dese snoode priesters en begingen niet alleen grove sonden, maer sy waren in de selve soo verhart, dat syse noch niet en wouden bekennen.
margenoot27
D. sodanige offerhanden, die door de wet verboden zijn, Levit. 22.20, etc. Deut. 15.21. waer van vers 8, eenige exempelen by-gebracht worden.
margenoot28
Voor spijse, of, offerhande, diemen den Heere offerde op den brant-offer-altaer, om door't vyer verteert te worden, Siet Ezech. 44.7.
margenoot29
Niet dat sy dit met uytgedruckte woorden seyden, maer sy bewesen ende deden met der daet blijcken dat dit hare meyninge was.
margenoot30
U, D. uwen altaer. die de heylige dingen van Godt ingestelt veracht, die veracht Godt selfs.
margenoot31
D. des Heeren altaer. Siet d'aent. Ezech. 41. op vers 22. ende c. 44.16. Vergel. 1.Cor. 10.21.
margenoot32
D. niet soo hooge te achten, dat wy juyst het alder-beste onser kudden behoeven te offeren, gelijckmen eertijts gedaen heeft, doe dien schoonen Tempel ende altaer in eere waren.
margenoot33
D. een blint beest. Siet Levit. cap. 22. versen 20, 22, 25.
margenoot34
Of, Is dat niet quaet?
margenoot35
D. een beest dat kreupel, lam, of, hinckende is. Deut. cap. 17.1.
margenoot36
T.w. om te offeren.
margenoot37
Of, Ist niet quaet? Ia het trouwens, 't is quaet, dewijle de Heere verboden heeft sulcx te offeren.
margenoot38
D. meynt ghy, dat ghy hem een aengenaem geschenck sult brengen, als ghy hem sulck een beest brengt?
margenoot39
D. uwen persoon goedertierentlick aennemen? als ghy yets van hem bidt, of versoeckt? siet van dese maniere van spreken Gen. 19. op vers 21.
margenoot40
Dit spreeckt de Propheet spots-swijse tot de godloose priesters, als of hy seyde, Versoeckt het eens, ende siet of ghy huychelaers van Godt sult verhoort worden? voor seker neen ghy: dewijle ghy den Heere niet en behaecht, so en behaecht hem oock ulieder gebedt niet, noch oock uwe offerhanden.
margenoot41
T.w. dat ghy onbetamelicke offerhanden voor den altaer des Heeren gebracht hebt, ende dat oock andre sulcx gedaen hebben, haer wijsmakende, dat sulcx geen quaet en was. Vers 8.
margenoot42
D. sal hy achtinge geven op uwe persoonen, ampten, of gebeden? De sin is, Geensins.
margenoot43
T.w. onder de Priesters: of, onder u alle.
margenoot44
T.w. de deuren des Tempels. siet 1.Chron. 9.26.
margenoot45
Als of Godt seyde, En hebbe ick ulieden uwen arbeydt niet wel vergolden, als ick u de tienden gegeven hebbe, ende noch andre voordeelen ende profyten, als de eerste vruchten, ende deelen der offerhanden, tot ulieder onderhout? Ende even wel zijt ghy soo slof ende onachtsaem in 't waer-nemen uwes dienstes.
margenoot46
Hebr. ende ghylieden en steeckt mijnen altaer niet aen om niet.
margenootb
Ies. 1.11. Ier. 6.20. Amos 6.21.
margenoot47
T.w. dewijle ghy godloose, snoode boeven zijt. Siet Iesa. 1.11. Ierem 6.20.
margenoot48
D. door de gantsche werelt. siet Deut. 32.21. ende Psal. 113.3.
margenoot49
De sin is, Niet alleen in 't Ioodsche lant, maer door de gantsche werelt, salmen my eeren ende aenroepen: 't welck ten tyde Christi, ende voorts daer na is volbracht geworden.
margenoot50
D. men sal my den rechten Godts-dienst bewijsen: verstaet den innerlicken ende waren Godts-dienst, ende geestelicke offerhanden, die door de ceremonien des Ouden Testaments, welcke hier genoemt staen, afgebeeldet wierden. Vergel. Zachar. 14.16, 20.
margenoot51
Of, want.
margenoot52
T.w. mijnen Name.
margenoot53
T.w. om dat sy van de Chaldeen is verstoort geworden: daerom gaven dese fijne priesters voor, datmen aenden nieuwen altaer, die in de plaetse des ouden was opgericht, soo naeuwe niet verbonden en was, nochte schuldich en was soo naeuwe te letten op de offerhanden, of sy volmaeckt of onvolmaeckt, reyn of onreyn waren. siet bov. vers 7.
margenoot54
And. Daerom is, etc.
margenoot55
D. wat haer inkomen, D. offerhanden diemen daer op lecht, aengaet, dat is eene verachtsame spijse.
margenoot56
De sin is, Ghy Hypocriten, Als ghy sulck een mager schaep ofte geyten-bock tot den Tempel gedragen hebt, datmen't wel soude konnen wech blasen, so derft ghy u dan noch veynsen, dat ghy moede van het dragen geworden zijt, quansuys soo vett ende soo swaer is't.
margenoot57
Hoe moede ben ick geworden van dragen!
margenoot58
And. ende ghy hebt hem wechgeblasen, D. veracht. N. Godt. Vergel. Psal. 10.4.
margenoot59
Tegen het bevel des Heeren, Levit. 22.22.
margenoot60
T.w. sulcken spijs-offer, dat oock niet veel besonders en is. And. ghy brengt my, of offert my sulcx tot een spijs-offer.
margenoot61
T.w. sulck spijs-offer.
margenoot62
Die de macht en middel hebbende om Godt een offerhande te doen achtervolgens het bevel sijner Wet, sulcx na laet uyt giericheyt. Een brant-offer mostmen een manneken brengen. Lev. 1.3.
margenoot63
Dat beschadicht, ofte gebreckelick is, of, een vlecke heeft, ende derhalven niet bequaem ter offerhande.
margenoot64
Aldus wort de Heere oock van David genoemt Psal. 47.3. ende derhalven is hy te eeren ende te vreesen boven alle Coningen ende Vorsten. Siet bov. vers 8. Siet oock Psal. 48.3. ende Matt. 5.35.
margenoot65
Hoe veel te meer behoordet ghylieden, die mijn volck genoemt wort, my te vreesen, te eeren, ende te dienen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken