Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

1 Maria Magdalene gaet nae het graf, 't welck sy ledigh vint, ende bootschapt sulcks Petro ende Ioanni. 3 die beyde nae 't graf loopen, ende het alsoo bevinden. 11 Maria siet in 't graf twee Engelen. 14 Christus verschijnt haer selve, uyt wiens bevel sy den Discipelen sijne opstandinge bootschapt. 19 by welcke oock Christus selve des avonts verschijnt. 21 ende geeft haer den Heyligen Geest, ende macht om de sonden te vergeven, ende te houden. 24 Thomas daer by niet geweest zijnde en wil niet gelooven. 26 tot dat hy acht dagen daer nae Christum selfs siet ende belijdt, 30 Ioannes verklaert waerom, uyt vele andere, dese teeckenen beschreven zijn.

1

Ga naar margenoota ENde Ga naar margenoot1 op den eersten dagh der weke ginck Ga naar margenoot2 Maria Magdalene Ga naar margenoot3 vroegh, als het noch duyster was, na het graf: ende sagh Ga naar margenoot4 den steen van het graf wechgenomen.

2

Sy liep dan, ende quam tot Simon Petrus ende tot den anderen discipel, Ga naar margenootb welcken Iesus lief hadde, ende seyde tot haer, Sy hebben den Heere Ga naar margenoot5 wechgenomen uyt het graf, ende Ga naar margenoot6 wy en weten niet waer sy hem geleght hebben.

3

Ga naar margenootc Petrus dan ginck uyt, ende de ander discipel, ende sy quamen tot het graf.

4

Ende dese twee liepen te gelijck: ende de ander discipel liep voor uyt Ga naar margenoot7 snelder dan Petrus, ende quam eerst tot het graf.

5

Ende als hy nederbuckte, sagh hy Ga naar margenootd de Ga naar margenoot8 doecken liggen, nochtans en ginck hy [daer] niet in.

6

Simon Petrus dan quam ende volgde hem, ende ginck in het graf, ende sagh de doecken liggen.

7

Ende Ga naar margenoote den sweet-doeck, die op sijn Ga naar margenoot9 hooft geweest was [en sagh hy] niet by de doecken liggen, maer in't bysonder in een [ander] plaetse t'samen gerolt.

8

Doe ginck dan oock de ander discipel daer in, die eerst tot het graf gekomen was, ende sagh het, ende Ga naar margenoot10 geloofde.

9

Want sy en Ga naar margenoot11 wisten noch Ga naar margenootf de Schrift niet, dat hy van den dooden moest opstaen.

10

De discipelen dan gingen wederom Ga naar margenoot12 na huys.

11

Ga naar margenootg Ende Ga naar margenoot13 Maria stont buyten by het graf, weenende. Als sy dan weende, buckte sy in het graf.

12

Ende sagh Ga naar margenoot14 twee Engelen in witte [kleederen] sitten, eenen aen Ga naar margenoot15 het hooft, ende eenen aen de voeten, daer het lichaem Iesu gelegen hadde.

13

Ende Ga naar margenoot16 die seyden tot haer, Vrouwe, wat weent ghy? Sy seyde tot Ga naar margenoot17 haer: Om dat sy Ga naar margenoot18 mijnen Heere wechgenomen hebben, ende ick en weet niet, waer sy hem geleght hebben.

14

Ga naar margenooth Ende als sy dit geseght hadde, keerde sy haer achterwaerts, ende sagh Iesum staen, ende sy Ga naar margenoot19 en wist niet dat het Iesus was.

15

Iesus seyde tot haer, Vrouwe, wat weent ghy? wien soeckt ghy? Sy meynende dat het de hovenier was, seyde tot hem, Heere, so ghy hem [wech] gedragen hebt, seght my waer ghy hem geleght hebt, ende ick sal hem Ga naar margenoot20 wechnemen.

16

Iesus seyde tot haer, Maria. Sy haer Ga naar margenoot21 omkeerende seyde tot hem, Ga naar margenoot22 Rabbouni, 'twelck is geseght, Meester.

[Folio 56v]
[fol. 56v]

17

Iesus seyde tot haer, Ga naar margenoot23 En raeckt my niet aen, Ga naar margenoot24 want ick en ben noch niet opgevaren tot mijnen Vader: maer gaet henen Ga naar margenooti tot mijne Ga naar margenoot25 broeders, ende seght haer, Ga naar margenoot26 Ga naar margenootk Ick vare op tot Ga naar margenoot27 mijnen Vader, ende Ga naar margenoot28 uwen Vader, ende [tot] Ga naar margenoot29 mijnen Godt, ende Ga naar margenoot30 uwen Godt.

18

Ga naar margenootl Maria Magdalene ginck ende boodtschapte den discipelen, dat sy den Heere gesien hadde, ende [dat] hy haer dit geseght hadde.

19

Ga naar margenootm Als het dan avont was Ga naar margenoot31 opden selven eersten dagh Ga naar margenoot32 der weke, ende als de deuren gesloten waren, daer de discipelen vergadert waren om de vreese der Ioden, Ga naar margenoot33 quam Iesus ende stont in het midden, ende seyde tot haer, Ga naar margenoot34 Vrede zy u lieden.

20

Ende dit geseght hebbende toonde hy haer sijne Ga naar margenoot35 handen ende [sijne] zijde. Ga naar margenootn De discipelen dan wierden verblijd, als sy den Heere sagen.

21

Iesus dan seyde wederom tot haer, Vrede zy u lieden: Ga naar margenooto gelijckerwijs my de Vader gesonden heeft, Ga naar margenoot36 sende ick oock u lieden.

22

Ende als hy dit geseght hadde Ga naar margenoot37 blies hy [op haer], ende seyde tot haer, Ontfanght Ga naar margenoot38 den heyligen Geest.

23

Ga naar margenootp So ghy yemandts sonden Ga naar margenoot39 vergeeft, dien worden'se Ga naar margenoot40 vergeven: so ghy yemandts [sonden] houdt, [dien] zijn'se gehouden.

24

Ende Thomas, een van de twaelve, geseght Ga naar margenoot41 Didymus, en was met haer niet doe Iesus [daer] quam.

25

De andere discipelen dan seyden tot hem, Wy hebben den Heere gesien. Doch hy seyde tot haer, Indien ick Ga naar margenoot42 in sijne handen niet en sie Ga naar margenoot43 het teecken der nagelen, ende mijnen vinger en steke in het teecken der nagelen, ende steke mijne hand in sijne zijde, ick en sal Ga naar margenoot44 geensins gelooven.

26

Ende na Ga naar margenoot45 acht dagen waren sijne discipelen wederom Ga naar margenoot46 binnen, ende Thomas met haer: [ende] Iesus quam als de deuren gesloten waren, ende stont in het midden, ende seyde, Vrede zy u lieden.

27

Daer na seyde hy tot Thomam, Brenght uwen vinger hier, ende siet mijne handen, Ga naar margenootq ende brenght uwe handt, ende Ga naar margenoot47 steecktse in mijne zijde, Ende en zijt niet ongeloovigh, maer geloovigh.

28

Ende Thomas antwoordde ende seyde Ga naar margenoot48 tot hem, Mijn Heere, ende mijn Godt.

29

Iesus seyde tot hem, Om dat ghy my gesien hebt Thoma so hebt ghy gelooft: Ga naar margenoot49 Ga naar margenootr saligh [zijn'se] die niet en sullen gesien hebben, ende [nochtans] sullen gelooft hebben.

30

Iesus dan heeft noch wel Ga naar margenoots vele andere teeckenen inde tegenwoordigheyt sijner discipelen gedaen, die niet en zijn geschreven in Ga naar margenoot50 dit boeck.

31

Maer dese zijn geschreven, op dat ghy geloovet dat Iesus is de Christus, de Sone Godts: ende op dat ghy geloovende Ga naar margenoot51 het leven hebbet Ga naar margenoot52 in sijnen name.

margenoota
Matth. 28.1. Marc. 16.1. Luc. 24.1.
margenoot1
Gr. op eenen der Sabbathen. siet Mat. 28.1. Marc. 16.2, 9. ende hier nae vers 19.
margenoot2
Ende noch eenige andere vrouwen met haer Matth. 28.1. Luc. 24. versen 1, 10. dan het schijnt dat Maria Magdalene voor uyt is gegaen, ende eerst aen het graf gekomen.
margenoot3
Siet d' aenteeck. op Marc. 16.2.
margenoot4
'T welck van den Engel voor hare komste gedaen was. Matth. 28.2.
margenootb
Ioan. 13.23. ende 21.7, 20.
margenoot5
Dit seght sy, om dat sy noch van den Engel niet en was onderrecht van Christi opstandinge, dien sy daer na, zijnde weder gekeert, gesien heeft, vers 12.
margenoot6
D. ick, ende de andere vrouwen die mij gevolght zijn.
margenootc
Luc. 24.1, 2.
margenoot7
Namel. om dat hy jonger was als Petrus.
margenootd
Ioan. 19.40.
margenoot8
Gr. lijnen doecken. Namel. daer Christi doodt lichaem ingewonden was geweest: het welck een teecken was dat sijn lichaem niet genomen en was, gelijck de vrouwen meenden. Want anders souden oock de doecken met sijn lichaem wechgenomen zijn geweest.
margenoote
Ioan. 11.44.
margenoot9
D. daer sijn hooft in gebonden was geweest. Siet Ioan. 11.44.
margenoot10
N. dat het lichaem Christi wechgenomen was, gelijck de vrouwen geseght hadden vers 2. als het volgende vers uytwijst. Hoewel andere meynen dat Ioannes geloofde dat Christus vanden dooden was opgestaen: ende dat de volgende woorden alleen van den voorgaenden tijt moeten verstaen worden.
margenoot11
Ofte, verstonden.
margenootf
Psal. 16.10. Actor. 2.25, 31. ende 13.35.
margenoot12
Gr. tot haer selven, D. tot den haren, N. daer de discipelen vergadert waren, als blijckt vers 1, 9.
margenootg
Matth. 28.2. Marc. 16.5. Luc. 24.4.
margenoot13
N. tot het graf weder-gekeert zijnde met de andere vrouwen, den welcken alle gesamentlick de verschijninge der Engelen is geschiet, Matth. 28.5. Marc. 16.5. Luc. 24.4.
margenoot14
Mattheus ende Marcus seggen maer van eenen, om dat een het woort heeft gevoert.
margenoot15
D. hooft-ende, daer het hooft gelegen hadde.
margenoot16
N. de Engelen, nae dat sy de boodtschap van de opstandinge aen alle de vrouwen hadden gedaen, ende de andere vrouwen henen gegaen waren om het selve den Discipelen te verkondigen, gelijck de andere Euangelisten getuygen: ende Magdalene daer staende bleef, ende met haer schreyen ende woorden toonde, datse het selve noch niet wel en konde gelooven.
margenoot17
Namel. den Engelen.
margenoot18
Dat is, het doode lichaem mijns Heeren: gelijck Psal. 16.10.
margenooth
Matth. 28.9. Marc. 16.9.
margenoot19
Namel. om dat hare oogen gehouden wierden, gelijck den Discipelen nae Emmaus gaende oock geschiet is, Luc. 24.16.
margenoot20
Namel. om te salven, ende elders te begraven, dat hy u niet in de wege en zy.
margenoot21
Namel. door dien sy sijne stemme wiert kennende.
margenoot22
Dit is het selve woort met Rabbi, Ioan. 1.versen 39.50. ende met Rabboni, Marc. 10.51.
margenoot23
D. en houdt u selven ende my niet op met het aenraken ende houden van mijne voeten.
margenoot24
D. ick en sal so haest noch niet opvaren, ende van u vertrecken: ghy sult noch tijts genoech hebben om my te sien ende te spreken, ende om my eere te bewijsen. Andere meynen dat hy dit tegen haer soude geseght hebben, om haer te vermanen dat'se niet te seer en moeste met haer herte hangen aen sijne lichamelicke tegenwoordicheyt.
margenooti
Psal. 22.23. Matth. 2.10. Hebr. 2.11.
margenoot25
D. discipelen. D'oorsake waerom hy haer alsoo noemt siet in de aenteeckeninge op Matt. 28. vers 10.
margenoot26
D. ick sal haest opvaren, N. na dat ick haer van alles eerst sal onderrecht hebben.
margenootk
Ioan. 16.28.
margenoot27
N. van nature. Ioan. 1.18.
margenoot28
N. door genade der aenneminge tot kinderen. Ioan. 1. vers 12.
margenoot29
N. om dat ick als Middelaer de menschelicke nature om uwent wille hebbe aen-genomen. Hebr. 1.9.
margenoot30
D. die u niet alleen geschapen, maer boven dien u oock tot sijn eygendom heeft aengenomen. Hebr. 8.10.
margenootl
Matth. 28.8. Marc. 16.10. Luc. 24.9.
margenootm
Marc. 16.14. Luc. 24.36. 1.Corinth. 15.5.
margenoot31
Hier volght Ioannes de rekeninge der dagen na de wijse der Romeynen.Want alsoo dese verschijninge geschiet is des avonts laet, als nu de twee Discipelen van Emmaus by haer gekomen waren, Luc. 24.36. ende derhalven de Sonne lange ondergegaen was, soo soude dit nae der Ioden rekeninge niet de eerste maer de tweede dagh der weke zijn. Siet Ioan. 19.14.
margenoot32
Gr. der Sabbathen. Siet hier boven vers 1.
margenoot33
Hoe Christus daer binnen gekomen is, en wort niet uytgedruckt, ende is niet noodigh t'ondersoecken, alsoo hy door sijne Goddelicke kracht sulcks op verscheydene wijse heeft konnen doen, gelijck men sien kan. Actor. 12.10. so dat men hier uyt niet en kan besluyten, dat sijn lichaem door de beslotene deuren soude doorgegaen, ofte doorgedrongen zijn.
margenoot34
Dit was de gewoonlicke manier van groeten onder de Ioden, waermede sy malcanderen alle geluck ende salicheyt toewenschten.
margenoot35
N. met de lit-teeckens der wonden, die daer in waren.
margenootn
Ioan. 16.22.
margenooto
Iesa. 61.1. Matth. 28.19. Marc. 16.15. Luc. 4.18. Ioan. 17.80.
margenoot36
N. om het Euangelium te prediken. Siet Matth. 28.19. Marc. 16.15. Ioan. 17.18.
margenoot37
N. om met dit uyterlick teecken de werckinge des H. Geests af te beelden. Siet Ioan. 3.8. Actor. 2.2.
margenoot38
D. de gaven des H. Geests, die u noodigh zijn tot versterckinge uwes geloofs, tot dat de volheyt der selve, die u noodich sullen zijn tot uytvoeringe uwes Apostel-ampts, u sal gegeven worden na mijne hemel-vaert, op den Pingster-dagh. Ioan. 16.7. Actor. 2.4, 33.
margenootp
Matth. 16.19. ende 18.18.
margenoot39
D. na mijn woort ende bevel betuygt als mijne dienaers, dat sijne sonden van Godt vergeven, ofte gehouden zijn.
margenoot40
N. inden hemel, van Godt, Matth. 16.19. ende 18.18. want Godt heeft alleen de macht om eygentlick de sonden te vergeven. Iesa. 43.25. Matth. 9.3. Marc. 2.7.
margenoot41
Siet Ioan. 11, vers 16.
margenoot42
Gelijck Christus te voren de andere discipelen vermaent hadde te doen. Luc. 24.39.
margenoot43
N. door de nagelen ingedruckt 't welck 't Griecksch woort oock mede brenght.
margenoot44
N. dat hy selve waerlick van den dooden is opgestaen.
margenoot45
'T welck schijnt den tweeden Sondagh van sijne verrijsenisse te zijn, na dat het geheel Paeschen-feest ge-eyndight was.
margenoot46
N. het selve huys binnen Ierusalem, Luc. 24. vers 33.
margenootq
1.Ioan. 1.1.
margenoot47
Gr. werptse.
margenoot48
So spreeckt hy dan de volgende woorden tot Christum, ende van Christo, hem bekennende voor sijnen Heere, ende voor sijnen Godt.
margenoot49
D. immers so saligh: om dat sy door 't woort, sonder gesien te hebben, gelooven, 't welck met de nature des geloofs beter over een komt. Siet Hebr. 11.1. 1.Pet. 1.8.
margenootr
1.Pet. 1.8.
margenoots
Ioan. 21.25.
margenoot50
N. deses mijnes Euangeliums, waer van sommige oock by de andere Euangelisten beschreven zijn.
margenoot51
N. het eeuwige leven, het welck hier begint, ende namaels in den hemel sal volkomen zijn.
margenoot52
D. door hem, ende om sijne verdiensten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken