Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

1 Paulus predickt Christum tot Thessalonica. 4 Sommige Ioden ende vele Griecken gelooven. 5 andere verwecken tegen haer oproer, ende trecken Iason voor de Overste der stadt. 10 Doch Paulus ende Silas ontkomen, ende reysen na Bereën, daer sy oock prediken. 11 ende vele de Schrift neerstelijck ondersoeckende worden geloovigh. 13 De Ioden van Thessalonica vervolgen hem oock aldaer, 't volck beroerende. 14 maer de broeders geleyden Paulum tot Athenen. 16 alwaer hy hem ontstelt over de afgoderye. 18 ende wordt van sommige Epicureesche ende Stoische Philosophen bespot. 19 op de Richt-plaetse gebracht. 20 ende van sijne Heere naerder ondervraeght. 22 Waer over hy haer onderricht van de ydelheydt der afgoden, ende vande kennisse ende dienst des waren Godts, die hemel en aerde geschapen heeft ende regeert, welcken sy oock onbekent eenen altaer hadden op-gerecht. 30 Vermaent haer dan tot bekeeringe ende geloove in Christum, die van den dooden opgweckt, ende tot een Rechter der werelt gestelt is. 32 't welck sommige bespotteden, ende sommige geloofden, onder de welcke oock waren Dionysius Areopagita ende Damaris.

1

ENde door Ga naar margenoot1 Amphipolis ende Ga naar margenoot2 Apollonia [haren] wegh ghenomen hebbende, quamen sy to Ga naar margenoot3 Thessalonica, alwaer een Synagoge der Ioden was.

2

Ende Paulus, gelijck hy gewoon was, ginck tot haer in, ende dry Sabbathen lanck handelde hy met haer Ga naar margenoot4 uyt de Schriften,

[Folio 69r]
[fol. 69r]

3

[De selve] Ga naar margenoot5 openende, ende voor [oogen] stellende, Ga naar margenoota dat de Christus moeste lijden ende opstaen uyt den dooden, ende dat dese Iesus is Ga naar margenoot6 de Christus, dien ick, [seyde hy] u lieden verkondige.

4

Ga naar margenootb Ende sommige uyt haer Ga naar margenoot7 geloofden, ende wierden Paulo ende Sile Ga naar margenoot8 toegevoecht, ende van Ga naar margenoot9 Godtsdienstige Griecken een groote menichte, ende van de voorneemste vrouwen Ga naar margenoot10 niet weynige.

5

Maer de Ioden Ga naar margenoot11 die ongehoorsaem waren Ga naar margenoot12 [dit] benijdende, namen tot haer eenige boose mannen, uyt Ga naar margenoot13 de merckt-boeven, ende Ga naar margenoot14 maeckten dat het volck te hoope liep, ende beroerden de stadt: ende op het huys Ga naar margenoot15 Iasons Ga naar margenoot16 aenvallende, sochten sy'se Ga naar margenoot17 tot het volck te brengen.

6

Ende als sy'se niet en vonden, trocken sy Iason ende eenige broeders voor de Overste der stadt, roepende, Ga naar margenootc Dese, die de werelt Ga naar margenoot18 in roere hebben gestelt, zijn oock hier gekomen.

7

Welcke Iason in [sijn huys] genomen heeft: ende alle dese doen tegen de Ga naar margenoot19 geboden des Keysers, Ga naar margenootd seggende datter Ga naar margenoot20 een ander Coninck is, [namelick] eenen Iesus.

8

Ende sy beroerden de schare, ende de Overste der stadt, die dit hoorden.

9

Doch als sy van Iason ende de andere Ga naar margenoot21 vergenoeginge ontfangen hadden, lieten sy'se gaen.

10

Ende de broeders sonden terstont Ga naar margenoote des nachts Paulum ende Silam Ga naar margenoot22 wech na Bereen: welcke Ga naar margenoot23 daer gekomen zijnde gingen henen na de Synagoge der Ioden.

11

Ende dese waren Ga naar margenoot24 edelder dan die te Thessalonica waren, [als] die Ga naar margenoot25 het woort ontfingen met alle Ga naar margenoot26 toegenegentheyt, Ga naar margenootf Ga naar margenoot27 ondersoeckende dagelijcks Ga naar margenoot28 de Schriften, of dese dingen alsoo waren.

12

Vele dan uyt haer geloofden, ende der Grieckscher eerlijcke vrouwen ende der mannen niet weynige.

13

Maer als de Ioden van Thessalonica verstonden dat het woort Godts oock te Bereen van Paulo verkondight wiert, quamen sy oock daer, Ga naar margenootg ende Ga naar margenoot29 beweeghden de scharen.

14

Doch de Broeders sonden doe van stonden aen Paulum wech, dat hy ginge Ga naar margenoot30 als na de zee: maer Silas ende Timotheus bleven aldaer.

15

Ende die Paulum Ga naar margenoot31 geleydden brachten hem tot Athenen toe: ende Ga naar margenooth als sy bevel gekregen hadden aen Silam ende Timotheum, dat sy op het spoedighste tot hem souden komen, vertrocken sy.

16

Ende terwijle Paulus haer te Athenen verwachtede, wiert sijnen Ga naar margenoot32 geest in hem Ga naar margenoot33 ontsteken, siende dat de stadt Ga naar margenoot34 so zeer afgodisch was.

17

Hij Ga naar margenoot35 handelde dan in de Synagoge met de Ioden, ende met de gene die Ga naar margenoot36 Godtsdientigh waren, ende op de merckt alle dage met de gene Ga naar margenoot37 die [hem] voor quamen.

18

Ende sommige van de Ga naar margenoot38 Epicureische ende Ga naar margenoot39 Stoische Philosophen streden met hem: ende sommige seyden, Wat wil doch dese Ga naar margenoot40 klapper seggen? Maer andere [seyden], Hy schijnt een verkondiger te zijn van vremde Goden: om dat hy haer Iesum ende de opstandinge Ga naar margenoot41 verkondighde.

19

Ende sy namen hem, ende brachten [hem] op de [plaetse genaemt] Ga naar margenoot42 Areopagus, seggende, Connen wy [niet] weten welcke dese nieuwe leere zy, daer ghy van spreeckt?

20

Want Ga naar margenoot43 ghy brengt eenige vremde dingen voor onse ooren. Wy willen dan weten wat doch dit zijn wil.

21

(Die van Athenen nu alle, ende Ga naar margenoot44 de vremdelingen die haer daer onthielden, en besteden [haren] tijt tot niet anders, dan om Ga naar margenoot45 wat nieuws te seggen ende te horen)

22

Ende Paulus staende in't midden van de [plaetse genaemt] Areopagus, seyde, Ghy mannen van Athenen, ick Ga naar margenoot46 bemercke dat ghy allesins gelijck als Ga naar margenoot47 Godtsdienstiger zijt.

23

Want [de stadt] doorgaende, ende aenschouwende uwe Ga naar margenoot48 heylighdommen, hebbe ick oock eenen altaer gevonden, op welcken Ga naar margenoot49 een opschrift stont, Den Ga naar margenoot50 onbekenden Godt. Desen dan dien ghy Ga naar margenoot51 niet kennende dient, verkondige ick u lieden.

24

Ga naar margenooti De Godt die de werelt gemaeckt heeft, ende alles dat daer in is, dese zijnde een Heere des hemels ende der aerde, Ga naar margenootk en woont niet in tempelen met handen gemaeckt:

25

Ende en wort oock van menschen handen niet gedient, [als] Ga naar margenoot52 yets behoevende, Ga naar margenootl alsoo hy selve allen het leven, ende den adem, ende alle dingen geeft.

26

Ende heeft uyt Ga naar margenoot53 eenen bloede het gansche Ga naar margenoot54 geslachte der menschen gemaeckt, om Ga naar margenoot55 op den geheelen aerdbodem te woonen, Ga naar margenootm bescheyden hebbende de tijden te voren geordineert, ende de bepalingen van hare wooninge.

27

Op dat sy den Heere souden soecken, of sy hem Ga naar margenoot56 immers Ga naar margenoot57 tasten ende vinden mochten: hoewel hy niet verre en is van een yegelick van ons.

28

Want Ga naar margenoot58 in hem leven wy, ende bewegen ons, ende Ga naar margenoot59 zijn wy: gelijck oock Ga naar margenoot60 eenige van uwe Poëten geseght hebben, Want wy zijn oock Ga naar margenoot61 sijn geslachte.

29

Ga naar margenootn Wy dan zijnde Godts geslachte, en moeten niet meynen dat Ga naar margenoot62 de Godtheyt goudt, oft silver, ofte steen gelijck zy, welcke door menschen Ga naar margenoot63 konste ende bedenckingen gesneden zijn.

30

Godt dan de tijden der Ga naar margenoot64 onwetenheyt Ga naar margenoot65 overgesien hebbende, Ga naar margenooto verkondight nu allen menschen alomme dat sy haer bekeeren.

31

Daerom dat hy eenen dagh gestelt heeft, op welcken hy Ga naar margenoot66 den aerdtbodem Ga naar margenoot67 rechtveerdelijck sal oordelen, door Ga naar margenoot68 eenen man, Ga naar margenootp dien hy [daer toe] geordineert heeft, Ga naar margenoot69 versekeringe [daervan] doende aen

[Folio 69v]
[fol. 69v]

allen, dewijle hy hem uyt de dooden opgeweckt heeft.

32

Als sy nu de opstandinge der dooden hoorden, spotteden sommige [daer mede]: ende sommige seyden, Wy sullen u wederom hier van hooren.

33

Ende alsoo is Paulus uyt het midden van haer wech gegaen.

34

Doch sommige mannen hingen hem aen, ende geloofden: onder welcke was oock Dionysius Ga naar margenoot70 Areopagita, ende een vrouwe met name Damaris, ende andere met deselve.

margenoot1
Een stadt van Macedonien, niet verre van Philippis, alsoo genaemt, om datse van beyde zijden met de zee omringht was.
margenoot2
Een stadt mede in Macedonien, by Thessalonica.
margenoot3
Een van de voornaemste steden van Macedonien, aen eenen langen inham van de Egeische zee gelegen, alsoo genaemt, om dat de Coninck Philippus aldaer de Thessaliers hadde overwonnen.
margenoot4
Gr. van de Schriften.
margenoot5
D. met klare getuygenissen uyt de selve sekerlick bewijsende. Siet Psal. 119.130. Luc. 24.32.
margenoota
Psal. 22.7. Matth.16.21. Luc. 24.46.
margenoot6
De ware beloofde Messias. Ioan. 1.42.
margenootb
Actor. 28.24.
margenoot7
Gr. lieten haer geseggen, ofte, overreden
margenoot8
Gr. toe-gelotet. Actor. 13.48.
margenoot9
D. Iode-genooten, gelijck uytgedruckt wordt. Actor. 13.43. ofte, andere die de Ioodtsche Religie waren toe-gedaen.
margenoot10
D. seer vele.
margenoot11
Gr. die haer niet en wilden laten geseggen, ofte, overreden. dat is, die ongeloovigh bleven. Ioan. 3.36.
margenoot12
Ofte, hier over yverende, namelick met eenen verkeerden yver.
margenoot13
D. eenige onnutte lieden, die gemeynlick aen de merckt ledigh staen.
margenoot14
Of, maeckten eenen oploop des volcx.
margenoot15
Sommige meynen dat dese Iason de selve is daer van men leest Rom. 16.21.
margenoot16
Ofte, aen, ofte, tegen het huys staende.
margenoot17
Namel. om haer te steenigen.
margenootc
Actor. 16.20.
margenoot18
Ofte, in oproer gebracht. ofte, gemaeckt dat door de gantsche werelt d'eene tegen den anderen opstaet.
margenoot19
Ofte, ordonnantien.
margenootd
Luc. 22.2. Ioan. 19.12.
margenoot20
N. als de Keyser van Roomen.
margenoot21
Gr. genoegh. dat is, genoeghsame verontschuldinge, ofte borge dat'se haer geroepen zijnde te rechte souden stellen.
margenoote
Actor. 9.25.
margenoot22
Nam. om het perijckel te ontvlieden. Matth. 10.23.
margenoot23
N. te Bereen.
margenoot24
N. van gemoedt. want dat is een recht edel gemoet, dat sijn geloove niet op het seggen van' menschen, maer alleen op Gods woort bouwt. Ephes. 2.20. Van waer dese edelheyt voort-komt, Siet Matth. 13.23.
margenoot25
Namel. Godts, het Euangelium, dat haer gepredickt wiert.
margenoot26
Ofte, bereytheyt des herten.
margenootf
Esai. 34.16. Luc. 16.29. Ioan. 5.39.
margenoot27
Gr. met oordeel overleggende: ofte, het een tegen het ander vergelijckende, N. de predicatie des Apostels met de H. Schrift.
margenoot28
Namel. der Propheten.
margenootg
1.Thess. 2.14.
margenoot29
D. maecktense gaende teghen de Apostelen.
margenoot30
D. als of hy van daer te schepe wilde wech-varen.
margenoot31
D. aengenomen hadden Paulum in een versekerde plaetse te stellen.
margenooth
Actor. 18.5.
margenoot32
D. sijn gemoet.
margenoot33
Namel. met gramschap ofte yver tegen de groote afgoderye aldaer gepleeght.
margenoot34
Ofte, soo vol afgoden, ofte, afgoderye was. Dit getuygen oock van dese stadt de Heydensche schrijvers selve.
margenoot35
D. disputeerde. Siet vers 2.
margenoot36
D. Iode-genooten. Siet vers 4.
margenoot37
D. die hem ontmoeteden, ofte die hy hier ende daer aentrefte, ende begeerden hem te hooren spreken.
margenoot38
Alsoo genaemt van eenen Epicurus, een Discipel van Xenocrates, die de hoochste gelucksaligheydt stelden in de wellust, ende de voorsienigheydt Godts ontkenden.
margenoot39
Alsoo genaemt, om dat Zeno haren eersten meester in een stoa, D. galerye leerde, die de voorsienigheyt Godts bonden aen de middelen: ende leerden dat een wijs man geenerley beweginge des gemoets moest onderworpen zijn.
margenoot40
Ofte, beuselaer. het Griecksch woort spermologos schijnt genomen van de gelijckenisse, ofte van sekere vogelen die het zaet van 't lant lesen ende veel geruchts maken: ofte van verachte menschen, die te Athenen op de merckt het zaedt dat uyt de sacken viel op laesen.
margenoot41
Gr. Euangelizeerde.
margenoot42
Dit was een Raedt-huys binnen Athenen, op een hoochte van de stadt gelegen, alsoo genaemt van haren afgodt Ares, dat is, Mars, alwaer het opperste hof van justitie was, ende niet dan seer sware ende gewichtige saken geoordeelt wierden.
margenoot43
Gr. ghy brenght in onse ooren in.
margenoot44
Gr. inwoonders, dat is, die elders geboren zijnde daer waren komen woonen.
margenoot45
Dit getuygen oock van de Atheniensen de heydensche schrijvers Theophrastus de Charact. Demosthenes 3. olynth. ende Plutarchus de garr.
margenoot46
Ofte, sie.
margenoot47
Ofte, superstitieuser, bygelooviger, als andere, ofte de Godtsdienstichste, namelick van alle heydenen.
margenoot48
Gr. Sebasmata, waer door verstaen worden alle dingen waer aen, ofte waer door eenigen Godtsdienst gepleegt wort, als daer zijn tempelen, altaren, beelden, ende diergelijcke.
margenoot49
Gr. in welcken op-geschreven was. Van dit op-schrift maken oock gewach eenige heydensche schrijvers, Pausanias, Laertius, ende andere.
margenoot50
N. is desen altaer ter eeren op-gerecht. Die van Athenen waren so seer genegen om allerley Goden te dienen, dat sy niet alleen alle de Goden, die de andere Heydenen hadden, dienden: maer vreesende datter noch ergens eenen onbekenden Godt soude mogen zijn, die sy niet en dienden, soo hebben sy den selven oock eenen altaer willen oprechten.
margenoot51
Ofte, onwetende.
margenooti
Genes. 1.1. Psal. 33.6. ende 124.8. ende 146.6. 2.Paral. 6.30. Esai. 66.1. Actor. 14.15. Apoc. 14.7.
margenootk
Actor. 7.48.
margenoot52
Ofte, yemands.
margenootl
Genes. 2.7.
margenoot53
Namel. Adams ende Eve.
margenoot54
Gr. volck.
margenoot55
Gr. op het geheel aengesichte der aerde. Ende wordt hier van den Apostel in de volgende woorden seer klaerlick aengewesen, dat Godt door sijne voorsienigheyt alle menschen ende volckeren op der aerden haren tijt ende plaetse heeft verordineert, hoe lange ende waer sy op der aerden sullen woonen. So dat desen aengaende niet by gevalle, maer nae de voorsienigheydt Godts alles geschiet. siet oock Deut. 30.20. Iob 14.5, 6. Mat. 10.29.
margenootm
Deut. 32.8.
margenoot56
Ofte, eenighsins, misschien.
margenoot57
Godt die een geestelick, onlichamelick, ende onsienlick wesen is, en kan eygentlick niet getast worden, maer wort geseght getast te worden, om dat hy uyt de geschapene creatueren, ende uyt de onderhoudinge ende regeringe der selve sijne eygenschappen soo klaerlick konnen worden gesien, als of men hem tastede. Rom. 1.19, 20.
margenoot58
Dat is, door hem ofte door sijne kracht, gelijck Rom. 11.36. Siet 1.Corinth. 12.6.
margenoot59
Dat is, hebben wy al wat wy zijn nae ziele ende lichaem, ende worden oock in het selve wesen onderhouden.
margenoot60
Namel. Aratus, die in't Grieksch geschreven heeft van den loop des hemels.
margenoot61
D. wy zijn van Godt afkomstigh door de scheppinge.
margenootn
Ies. 40.18.
margenoot62
Ofte, het Goddelick wesen.
margenoot63
Gr. snijdinge, ofte, graveringe der konste. D. dat door de konste der menschen gesneden ofte gegraveert is, gelijck de beelden ende afgoden der Heydenen waren.
margenoot64
N. als sy den waren Godt niet en kenden.
margenoot65
N. als met oogh-luyckinge.
margenooto
Luc. 24.47.
margenoot66
Dat is, alle menschen die op den aerdtbodem geleeft hebben, leven, ende noch sullen leven.
margenoot67
Gr. in gerechtigheydt.
margenoot68
Namel. Iesum Christum.
margenootp
Actor. 10.42.
margenoot69
Gr. geloove.
margenoot70
N. een Rechter ofte Raedsheer in den Raedt van Areopagus, waer van gesproken is vers 19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken