Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 De Apostel wijst aen wat voordeel de Ioden hebben. 3 ende beantwoort eenige lasterlijcke tegenwerpingen, die yemant uyt sijne voorgaende Leere konde trecken. 9 ende bewijst met klare getuygenissen des Ouden Testaments, dat hy ten rechten geseght heeft, dat oock selfs de Ioden groote overtreders zijn van Godts Wet. 20 Besluyt daerom, dat uyt de wercken der Wet niemandt en kan voor Godt gerechtveerdight worden. 21 maer dat Godt een andere wijse van Rechtveerdighmakinge in sijn woort heeft geopenbaert. 22 Namelick, de Rechtveerdighmakinge uyt genade, door den geloove in Iesum Christum, die door sijn bloedt onse Versoeninge met Godt is geworden. 27 Waer door de roem wort uyt-gesloten. 29 ende dat niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Griecken ofte Heydenen.

1

WElck is dan Ga naar margenoot1 het voordeel des Ioden? Of welcke is de nutticheyt der besnijdenisse?

2

Vele in alle maniere. Ga naar margenoota Want [dit is] wel Ga naar margenoot2 het eerste, dat haer Ga naar margenoot3 de woorden Godts zijn toebetrouwt.

3

Want wat ist, Ga naar margenoot4 al zijn sommige ongeloovich geweest? sal Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 hare ongeloovicheyt Ga naar margenoot6 het geloove Godts te niete doen?

4

Dat zy verre: Ga naar margenootc Doch Godt Ga naar margenoot7 zy waerachtigh, Ga naar margenootd maer alle mensche leugenachtigh: gelijck als geschreven is, Ga naar margenoote Op dat ghy Ga naar margenoot8 gerechtveerdicht wort in uwe woorden, ende Ga naar margenoot9 overwint wanneer ghy Ga naar margenoot10 oordeelt.

5

Indien nu onse ongherechticheyt Ga naar margenoot11 Godts gerechticheyt Ga naar margenoot12 bevestight, wat sullen wy seggen? Is Godt onrechtveerdich als hy Ga naar margenoot13 toorne over [ons] brenght? (ick spreke Ga naar margenoot14 na den mensche)

6

Ga naar margenoot15 Dat zy verre: andersins hoe sal Godt de werelt oordeelen?

7

Want indien de waerheyt Godts Ga naar margenoot16 door mijne leugen Ga naar margenoot17 overvloediger is geworden, tot sijne heerlickheyt, wat worde ick oock noch Ga naar margenoot18 als een sondaer geoordeelt?

8

Ende [en seggen wy] niet [liever], ( Ga naar margenoot19 gelijck wy gelastert worden, ende gelijck Ga naar margenoot20 sommige seggen dat wy seggen) Laet ons het quaet doen, op dat het goede [daer uyt] come? Ga naar margenoot21 welcker verdoemenisse rechtveerdigh is.

9

Wat dan? Sijn Ga naar margenoot22 wy Ga naar margenoot23 uytnemender? ganschelijck niet: want wy hebben Ga naar margenoot24 te voren Ga naar margenoot25 beschuldight beyde Ioden ende Griecken, Ga naar margenootf datse alle onder de sonde zijn.

10

Ga naar margenoot26 Gelijck geschreven is, Ga naar margenootg Daer en is niemandt rechtveerdigh, oock niet een:

11

Daer is niemandt die Ga naar margenoot27 verstandich is, daer is niemandt die Ga naar margenoot28 Godt soeckt.

12

Alle zijn sy afgeweecken, te samen zijn sy Ga naar margenoot29 onnut geworden: daer en is niemandt die goet doet, daer en is [oock] niet tot een toe.

13

Ga naar margenooth Hare kele is Ga naar margenoot30 een geopent graf: met hare tongen plegen sy bedrogh: Ga naar margenooti Ga naar margenoot31 slangen venijn is onder hare lippen:

14

Ga naar margenootk Welcker mondt is vol van vervloeckinge ende bitterheyt:

15

Ga naar margenootl Hare voeten zijn snel om Ga naar margenoot32 bloet te vergieten:

16

Vernielinge ende Ga naar margenoot33 elendicheyt is in hare wegen:

17

Ende Ga naar margenoot34 den wegh des vredes en hebben sy niet gekent.

18

Ga naar margenootm Daer en is geen Ga naar margenoot35 vreese Godts voor hare oogen.

19

Wy weten nu dat al wat de wet seght, sy dat Ga naar margenoot36 spreeckt tot de gene die onder de wet zijn: op dat alle mondt gestopt worde, ende de geheele werelt [voor] Godt Ga naar margenoot37 verdoemelijck zy.

20

Ga naar margenootn Ga naar margenoot38 Daerom en sal uyt de wercken der wet Ga naar margenoot39 geen vleesch Ga naar margenoot40 gerechtveerdicht worden voor hem. Ga naar margenooto Want door de wet is Ga naar margenoot41 de kennisse der sonde.

21

Maer nu is Ga naar margenoot42 Ga naar margenootp de rechtveerdicheyt Godts geopenbaert geworden Ga naar margenoot43 sonder de wet, hebbende getuygenisse Ga naar margenoot44 van de Wet ende de Propheten:

22

Namelijck de rechtveerdicheyt Gods

[Folio 78v]
[fol. 78v]

door het geloove Iesu Christi, tot allen, ende over allen die gelooven: Want daer en is Ga naar margenoot45 geen onderscheydt.

23

Want sy hebben alle gesondight, ende Ga naar margenoot46 derven de heerlickheyt Godts.

24

Ga naar margenootq Ga naar margenoot47 Ende worden Ga naar margenoot48 om niet gerechtveerdight, uyt sijne genade, door Ga naar margenoot49 de verlossinge die in Christo Iesu is:

25

Ga naar margenootr Welcken Godt Ga naar margenoot50 voorgestelt heeft Ga naar margenoots [tot] een Ga naar margenoot51 versoeninge door het geloove Ga naar margenoot52 in sijnen bloede, Ga naar margenoot53 tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt, door de vergevinge der sonden Ga naar margenoot54 die te voren geschiet zijn, Ga naar margenoot55 onder de verdraechsaemheyt Godts,

26

Ga naar margenoot56 Tot een betooninge van sijne rechtveerdigheyt in desen tegenwoordigen tijdt: op dat hy rechtveerdigh zy, ende rechtveerdigende den genen, die uyt den geloove Iesu is.

27

Waer is dan Ga naar margenoot57 de roem? Hy is uytgesloten. Door wat wet? Der wercken? Neen, maer door Ga naar margenoot58 de wet des geloofs.

28

Ga naar margenoott Wy besluyten dan dat de mensche door het geloove gerechtveerdight wort, Ga naar margenoot59 sonder de wercken der wet.

29

Ga naar margenoot60 Is Godt [een Godt] der Ioden alleen? Ende en is hy ’t niet oock der Heydenen? Ia, oock der Heydenen.

30

Nademael hy een eenigh Godt is die Ga naar margenoot61 de Besnijdenisse rechtveerdigen sal uyt het geloove, ende Ga naar margenoot62 de Voor-huyt door het geloove.

31

Doen wy dan de wet te niete door het geloove? Dat zy verre: maer Ga naar margenoot63 wy bevestigen de wet.

margenoot1
Ofte, de uytnemenheyt. N. boven de Heydenen, indien het uytwendigh Iodendom ende Besnijdenisse voor Godt niet en gelt tot rechtveerdigheydt, gelijck inde vijf laetste verssen in’t voorgaende cap. geleert is.
margenoota
Psal. 147.19. Rom. 9.4.
margenoot2
D. het voornaemste, dat het fondament is van alle andere voordeelen, die de Apostel breeder herhaelt, Rom. 9. versen 4, 5. Ephes. 2. versen 11, 12.
margenoot3
D. de instrumenten sijns verbonts, begrepen in de Schriften Mosis ende der Propheten. Psal. 147.19, 20. Actor. 7.38.
margenoot4
D. een groot deel der selve, N. die door haer eygen ongeloove, de voordeelen haer van Godt verleent, krachteloos maken. siet Hebr. 3.16, 17, 18. Hos. 8.12.
margenootb
Num. 23.19. Rom. 9.6. 2.Tim. 2.13.
margenoot5
D. der selver, ofte sulcker ongeloovigheyt.
margenoot6
D. de trouwe ende waerheyt Godts, die onder dat volck niet tegenstaende de ondanckbaerheydt van vele, altijt de sijne heeft willen behouden, ende noch behout, op welcke de beloften Godts insonderheyt sien, ende hare kracht hebben. Rom. 9.8, 27. ende 11, 1, etc.
margenootc
Ioan. 3.33.
margenoot7
N. in’t onderhouden van sijn verbont ende volbrengen van sijne beloften, al is’t dat de menschen der selver onweerdigh zijn.
margenootd
Psal. 116.11.
margenoote
Psal. 51.6.
margenoot8
D. voor rechtveerdich ende trouw erkent.
margenoot9
D. in uwe oordelen suyver ende sonder blame bevonden wordt. David breeckt uyt in dese bekentenisse, uyt aenmerckinge van sijne sonde tegen Godt begaen, ende van de belofte der vergevinge hem van Nathan verkondight.
margenoot10
Ofte, geoordeelt wordt: want het Gr. woordt kan beyde dese oversettingen verdraghen: maer de Hebreeusche text vereyscht het eerste, ’t welck oock best over een komt met Pauli voornemen, welck is te bewijsen, dat Godt altijt suyver ende rechtveerdigh blijft, ofte overwint, wanneer hy oordeelt, dat is, de sonden der menschen inde kinderen der ongehoorsaemheyt nae verdiensten straft, ofte wanneer hy nae sijne beloften, sich ontfermt over de sonden van sijne kinderen, ’twelck oock door Godts oordeel, doch in sijne barmhertigheydt, geschiet. Matth. 12. versen 18, 20. ende wort de waerheydt Godts in’t houden van sijne beloften, oock inde Schriftuere gerechtigheydt Godts genaemt. Psal. 143.11. ende 1.Ioan. 1.9.
margenoot11
D. trouwe ende waerheyt, als voren.
margenoot12
Ofte, recommandeert, dat is, prijselick, ende blijckelick maeckt. Rom. 5.8.
margenoot13
Dat is, straffe, eygentlick genoemt over sommige, ofte oock vaderlicke kastijdingen over de sijne. Psal. 6.2.
margenoot14
D. nae menschelicke bedenkinge, ofte oordeel, ’t welck meynen soude dat Godt niet en behoorde te straffen ’t gene sijn eere voordert.
margenoot15
Gr. het en geschiede niet. N. dat Godt, al doet hy sulcks, daerom soude onrechtveerdigh zijn dewijle hy een rechter is der geheele werelt, die alles altijt wijselick ende rechtveerdelick doet, al en konnen de menschen dat niet altijt begrijpen. Siet Genes. 18.25. Mal. 2.17.
margenoot16
D. trouwloosheyt, ongehoorsaemheyt: ende wort hier gestelt tegen de waerheyt, ofte getrouwicheyt Godts in’t houden van sijne beloften.
margenoot17
D. openbaerder, blijcklijcker.
margenoot18
D. gehouden ende gestraft. vers 5.
margenoot19
D. gelijck sulcke gevolgen uyt ’t gene wy van Godts genade ende rechtveerdigheyt leeren, ons lasterlick na geduydt worden.
margenoot20
Nam. verkeerde menschen, die onse leere verdraeyen.
margenoot21
In dese woorden is een korte wederlegginge van ’t gene hier voren vers 7. ende 8. tegen de leere Pauli is ingevoert, namelick, dat het soo verre van daer is, dat hy sulcke gevolgen soude toestaen, dat hy selfs de gene die dat seggen Godts oordeel dreyght.
margenoot22
N. Ioden.
margenoot23
D. van ons selven beter, rechtveerdiger. N. van de Heydenen.
margenoot24
N. in de twee eerste capit.
margenoot25
D. met vaste redenen bewesen, ofte overtuyght. Het Gr. woordt beteeckent dickmael yemant in rechte beschuldigen ende met goet bewijs overtuygen.
margenootf
Galat. 3.22.
margenoot26
Uyt alle dese plaetsen bewijst den Apostel dat niet alleen de Heydenen maer oock de Ioden in haer selven onrechtveerdigh zijn voor Godt.
margenootg
Psal. 14.3. ende 53.4.
margenoot27
Namel. om Godt recht te kennen.
margenoot28
Namel. om hem recht te dienen.
margenoot29
D. onbequaem om goet te doen, gelijck verrotte en stinckende dingen die men wech worpt.
margenooth
Psal. 5.10.
margenoot30
Namel. daer niet dan vuyligheyt in en is, ende niet dan stanck uyt komt.
margenooti
Psal. 140.4.
margenoot31
D. doodtlick vergift van quaet-spreken.
margenootk
Psal. 10.7.
margenootl
Prov. 1.16. Iesai. 59.7.
margenoot32
Dat is, allerley wreetheyt ende gewelt te doen.
margenoot33
Namel. die sy anderen aendoen.
margenoot34
Namel. om selve in ruste te leven, ende andere in ruste te laten.
margenootm
Psal. 36.2.
margenoot35
Namel. die de grondt ende fonteyne is van alle andere deughden: waer mede de Apostel besluyt, niet dat alle dese ondeughden in alle natuerlicke menschen even krachtelick altijt uytbreken, maer om dat de quaede fonteyne van dese alle in haer is, ende dat altijt enige van dien in haer leven openbaer zijn.
margenoot36
Dese reden doet den Apostel daer by om te toonen dat hy dit ten rechten op de Ioden duydt, dewijle Godt in sijn woort door sijne Propheten tot de Ioden spreeckt.
margenoot37
D. der verdoemenisse, ofte des rechtveerdigen oordeels Godts schuldigh.
margenootn
Galat. 2.16.
margenoot38
Hier besluyt Paulus uyt het geheel voorgaende bewijs van het 17 vers des eersten cap. tot hier toe, dat de mensche door sijne wercken niet en kan gerechtveerdight worden voor Godt.
margenoot39
D. geen levendigh mensche Psal. 143.2. Galat. 2.16.
margenoot40
Het welck niet en beteeckent rechtveerdigheydt ofte heyligheyt in storten: want ten soude geenen sin hier hebben, geen vleesch en kan de rechtveerdigheydt ingestortet worden voor Godt: maer het beteeckent voor Godts oordeel van de verdoemenisse vry-gesproken, ende voor rechtveerdigh ghehouden worden. Siet Iob. 9. versen 2, 3. Psal. 143.2. Rom. 8. versen 33, 34. Galat. 2. versen 16, 17, etc.
margenooto
Rom. 7.7. Hebr. 7.18.
margenoot41
Namel. wanneer de Wet den mensche voorstelt wat Godt gebiedt ende verbiedt: ende de conscientie des menschen hem overtuyght dat hy daer tegen met gedachten, lusten, woorden, ende wercken heeft misdaen. Rom. 7.7. Galat. 3. versen 19, 22.
margenoot42
D. die voor Godt gelt, ende die Godt schenckt.
margenootp
Rom. 1.17. Philip. 3.9.
margenoot43
D. niet door de Wet, die volkomene gehoorsaemheydt van den mensche selve eyscht, maer door het Euangelium, dat ons op Christi gehoorsaemheydt wijst. Rom. 1. versen 16, 17.
margenoot44
D. van de schriften Mosis, die van de rechtveerdigheyt Godts door Christum getuygen, gelijck oock de Propheten. Siet Ioan. 5.46. Actor. 15.11. ende 26, 22, etc.
margenoot45
N. tusschen Ioden ende Griecken, al’se maer gelooven.
margenoot46
Gr. Hysterountai, het welck beteeckent eygentlijck in het verkrijgen van eenige saecken, insonderheydt in het loopen nae den prijs, verachteren, ofte te kort komen, ende derhalven dien moeten derven: gelijck alle menschen te kort komen, die door hare wercken de heerlickheyt Godts, dat is, het eeuwige leven soecken te verkrijgen.
margenootq
Esai. 53.5.
margenoot47
Van hier voort beschrijft den Apostel alle de oorsaecken ende eygenschappen van de rechtveerdighmakinge des geloofs, die ons inden Euangelio geopenbaert is. De opperste oorsaecke dan is de onverdiende genade Godts, de bewegende ende verdienende oorsaecke is de versoeninge ende verlossinge door Christum geschiet: het middel, waer door ons die wort toe-gerekent, is het geloove inden bloede Christi: het eynde is de betooninge van Godts gerechtigheyt, ende de vergevinge der sonden. De eygenschap is, dat alle roem des menschen voor Godt hier door wordt uytgesloten, ende dat de selve geopenbaert is, niet alleen voor de Ioden, maer oock voor de Heydenen.
margenoot48
Gr. te geefs, D. door enckele gifte, sonder eenige verdienste.
margenoot49
Gr. apolytrofis, ’t welck hoe wel het somwijlen wat breeder genomen wordt voor allerley verlossinge, so beteeckent het nochtans eygentlick eene verlossinge die geschiet door opbrenginge ofte betalinge van rantsoen, gelijck Christus selve spreeckt. Matth. 20. vers 28. Siet oock 1.Cor. 7. vers 23. 1.Pet. 1.18.
margenootr
2.Cor. 5.19. Col. 1.20. Hebr. 4.16. 1.Ioan. 4.10.
margenoot50
Nam. eerst in sijnen eeuwigen raedt, ende daer nae door uytvoeringe van dien in de volheyt des tijts, ende eyndelick door de predicatie des Euangeliums. 2.Timoth. versen 9, 10, 11. 1.Petr. 1. versen 20, 21, 22.
margenoots
Exod. 25.17.
margenoot51
Gr. hilasterion, dat is, om te zijn een versoener, namelick der sondaren. D’Apostel siet hier op den genaden-stoel ofte het versoen-decksel van suyver gout gemaeckt, dat de Arke des verbonts, daer de tafelen der Wet in lagen, bedeckte: het welck oock hilasterion genaemt wort, Hebr. 9.5. ende was een voorbeeldt, dat Christus door sijne suyverheydt ende gehoorsaemheyt onse overtredingen tegen de Wet voor Godts aenschijn soude bedecken, ende ons met Godt versoenen.
margenoot52
D. in, ofte door sijn bloedigh lijden ende sterven. Dese woorden konnen gevoeght worden ofte by het woort versoeninge, dat Christus ons door sijn bloet met Godt versoent heeft: ofte met het woort geloove, om dat het geloove, waer door wy gerechtveerdight worden, voornamelick siet op de de gehoorsaemheydt Christi tot den doodt des cruyces toe: ende daer op steunt ende vertrouwt: het welck met het oogh-merck des Apostels schijnt best over een te komen. Siet oock 2.Corinth. versen 19, 20, 21. Galat. 2.20.
margenoot53
D. om te betoonen sijne trouwe ende waerheyt in’t houden van sijne beloften. Luc. 1. versen 69, 70. ofte oock om te bewijsen dat hy rechtveeerdigh is, de wijle hy selfs in Christo de sonden straft: welcke hy in het Oude Testament vergeven heeft om dese versoeninge die geschieden soude, ende in den Nieuwen dagelicks vergeeft den geloovigen om de selve voldoeninge die nu geschiet is: het welck de volgende woorden schijnen mede te brengen.
margenoot54
N. onder het Oude Testament, die Godt in Christo eerst in de volheyt des tijdts gestraft heeft, tot dien tijdt de selve oversiende. Hebr. 9. vers 15. Ofte, die de menschen gedaen hebben eer sy door den geloove gerechtveerdight worden. Hoe wel oock de sonden, die nae de bekeeringe gedaen worden, niet anders en worden vergeven dan om de voldoeninge Christi: Philip. 3.9. Hebr. 10.14. 1.Ioan. 1.76. ende 2.2.
margenoot55
Gr. in. Dese woorden worden van sommige gevoeght met het volgende vers: doch hangen beter aen het voorgaende.
margenoot56
Siet de verklaringe van het voorgaende vers.
margenoot57
N. daer eenigh mensche in sijne rechtveerdighmakinge voor Godt soude mogen van roemen.
margenoot58
D. het voor-schrift, ofte de leere des gheloofs, die hy door een Hebreeusche wijse van spreecken by gelijckenisse eene Wet noemt. gelijck Ies. 2.3.
margenoott
Actor. 13.38. Rom. 8.3. Galat. 2.16. Hebr. 7.25.
margenoot59
N. die niet alleen voor de bekeeringe geschieden, maer oock nae de bekeeringe, gelijck van d’ Apostel in’t navolgnede cap. met het exempel Abrahams ende Davids klaerlick sal bewesen worden.
margenoot60
N. nu in den Nieuwen Testamente, wanneer het onderscheyt tusschen Ioden en Heydenen is wech genomen. Ephes. 2. versen 16, 17, 18.
margenoot61
D. de Ioden.
margenoot62
D. de Heydenen van afkomste.
margenoot63
N. om dat de leere des Euangeliums verklaert, dat Christus de Wet voor ons heeft volbracht, tot onser rechtveerdighmakinge: ende dat hy de gene die gerechtveerdight worden oock door sijnen Geest alsoo vernieuwt, dat sy na alle geboden Godts haer leven soecken te richten. Rom. 8. versen 1, 2, 3. Niet om daer door voor Godt gerechtveerdight te worden, maer om Godt voor dese sijne weldaet behoorlicke danckbaerheydt te bewijsen, sijnen naesten te stichten, ende van sijn selfs rechtveerdighmakinge voor Godt meer ende meer versekert te worden: gelijck Paulus hier nae in ’t 6. ende 7. ende 8. cap. breeder sal verklaren.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken