Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel

1 D’Apostel vermaent de Gemeynte van Corinthen, datse nae het exempel der Gemeynten van Galatien een collecte wil doen voor de arme geloovighe binnen Ierusalem. 2 Wijst haer aen hoe de selve op den eersten dagh der weke kan bequamelick gedaen worden. 3 ende door wien derwaerts gesonden, oock selve sijnen dienst daer toe aenbiedende. 5 Belooft dat hy door Macedonien tot haer komen sal, ende eenen tijdt lanck by haer blijven. 8 Geeft reden waerom hy tot Ephesen noch tot Pinghsteren toe moet blijven. 10 Vermaent haer datse Timotheum beleefdelick ontfangen ende laten vertrecken, ende datse ten besten nemen dat Apollos sijne komste wat uytstelt. 13 Doet daer by een algemeyne vermaninge tot stantvastigheyt in’t geloove ende liefde. 15 ende in het bysonder datse het huysgesin van Stephanas in achtinge nemen, alsoo hy met Fortunatus ende Achaicus hem seer verquickt hebben. 19 Groet de Gemeynte van Corinthen van wegen de Gemeynten van Asien, ende bysonder van Aquila ende Priscilla. 21 ende groetse oock selve met sijn eygen handt. 22 Verkondight allen, die Christum niet recht lief en hebben, den vloeck. 23 Wenscht den geloovigen de genade Godts, ende belooft haer sijne liefde.

1

AEngaende nu Ga naar margenoot1 de versamelinge Ga naar margenoot2 die voor de heylige [geschiedt] gelijck als ick Ga naar margenoot3 den Gemeynten in Galatia Ga naar margenoot4 verordineert hebbe, Ga naar margenoot5 doet oock ghy alsoo.

[Folio 97v]
[fol. 97v]

2

Ga naar margenoota Op elcken Ga naar margenoot6 eersten [dagh] Ga naar margenoot7 der weke, legge Ga naar margenoot8 een yegelijck van u Ga naar margenoot9 [yet] by hem selven wech, Ga naar margenoot10 vergaderende eenen schat, na dat hy Ga naar margenoot11 welvaren vercregen heeft, op dat de versamelingen Ga naar margenoot12 alsdan niet [eerst] en geschieden, wanneer ick gecomen sal zijn.

3

Ende wanneer ick daer sal gecomen zijn, Ga naar margenoot13 die ghy sult bequaem achten Ga naar margenoot14 door brieven, de selve sal ick senden om uwe Ga naar margenoot15 gave na Ierusalem over te dragen.

4

Ende indien het [de moeyte] Ga naar margenoot16 weerdigh mochte zijn Ga naar margenoot17 dat ick oock [selve] reysen soude, so sullen sy met my reysen.

5

Doch Ga naar margenootb ick sal tot u comen Ga naar margenoot18 wanneer ick Macedonien sal doorgegaen hebben, (Want ick sal door Macedonien gaen.)

6

Ende ick sal Ga naar margenoot19 mogelijck by u blijven, ofte oock Ga naar margenoot20 overwinteren, op dat Ga naar margenoot21 ghy my mooght geleyden Ga naar margenoot22 waer ick sal henen reysen.

7

Want ick en wil u nu niet sien Ga naar margenoot23 in’t voorbygaen, maer ick hope eenigen tijdt by u te blijven, Ga naar margenoot24 indien ’t de Heere sal toelaten.

8

Maer ick sal Ga naar margenoot25 te Ephesen blijven tot Ga naar margenoot26 den Pinckster-[dagh].

9

Want my is een groote ende Ga naar margenoot27 crachtige Ga naar margenoot28 deure geopent, ende daer zijn Ga naar margenoot29 vele tegenstanders.

10

So nu Ga naar margenoot30 Timotheus comt, siet dat hy Ga naar margenoot31 buyten vreese by u zy: want hy werckt Ga naar margenoot32 het werck des Heeren Ga naar margenoot33 gelijck als ick.

11

Dat hem dan niemandt en Ga naar margenoot34 verachte: maer geleydt hem Ga naar margenoot35 in vrede, op dat hy tot my come: want ick verwachte hem met de broederen.

12

Ende wat aengaet Ga naar margenoot36 Apollos den broeder, ick hebbe hem Ga naar margenoot37 zeer Ga naar margenoot38 gebeden dat hy met de broederen tot u comen soude: maer het en was Ga naar margenoot39 ganschelijck [sijnen] wille niet, dat hy nu soude komen: doch hy sal comen wanneer het hem wel gelegen sal zijn.

13

Ga naar margenoot40 Waeckt, Ga naar margenoot41 staet in het geloove, Ga naar margenoot42 houdt u manlijck, Ga naar margenoot43 zijt sterck:

14

Ga naar margenoot44 Dat alle uwe dingen in der liefde geschieden.

15

Ende ick bidde u, broeders, ghy kent Ga naar margenoot45 het huys van Ga naar margenoot46 Stephanas, dat het is Ga naar margenoot47 de eerstelingh van Achaja, ende [dat] sy haer selven Ga naar margenoot48 den heyligen ten dienste hebben Ga naar margenoot49 geschickt,

16

Dat ghy oock u den sodanigen Ga naar margenoot50 onderwerpt, ende eenen yegelijcken die Ga naar margenoot51 mede werckt ende arbeydt.

17

Ende ick verblijde my Ga naar margenoot52 over de aencomste van Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, want dese hebben vervult Ga naar margenoot53 ’t gene [my] aen u ontbrack.

18

Want sy hebben Ga naar margenoot54 mijnen geest Ga naar margenoot55 verquickt, ende Ga naar margenoot56 [oock] den uwen. Ga naar margenoot57 Erkent dan de sodanige.

19

U groeten de Gemeynten Ga naar margenoot58 van Asia. U groeten zeer inden Heere, Ga naar margenoot59 Aquila ende Priscilla, met Ga naar margenoot60 de Gemeynte die tot haren huyse is.

20

U groeten alle de broeders. Ga naar margenootc Groetet malcanderen Ga naar margenoot61 met eenen heyligen kus.

21

De groetenisse Ga naar margenoot62 met mijne handt, Pauli.

22

Indien yemandt den Heere Iesum Christum niet lief en heeft, die zy Ga naar margenoot63 een vervloeckinge, Ga naar margenoot64 Maranatha.

23

Ga naar margenoot65 De genade des Heeren Iesu Christi zy met u.

24

Ga naar margenoot66 Mijn liefde zy met u allen in Christo Iesu. Amen.

De eerste Sendt-brief aen die van Corinthen, is geschreven Ga naar margenoot* van Philippis, ende [gesonden] door Stephanas, ende Fortunatus, ende Achaicus, ende Timotheus.

Eynde van den eersten Sendt-brief Pauli aen die van Corinthen.

margenoot1
N. der penningen die vergadert worden uyt de Gemeynte.
margenoot2
D. voor de arme geloovige te Ierusalem zijnde, onder de welcke groot gebreck was, soo van weghen den dieren tijdt van Agabo voorseght, Actor. 11.28. als oock om de harde vervolginghe tegen de selve Ghemeynte, die daer door genoodtsaeckt was bystant te versoecken by de Griecksche Gemeynten, die doe bloeyden. Van dese collecte siet oock Rom. 11. versen 25, 26. 2.Corinth. 8.1. Galat. 2.10.
margenoot3
Siet van dese Gemeynten Galat. 1.2.
margenoot4
N. op wat wijse ende tijdt dese collecte bequaemlick kan aengestelt ende gedaen worden.
margenoot5
D. volght haer exempel nae, so in’t mildelick geven. Rom. 12.13. als in’t onderhouden van de orden in’t collecteren, die in het volgende vers beschreven wordt.
margenoota
Actor. 11.29. 2.Cor. 8.4 ende 9.1.
margenoot6
Gr. eenen. Hebr. siet diergelijcke wijse van spreken, Gen. 1.5. Dan. 9.1. siet oock Matt. 28.1. Marc. 16.9. Luc. 24.1.
margenoot7
Gr. der Sabbathen, waer door de geheele weke dickwils wort genoemt. siet Mar.16.9. Ioan. 20.1. Dese eerste dagh, wordt van Ioanne genaemt des Heeren dagh, Apocal. 1.10. om dat de Heere Christus op dien dagh van den dooden is opgestaen. Op desen dagh plegen de Apostelen hare vergaderinghen te houden. Ioan. 20. versen 19, 26. Actor. 20.7.
margenoot8
N. lidtmaet uwer Gemeynte, die eenige middelen heeft.
margenoot9
Namel. om tot den noodruft der armen gegeven te worden. want altemet wat wech te leggen en beswaert soo seer niet, ende veel kleyne maken een groot.
margenoot10
D. alsoo metter tijt gelijck eenen schat by een brengende. Ofte, versekert zijnde dat ghy u daer mede eenen schat sult vergaderen inden hemel. Matth. 6.20.
margenoot11
Het Griecksch woort beteekent eygentlick eenen goeden wegh ofte reyse hebben: gelijck Rom. 1.10. ende wort by gelijckenisse voor allerley voorspoet ghenomen. Elck een moet dan geven nae dat hem de Heere gesegent heeft. 2.Cor. 8.12.
margenoot12
N. het welck als dan in der haeste so bequamelick, ende vruchtbaerlick voor den armen, niet en sal konnen geschieden.
margenoot13
N. om de vergaderde Aelmoessen getrouwelick over te brengen.
margenoot14
Dit door brieven can gevoeght worden by het voorgaende woordt bequaem achten, in desen sin, die ghy door brieven aen my selve sult noemen ende te kennen geven, dat ghy die daer toe bequaem ende getrouw achtet. Ofte, met het volgende woort sal ick senden, N. met mijne brieven van recommandatie aen de Gemeynte van Ierusalem.
margenoot15
Gr. uwe genade, D. uwe aelmoesse die ghy haer sult geven uyt enckele goedicheyt ende barmherticheyt, door de genade Godts. Siet 2.Cor. 8.1.
margenoot16
Ofte, noodigh is.
margenoot17
d’Apostel biedt sijnen dienst aen om die moeyte geerne te nemen, so het noodigh geacht wierdt: ’t welck hy oock gedaen heeft, gelijck blijckt, Actor. 24.17. ende Rom. 15.25.
margenootb
2.Cor. 1.15.
margenoot18
So en was dan d’Apostel doe, als hy desen brief schreef, noch niet in Macedonien gekomen, maer het blijckt uyt vers 8. ende 19. dat hy doe noch te Ephesen was. Waer uyt volgt dat het niet seker en gaet, ’t gene onder desen brief gestelt wordt, dat de selve soude geschreven zijn tot Philippis, welcke een stadt was in Macedonien gelegen. Actor. 16.12.
margenoot19
D. indien het de Heere sal toe laten. Siet vers 7. Iacob. 4.15.
margenoot20
D. den gantschen winter over by u blijven, op dat ghy mijnen dienst genoechsamelick mooght gebruycken.
margenoot21
D. eenige uyt uwe Gemeynte, die ghy daer toe bestemmen sult.
margenoot22
N. het zy nae Ierusalem, soo het noodigh gevonden wort, dat ick desen dienst selve sal doen, ofte ergens elders sal reysen om het Euangelium te verbreyden.
margenoot23
Ofte, als door-reysende, sonder by u te blijven.
margenoot24
Dewijle hy bysonderlick door sijnen Gheest onse reysen stiert, daer hy ons wil henen senden: ende door den selven oock somtijts verhindert, dat wy niet en mogen gaen daer wy voorgenomen hadden. Siet daer van een exempel Actor. 16.7. Siet oock Ier. 10.23. Rom. 1.10. Iacob. 4.15.
margenoot25
Daer hy al twee jaren geweest was Act. 19.10.
margenoot26
Siet van dit woordt de aenteeckeninge op Act. 2.1. ende 20.16.
margenoot27
Ten aensien van den krachtigen segen die de Heere geeft tot verbreydinge des Euangeliums ende veler bekeeringe.
margenoot28
D. goede gelegentheyt wordt my hier gegeven om het Euangelium te verbreyden. Siet Act. 14.27. 2.Cor. 2.12. Apoc. 3.8.
margenoot29
N. die den loop des Euangeliums soecken te verhinderen: waerom mijne teghenwoordigheydt hier noch noodich is, om de selve tegen te staen, ende de Gemeynte tegen de selve te stercken.
margenoot30
Siet van hem Act. 16.1. ende 1.Tim. 1.2. Desen hadde Paulus gesonden om met Erasto de Gemeyten te besoecken, Actor. 19.22.
margenoot31
N. van de vyanden des Euangeliums, soo der Heydenen, als der valsche Broederen, die de vrome Leeraers des Euangeliums veel verdriets aen deden, ende in perijckel brachten.
margenoot32
N. der predicatie des Euangeliums. 1.Timoth. 3.1.
margenoot33
Die met gelijcke neersticheyt ende trouwe het Euangelium vercondigt, ende den dienst des woorts bedient als ick. Phil. 2.20. hoe wel hy geen Apostel en was, maer een Euangelist. 2.Tim. 4.5.
margenoot34
N. om sijner jonckheyt wille 1.Timoth.4.12.
margenoot35
D. dat hy sekerlick ende voorspoedelick sonder swaricheydt ende perijkel tot my mach komen.
margenoot36
Siet van desen Apollos Act. 18.24, etc. ende 19.1. 1.Cor. 1.12. ende 3.6, 22.
margenoot37
Gr. veel.
margenoot38
Ofte, vermaent.
margenoot39
Daer van heeft hy sonder twijfel gewichtige redenen gehadt: eenige meynen om met sijne tegenwoordigheyt niet te stijven de partie, die seyde ick ben Apollos, 1.Cor. 1.12.
margenoot40
N. teghen de listen ende lagen des Satans. 1.Pet. 5.8.
margenoot41
D. blijft stantvastich. 1.Cor. 15.58.
margenoot42
N. in alle swaricheden ende perijckelen, dat ghy kloeckmoedelick de selve overwint.
margenoot43
N. nae de ziele met een geestelicke sterckte aenghedaen, om daer door alle versoeckingen tegen te staen, ende te overwinnen.
margenoot44
Dese vermaninge heeft den Apostel te voren in’t breede voorgestelt, cap. 13. ende hy verhaelt de selve hier wederom in’t besluyt van den brief, overmits dat’se zeer noodich is om alle tweespalt ende scheuringe wech te nemen, die gemeynlick ontstaen uyt gebreck van liefde.
margenoot45
D. het huysgesin.
margenoot46
Siet van desen 1.Corinth. 1.16. het schijnt dat hy een Diaken geweest is van deGemeynte tot Corinthen, ende een man van aensien.
margenoot47
D. dat het selve onder de eerste in Achajen gheweest is die het Euangelium heeft aenghenomen, ende tot Christum bekeert is, ende van my selve ghedoopt. 1.Cor. 1.16. Epenetus wordt oock alsoo ghenaemt Rom. 16.5. om dat hy mede een van de eerste geweest is: die daerom te meer te prijsen ende in achtinge te houden zijn.
margenoot48
Om de arme geloovige te dienen met vergaderen ende uytdeelen der aelmoessen, ende andere handtreyckinge te bewijsen. Act. 6.1. Rom. 15.25.
margenoot49
Gr. verordineert, D. hebben haer selven vrywillighlick ende geheel tot dien dienst begeven, wel verstaende, als sy daer toe wettelick zijn beroepen geweest. Actor. 6. vers 3, 5.
margenoot50
N. niet alleen door gehoorsaemheyt in de saecken haren dienst aengaende, maer oock door eerbiedinge om hares diensts wille. Ephes. 5.21.
margenoot51
Namel. met haer, in den selven of te gelijcken dienst, die men alle om hares diensts wille in eeren moet houden, 1.Thes. 5.13.
margenoot52
Dese drie waren van Corinthen nae Paulum gereyst, om hem den staet van de Gemeynte aldaer bekent te maken, die hy, om haer van alle quaet naedencken te bevrijden, prijst, ende verklaert hare komste hem aengenaem geweest te zijn.
margenoot53
Namel. uw’ afwesen. D. ick ben door hare komste soo vermaeckt geweest, als of ick in dese weynige alle andere lidtmaten der Gemeynten van Corinthen by my gehadt hadde.
margenoot54
D. mijn ziele, mijn herte.
margenoot55
Ofte, ruste geven: Namel. door hare t’samensprekingen, ende onderrichtingen van de gelegentheyt uwer Kercke.
margenoot56
N. om dat ick versekert ben, als ghy sult verstaen dat mijn ziele verquickt is, dat oock de uwe daer mede verquickt sal worden.
margenoot57
Dat is, houdse in goede achtinge, weerde, ende liefde.
margenoot58
Soo is dan d’Apostel in Asien doe gheweest, ende niet in Macedonien. Siet versen 5, 8.
margenoot59
Siet van dese Rom. 16.3. Dese waren met Paulo van Corinthen nae Ephesen vertrocken. Actor. 18.2.
margenoot60
Siet oock Rom. 16.5.
margenootc
Rom. 16.16. 2.Corinth. 13.12. 1.Thess. 5.26. 1.Petr. 5.14.
margenoot61
Siet d’aenteeckeninge op Rom. 16.16.
margenoot62
Namel. met welck ick desen Brief hebbe onderteyckent. Het schijnt dat d’Apostel een bysondere wijse gehadt heeft om sijn handt te teyckenen, die den Gemeynten bekent was, met mijn handt, Pauli. Siet Coloss. 4.18. ende 2.Thess. 3.17. op dat sijne brieven te beter van andere souden onderkent worden. ende dat hy de volghende Apostolische wensch vers 23. oock met sijn eygen handt onder alle de Sendt-brieven plach te stellen.
margenoot63
Gr. Anathema, van welck woordt siet Rom. 9.3. Galat. 1.8.
margenoot64
Dit is een Chaldeeusch ofte Syrisch woordt, het welck schijnt doe gebruyckelick geweest te zijn, om een seer groote vervloeckinge, die by de Hebreen Cherem genaemt wordt, uyt te drucken. Ende beteeckent, gelijck sommige meynen, De Heere komt: ofte, onse Heere komt. Desen vloeck spreeckt d’Apostel uyt over de onbekeerlicke menschen, niet uyt een quade beweginge des gemoets, maer uyt eenen Apostolischen geest ende heyligen yver. Siet Iud. versen 14, 15.
margenoot65
Dit is het ordinaris besluyt van alle de Sendt-brieven des Apostels.
margenoot66
Dewijle d’Apostel sommige dingen in desen Brief wat hardt voorstelt, soo verklaert hy hier dat sulcks niet uyt quaetwillicheyt maer uyt liefde tot haer geschiet is.
margenoot*
Dat dit niet wel gelooflick is, siet de verklar. op versen 5, 8, 19. Ende blijckt hier uyt gelijck oock uyt eenige andere, dat dese woorden die nae het besluyt der Apostolischer brieven gestelt zijn, niet altijdt vast en gaen, ende alleen door eeniger menschen goet-vinden daer by gevoeght zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken