Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel gaet voort in het verclaren van de redenen, waerom hy tot noch toe niet en was gecomen, namelick op dat hy niet met droefheyt, maer met blijdtschap by haer wilde zijn. 4 Betuyght dat ’t gene hy te voren van den bloed-schender tot haer geschreven hadde, met tranen, ende door liefde tot haer was geschiet. 6 Beveelt haer, dat sy den selven van weghen sijn leedt-wesen nu weder sullen aennemen, ende vertroosten, op dat hy door te groote droefheydt in geen wan-hope en vervalle. 12 Verhaelt voorder hoe hy het Euangelium tot Troas alleen hadde gepredickt, ende daerna in Macedonien. 14 ende betuyght dat sijne predikinge alom Gode een aenghename reuck is, so inde gene die behouden worden, als in de gene die verloren gaen. 17 dewijle hy ’tselve al om oprechtelijck voorstelt.

1

MAer ick hebbe dit by my selven voorgenomen, dat ick niet wederom Ga naar margenoot1 in droefheyt tot u komen en soude.

2

Want Ga naar margenoot2 indien ick u lieden bedroeve, wie is’t doch die my sal vrolick maken, dan de gene die van my bedroeft is geworden?

3

Ende Ga naar margenoot3 dit selve hebbe ick u Ga naar margenoot4 geschreven, op dat ick [daer] komende niet en soude droefheyt hebben Ga naar margenoot5 van de gene van welcke ick moest verblijdet worden, Ga naar margenoota vertrouwende van u alle Ga naar margenoot6 dat mijne blijdtschap uwer aller [blijdschap] is.

4

Want ick hebbe u-lieden uyt Ga naar margenoot7 vele verdruckinge, ende benautheyt des herten, met vele tranen geschreven, niet op dat ghy soudt bedroeft worden, maer op dat ghy Ga naar margenoot8 de liefde soudt verstaen, die ick overvloedelijck tot u hebbe.

5

Doch indien yemant bedroeft heeft, die en heeft Ga naar margenoot9 niet my bedroeft, maer Ga naar margenoot10 ten

[Folio 99r]
[fol. 99r]

deele (op dat ick [hem] niet en besware) ulieden alle.

6

Ga naar margenootb Den sodanigen is Ga naar margenoot11 dese bestraffinge genoegh, die van velen [geschiet is].

7

Also dat ghy daer en tegen [hem] liever [moet] Ga naar margenoot12 vergeven, ende vertroosten, op dat de sodanige door al te overvloedige droefheyt niet eenighsins en worde Ga naar margenoot13 verslonden.

8

Daerom Ga naar margenoot14 bidde ick u dat ghy Ga naar margenoot15 de liefde aen hem bevestight.

9

Want daer toe hebbe ick oock geschreven, op dat ick Ga naar margenoot16 uwe beproevinge mochte verstaen, of ghy Ga naar margenoot17 in alles gehoorsaem zijt.

10

Dien ghy nu yet Ga naar margenoot18 vergeeft, [dien vergeve] ick oock: want so ick oock yet vergeven hebbe, dien ick vergheven hebbe [hebbe ick ’t vergeven] Ga naar margenoot19 om uwent wille, Ga naar margenoot20 voor het aengesichte Christi, op dat de Satan Ga naar margenoot21 over ons geen voordeel en krijge.

11

Want Ga naar margenoot22 sijne gedachten en zijn ons niet onbekent.

12

Voorts Ga naar margenootc als ick tot Ga naar margenoot23 Troas quam om het Euangelium Christi [te prediken], ende als my Ga naar margenoot24 een deure geopent was inden Heere, so en hebbe ick Ga naar margenoot25 geen ruste gehadt voor mijnen geest, om dat ick Titum mijnen broeder niet en vondt:

13

Maer af-scheydt van haer genomen hebbende, vertrock ick nae Macedonien.

14

Ende Gode zy danck, die ons Ga naar margenoot26 alle tijdt doet Ga naar margenoot27 triumpheren Ga naar margenoot28 in Christo, Ga naar margenootd ende den Ga naar margenoot29 reuck sijner kennisse door ons openbaer maeckt in alle plaetsen.

15

Want wy zijn Gode Ga naar margenoot30 eenen goeden reuck Christi, in de gene die saligh worden, ende in de gene die verloren gaen.

16

Ga naar margenoote Den desen wel Ga naar margenoot31 eenen reuck des doots ter doot: maer den genen eenen reuck des levens ten leven. Ende wie is tot dese dingen Ga naar margenoot32 bequaem?

17

Want wy Ga naar margenoot33 en dragen niet, gelijck vele, het woordt Godts te koop, maer als uyt oprechtigheyt, maer als Ga naar margenoot34 uyt Gode, in de tegenwoordigheydt Godts, spreken wy het Ga naar margenoot35 in Christo.

margenoot1
D. om u ende my te bedroeven door de kerckelijcke straffen die tegen eenige onder u moeten geoeffent worden.
margenoot2
Dit seght hy om dat wanneer een lidt der Gemeynte moet gestraft worden, alle de andere leden daer over haer moeten bedroeven. Siet 1.Cor. 5.2.
margenoot3
N. van het wechnemen ende beteren der gebreken onder u.
margenoot4
N. in mijnen eersten brief cap. 5.
margenoot5
Dit en seght hy niet alleen van den bloedtschender, maer van alle de Corintheren, die dese ende andere gebreken onder haer hadden geduldet.
margenoota
2.Cor. 8.22. Galat. 5.10.
margenoot6
D. de oorsake van mijne blijdtschap, Namel. het weeren van soodanige ergernissen oock soude zijn een oorsake van uwe blijdtschap, wanneer namelick sulcke ergernisse soude geweert zijn, ende de Gemeynte in goeden stant gebracht.
margenoot7
Ofte, grooten druck. Dit kan verstaen worden, ofte van de gelegentheydt des tijts in welcken hy den voorgaenden brief schreef, om dat men in den tijdt van verdruckingen op alles nauwer ende beter let, ende met meerder mededoogentheydt ende rijperen raet schrijft het gene men schrijft: ofte van de bekommeringe ende droefheyt, die den Apostel in sijn gemoet gehadt heeft over soodanigen ergernisse als onder haer was, wanneer hy den brief schreef.
margenoot8
N. die niet en konde verdraghen dat men soude gevoelen dat ghy geen behoorlick mishagen en soudt hebben in sulcke fauten. Ofte, dat ghy u aen sulcke faute soudet schuldigh maken.
margenoot9
Namel. alleen.
margenoot10
D. eenichsins. Soo spreeckt de Apostel van dese faute, niet om die te verkleynen, maer om dat dese persoon nu behoorlick leetwesen daer van hadde, ende hy haer tot weder aen-neminge van den selven, terstont vermanen soude.
margenootb
1.Cor. 5.3.
margenoot11
Dit verstaen sommige van de uyterste kercklijcke straffe, ofte ban, die d’ Apostel bevolen hadde datmen tegen dese mensche soude offenen. 1.Corint. 5.3. ende verstaen het woordeken genoech van den korten tijt die hy dese straffe soude hebben gedragen. Doch andere meynen uyt alle de omstandigheden deses text, dat dese mensche nu door de regeerders der Gemeynte vermaent ende ernstelick bestraft zijnde, den kercklijcken ban met sijne boetveerdigheyt is voorgekomen, alsoo de ban de uyterste straffe is der kercken, ende die niet alleen voor vele, maer voor de geheele Gemeynte moest geschieden, ende dat de Corintheren Pauli raedt door Titum hier over hebben begeert, wat sy nu voort, alsoo hy boetveerdigh was, in sijn saecke doen souden, gelijck blijckt uyt het volgende 7 cap. waer op hy antwoort, dat dese bestraffinge van velen, dat is, van de Regeerders der Gemeynte gedaen, daer op sulck ernstigh leetwesen was gevolght, nu genoegh was, ende dat sy hem voorts souden weder op nemen, om hem door te groote droefheyt niet tot wanhope te brengen.
margenoot12
D. niet voorder tegen hem procederen, maer weder aennemen, ende van de uyterste straffe ontslaen. Dese woorden Pauli en sien niet op eenighe macht der Kercke om de sonden voor Godt te vergeven, het welck Godt alleen toekomt, maer om volgens Godts woordt te verklaren dat den boetveerdigen de sonden voor Godt vergeven zijn, ende volgens dien den sulcken te vertroosten, ende sijne ontbindinge voor de Gemeynte, die door hem ontsticht was, te verklaren. Siet Matth. 18.18. Ioan. 20.23.
margenoot13
D. tot sulcken droefheyt vervalle, dat hy daer door in wanhope geraken soude.
margenoot14
Ofte, vermane.
margenoot15
Namel. die Christus tegen den boetveerdigen sondaer wil bewesen ofte bevestight hebben. Matth. 18. versen 21, 22.
margenoot16
Dat is, een proeve van u nemen, ende daer uyt verstaen uwe oprechtigheyt in dit stuck.
margenoot17
Dat is, in het onderhouden van alle de geboden Christi, waer van dit oock een is. Siet Matth. 16.19. ende 18.15.
margenoot18
Siet hier van de verklaringe vers 7.
margenoot19
Dat is, om mijne eenstemmigheyt met u in het waernemen van Christi bevelen, ende onse onderlinge liefde hier in te betoonen.
margenoot20
D. oprechtelick als in Christi tegenwoordigheyt, die alles siet ende hoort: ofte, in den persoon Christi, gelijck dit woordt in het voorgaende cap. vers 11. is genomen, dat is, in den Name Christi. Siet 2.Cor. 5.20.
margenoot21
Ofte, op dat wy van den Satan niet en worden overvallen, overwonnen, ingenomen. Het Griecx woordt beteeckent meer krijgen ofte hebben dan yemant toekomt, ende wordt van de gierigaerts voornamelick ghebruyckt: ende is een gelijckenisse ghenomen van de gierige koop-luyden die alle gelegentheden soecken om de menschen te bedriegen.
margenoot22
D. sijne listen, raedtslagen, ofte aenslagen 2.Cor. 10.5. die somwijlen door te groote slappigheyt des Kerken-tuchts, de sondaers in slaep soeckt te wiegen, ende somwijlen door te groote strengicheyt tot wanhope te brengen.
margenootc
Actor. 16.8.
margenoot23
Van dese plaetse ende reyse Pauli siet breeder Actor. 16.8, etc.
margenoot24
D. gelegentheydt. Siet 1.Corinth. 16.9.
margenoot25
Namel. om daer seer lange stil te zijn, hoe wel Paulus aldaer oock een Gemeynte gesticht heeft, ghelijck blijckt uyt het volgende vers, ende uyt 2.Tim. 4.13.
margenoot26
D. ’t zy wy langen tijt, ’t zy korten tijt in een plaetse ´t Euangelium prediken.
margenoot27
Ofte, overwinnen.
margenoot28
D. in de sake Christi: ofte, door Christum.
margenootd
Coloss. 1.27.
margenoot29
D. het geruchte, ofte de voortganck: een gelijckenisse genomen van de reuck-offeren des Ouden Testaments die door vyer ontsteken zijnde haer verspreydden door den Tempel, ende over de vergaderinge.
margenoot30
D. aengenaem ende wel-gevallick, om dat Godts barmhertigheydt wort geopenbaert in de gene die saligh worden, ende sijne rechtveerdigheydt in de gene die verloren gaen. Siet Luc. 2.34.
margenoote
Luc. 2.34.
margenoot31
D. die doodelick is, ende haer den doodt toe-brengt. Niet dat het Euangelium uyt sijne natuere yemant den doodt toe-brenght, want het is eenen dienst des levens, 2.Corinth. 3.6, 7. ende eene kracht Godts ter saligheyt allen die gelooven. Rom. 1.16. maer om dat de gene die ongeloovigh zijn, door haer eygen moetwilligheyt, haer daer tegen stellen, ende alsoo Godts swaerder oordeel over haer trecken. Siet Ioan. 3.36. 1.Petr. 2. versen 7, 8.
margenoot32
Ofte, genoechsaem. Namel, uyt hem selven, ofte door hem selven, gelijck hier nae verklaert wort cap. 3. versen 5, 6.
margenoot33
Ofte, vervalschen niet het woort Godts. Gr. Kapeleuontes, welck woort beteeckent yet in’t kleyne veyl hebben ofte te koop dragen, ende het selve om beter te verkoopen, dickwils eenen anderen reuck, ofte smaeck, ofte schijn gheven: ende wort by gelijckenisse oock genomen voor yet onder een valschen reuck, ofte smaeck, ofte schijn ghelijck als te koop stellen, welcke beteeckenisse hier wel past, dewijle de Apostel hier betuyght dat hy het Euangelium niet op en pronckt, ofte na der menschen wille ende goetduncken en buyght ofte verdraeyt, maer ’t selve in oprechtigheyt ende suyverheydt leert, sonder op het behagen van menschen te sien, Gode de uytkomste daer van bevelende.
margenoot34
D. uyt Godts ingeven, ende van Godes wegen. 2.Cor. 5.19.
margenoot35
Ofte, van Christo, dewijle Christus is het geheele wit ende voorstel onses Euangeliums. 1.Corinth. 2.2.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken