Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 Nae het opschrift des briefs. 3 de gewoonlicke groetenisse, 4 ende eene dancksegginge tot Godt, 6 bestraft den Apostel de Gemeynten van Galatien, datse soo haest waren afgeweecken van de Apostolische Leere. 7 daer nochtans geene andere Leere ter saligheydt en kan zijn. 8 al waer ’t dat een Engel de selve predickte. 10 ende daer hy de Leere, die hy haer gepredickt heeft, niet van menschen, maer van den Heere Christo selve geleert heeft. 13 ’t welck hy bewijst uyt sijnen eersten staet ende yver in het Iodendom, 15 ende uyt sijne wonderbaerlijcke bekeeringe, ende beroepinge tot het Apostelschap. 17 midtsgaders om dat hy beroepen zijnde met d’ andere Apostelen over de Leere niet en heeft gesproken, maer terstont nae Arabien is gereyst. 18 ende nae dry jaren sijnes diensts eerst Petrum ende Iacobum alleen heeft gesien. 21 Dat hy daer nae wederom nae Syrien ende Cilicien is verreyst, ende dat hy niet dan uyt geruchten de Gemeynten in Iudea bekent was.

1

PAULUS Ga naar margenoot1 een Apostel, ([geroepen] Ga naar margenoot2 niet van menschen, noch door een mensche, maer Ga naar margenoota door JESUM CHRISTUM, ende Godt den Vader, Ga naar margenoot3 die hem uyt den dooden op-geweckt heeft,)

2

Ende Ga naar margenoot4 alle de broeders die met my zijn, aen de Gemeynten van Ga naar margenoot5 Galatien:

3

Ga naar margenootb Genade zy u ende vrede van Godt den Vader, ende onsen Heere Iesu Christo:

4

Ga naar margenootc Die Ga naar margenoot6 hem selven Ga naar margenoot7 gegeven heeft Ga naar margenoot8 voor onse sonden, op dat hy ons trecken soude uyt dese tegenwoordige boose Ga naar margenoot9 werelt, Ga naar margenoot10 na den wille onses Godts ende Vaders.

5

Den welcken zy de heerlickheyt Ga naar margenoot11 in alle eeuwicheyt. Amen.

6

Ga naar margenoot12 Ick verwondere my dat ghy Ga naar margenoot13 so haest Ga naar margenoot14 [wijckende] van den genen die u in de genade Christi geroepen heeft, Ga naar margenoot15 overgebracht wort Ga naar margenoot16 tot een ander Euangelium:

7

Ga naar margenoot17 Daer der geen ander en is: Ga naar margenoot18 maer

[Folio 104v]
[fol. 104v]

daer zijn sommige Ga naar margenootd die u ontroeren, ende het Euangelium Christi willen Ga naar margenoot19 verkeeren.

8

Ga naar margenoote Doch al waer’t oock dat Ga naar margenoot20 wy, ofte Ga naar margenoot21 een Engel uyt den hemel u een Euangelium vercondighde Ga naar margenoot22 buyten ’t gene wy u vercondight hebben, die zy Ga naar margenoot23 vervloeckt.

9

Gelijck wy Ga naar margenoot24 te voren geseght hebben, [so] segge ick oock nu Ga naar margenoot25 wederom, indien u yemandt een Euangelium vercondight buyten ’t gene ghy Ga naar margenoot26 ontfangen hebt, die zy vervloeckt.

10

Want Ga naar margenootf Ga naar margenoot27 predike ick nu de menschen, Ga naar margenoot28 ofte Godt? Ga naar margenoot29 Ga naar margenootg Ofte soecke ick menschen te behagen? Want indien ick Ga naar margenoot30 noch Ga naar margenoot31 menschen Ga naar margenoot32 behaeghde, so en ware ick geen Ga naar margenoot33 dienst-knecht Christi.

11

Ga naar margenooth Maer ick maecke u bekent, broeders, dat het Euangelium ’t welck van my verkondight is, Ga naar margenoot34 niet en is nae den mensche.

12

Ga naar margenooti Want ick en hebbe oock het selve Ga naar margenoot35 niet van een mensche ontfangen, noch geleert, maer door de openbaringe Iesu Christi.

13

Ga naar margenootk Want ghy hebt mijnen ommeganck gehoort, die Ga naar margenoot36 eertijts in het Iodendom was, dat ick Ga naar margenoot37 uytnemende seer de Gemeynten Godts vervolghde, ende de selve Ga naar margenoot38 verwoestede.

14

Ende [dat] ick in het Iodendom toenam boven vele Ga naar margenoot39 van mijnen ouderdom Ga naar margenoot40 in mijn geslachte, zijnde Ga naar margenoot41 overvloedelijck yverich Ga naar margenoot42 voor mijne vaderlicke Ga naar margenoot43 insettingen.

15

Ga naar margenootl Maer wanneer het Gode behaeght heeft, die my Ga naar margenoot44 van mijns moeders lijve aen Ga naar margenoot45 af-ghesondert heeft, ende geroepen Ga naar margenoot46 door sijne genade,

16

Ga naar margenoot47 Sijnen Sone Ga naar margenoot48 in my te openbaren, Ga naar margenootm op dat ick den selven door het Euangelium onder de Heydenen soude verkondigen, so en hebbe ick Ga naar margenoot49 ter stont niet te Ga naar margenoot50 rade gegaen Ga naar margenootn Ga naar margenoot51 met vleesch ende bloedt:

17

Ende en ben Ga naar margenoot52 niet wederom gegaen na Ierusalem tot de gene die Ga naar margenoot53 voor my Apostelen waren: maer ick ginck henen na Ga naar margenoot54 Arabien, ende keerde wederom na Ga naar margenoot55 Damascum.

18

Daer na quam ick Ga naar margenoot56 nae dry jaren wederom te Ierusalem om Petrum Ga naar margenoot57 te besoecken, ende ick bleef by hem vijftien dagen.

19

Ende en sagh geenen anderen van de Apostelen dan Ga naar margenoot58 Iacobum Ga naar margenoot59 den broeder des Heeren.

20

Ga naar margenoot60 Het gene nu ick u schrijve, siet [ick getuyge] Ga naar margenooto Ga naar margenoot61 voor Godt, dat ick niet en liege.

21

Daer na ben ick gecomen in de gewesten van Ga naar margenoot62 Syrien ende van Cilicien.

22

Ende ick was van aengesichte onbekent den Gemeynten Ga naar margenoot63 in Iudea, Ga naar margenoot64 die in Christo zijn.

23

Maer sy hadden alleenlijck gehoort [datmen seyde], Ga naar margenoot65 De gene die Ga naar margenoot66 ons eertijts vervolghde, vercondight nu Ga naar margenoot67 het geloove, ’t welck hy eertijts Ga naar margenoot68 verwoestede.

24

Ende sy verheerlijckten Godt Ga naar margenoot69 in my.

margenoot1
Siet van dit woordt Luc. 6.13.
margenoot2
N. die bloote menschen, ofte niet dan menschen zijn. Dese beschrijvinge doet de Apostel daer by, om sijne Apostolische beroepinge ende autoriteyt staende te houden tegen de lasteringhen der valsche Apostelen, die seyden dat hy niet wettelick tot het Apostelschap en was beroepen. Want daer is tweederley wettige beroepinge tot den dienst des woordts: een die ordinaris is, welcke geschiet wel van Godt, maer door menschen, de orden Godts daer in volgende: soodanighe is de beroepinge van de ordinarise Dienaren des woordts. Ende daer is eene beroepinge, die sonder dienst der menschen van Godt selve, ofte van den Heere Christo geschiet: soodanige is geweest de beroepinge der Propheten in het Oude Testament, ende der Apostelen in het Nieuwe Testament. Dese beroepinge is extra-ordinaris, ende altijdt vergheselschapt met de gave van niet te konnen dwalen in het leeren. 2.Petr. 1.21. Ioan. 16.13. Dat de Apostel Paulus door sulcke extra-ordinarise beroepinge beroepen is, wordt klaerlick beschreven Actor. 9. ende 22. capit.
margenoota
Tit. 1.9.
margenoot3
Ende daer mede opentlick heeft betoont dat hy de eygene ende ware Sone Godts was. Siet Actor. 13.33. Rom. 1.4.
margenoot4
N. niet alleen mijne mede-broeders in den dienst, maer oock alle de andere geloovige. Dit doet de Apostel daer by, niet soo seer om sijn schrijven daer mede aensien te maken, als om door de eenstemmigheydt der Gemeynte met hem, de Gemeynten van Galatien te beter te bewegen tot aflegginge harer dwalingen.
margenoot5
Galatia was een van de grootste Provincien in kleyn Asien, grensende aen Phrygien, Bithynien, Pontus, Cappadocien, ende Pamphilien: was alsoo ghenaemt van een volck dat uyt Gallia, nu Vranckrijck genaemt, gekomen zijnde die Provincie ingenomen ende lange bewoont heeft. Siet Actor. 16.6. 1.Corinth. 16.1. 2.Tim. 4.10. 1.Petr. 1.1.
margenootb
Rom. 1.7. 1.Cor. 1.3. Ephes. 1.2. 1.Petr. 1.2.
margenootc
Matth. 20.28. Galat. 2.20. Ephes. 5.2. Tit. 2.14. Hebr. 9.14.
margenoot6
Namel. vrywillighlick. Philip. 2.8.
margenoot7
Namel. in der doodt. Dit voeght de Apostel in het begin daer by, om dat dit argument alleen genoeghsaem is om de leere der valsche Apostelen te wederleggen. Want hy soude te vergeefs sulcx gedaen hebben, indien de mensche door de wercken der Wet konde gerechtveerdight worden. Siet Galat. 2.21.
margenoot8
Namel. om die te versoenen door sijne doodt. 1.Ioan. 1.7. ende 2.2. Soo dat de versoeninge ende vergevinge der sonden daer in alleen, en niet in de wercken der Wet, moet gesocht worden.
margenoot9
Gr. eeuwe. dat is, uyt den sondigen ende elendigen staet daer in de geheele werelt gelegen is. 1.Ioan. 5.19.
margenoot10
D. nae het eeuwigh besluyt ende welbehagen. Actor. 2.23. ende 4.28. Hebr. 10. versen 7, 10. Soo is dan de Vader met dit ransoen-gelt sijns Soons te vreden.
margenoot11
Gr. tot eeuwen der eeuwen, ofte, tot eeuwigheden der eeuwigheden. Hebr.
margenoot12
Dese verwonderinge is oock vergeselschapt geweest met een groot mishagen ende droefenisse.
margenoot13
D. in soo korten tijt, na dat ghy het Euangelium van ons ontfangen hebt: ofte, nae dat de verleyders u anders geleert hebben. Daer mede bestraft hy hare lichtveerdigheydt.
margenoot14
Namel. van Godt, die u door onse predicatie geroepen heeft, om u door de genade Christi, ende niet door de wercken der Wet, saligh te maken. Ofte wijckende van Christo die u geroepen heeft in de genade.
margenoot15
Namel. van de gene die u verleyden: welcke hy de meeste schult geeft, om dat hy hope hadde haer wederom op den rechten wegh te brengen. Galat. 5.10.
margenoot16
Dat is, tot een andere leere om salich te worden, die de verleyders wel het Euangelium noemen, maer het recht Euangelium niet en is, ende verre verschilt van het gene wy u gepredickt hebben.
margenoot17
Gr. het welck geen ander en is. N. als het gene, ofte, dan, ’t gene wy u gepredickt hebben. Siet Actor. 4.12.
margenoot18
Namel. die uyt de secte der Phariseen haer tot de Christelicke Religie begeven hebbende, de Wet ende het Euangelium, ende de rechtveerdigheydt der wercken met de rechtveerdigheydt des geloofs sochten te vermengen. Siet Actor. 15.5.
margenootd
Actor. 15.1.
margenoot19
D. vervalschen, ydel ofte te niete maken.
margenoote
2.Cor. 11.4.
margenoot20
N. ick ende de broeders die by my zijn. Ofte, wy Apostelen.
margenoot21
Dit is wel in sich selven niet mogelick, maer d’Apostel wil met het stellen deser onmogelicke conditie te krachtiger aenwijsen de sekerheyt van den vloeck, die comen sal over de gene, die een ander Euangelium prediken. Siet diergelijcke Ioan. 8. vers 55. 1.Cor. 13.2.
margenoot22
D. niet alleen tegen het selve, maer oock die yet daer by doen, buyten het gene wy gepredickt hebben: het welck de valsche Apostelen deden, leerende dat men niet alleen door het geloove, maer oock door de wercken der Wet gerechtveerdigt wort.
margenoot23
Gr. Anathema, dat is, vervloeckinghe. Siet van dit woordt, Rom. 9.3. 1.Corinth. 16.22.
margenoot24
N. in het voorgaende vers.
margenoot25
N. om te toonen dat dit van my niet en is uyt haestigheyt geseght.
margenoot26
Namel. door onse predicatie hebt gehoort ende aengenomen.
margenootf
1.Thess. 2.4.
margenoot27
Gr. rade ick nu aen de menschen, ofte Godt? Namel. te hooren ofte te gelooven. Want het Gr. woordt dat de Apostel hier gebruyckt, als oock Actor. 28. vers 23. ende 2.Cor. 5.11. beteeckent eygentlick yemant met redenen bewegen ofte over-reden: ende is hier de sin, Soecke ick in mijne predicatien u te bewegen, dat ghy my ofte eenige mensche soudet aenhangen? Hy wil seggen, dat en doe ick geensins.
margenoot28
Dat is, dat ghy u vertrouwen soudet stellen op Godt in Christo: het welck, wil hy seggen, ick doe in alle mijne predicatien.
margenoot29
D. soecke ick in mijne predicatien de gunste van eenige menschen? Geensins, wil hy seggen. Ende dit schijnt dat de valsche Apostelen den Galaten sochten wijs te maken, om de leere des Apostels verdacht te maecken.
margenootg
Iacob. 4.4.
margenoot30
Namel. nu tot Christum bekeert zijnde, gelijck ick dede in het Iodendom, als ick om de Hooge-priesters ende Ioden te behagen de Gemeynte vervolghde.
margenoot31
Namel. die van Christo vremt zijn, ofte nae hare gesintheydt willen gepredickt hebben, 2.Timoth. 4.3. Andersins mogen ende moeten oock de vrome Leeraers haer soo dragen in leere ende leven, dat’se de vrome ende de Godtsalige menschen in Christo mogen behagen. 1.Corinth. 10.33.
margenoot32
D. Sochte alleen hare gunste in het prediken.
margenoot33
Dat is, een waer, oprecht, ende getrouw dienstknecht. Want niemant en kan twee heeren dienen. Matth. 6.24.
margenooth
1.Cor. 15.1.
margenoot34
D. my niet en is van menschen gegheven ofte geleert, ofte van my selven versiert, ofte steunende op autoriteyt van eenige menschen, gelijck in ’t volgende vers verklaert wordt.
margenooti
Ephes. 3.3.
margenoot35
De Apostel en wil daer mede niet verwerpen de onderwijsinge in de leere des Euangeliums die door menschen ordinaerlijck geschiet, 2.Timoth. 3.15. maer wil seggen dat hy als een Apostel op sulcke ordinarise wijse dese leere niet en heeft ontfangen, maer door een extraordinarise openbaringe ende onderwijsinge Christi selve. Siet Actor. 9.3. 1.Corinth. 15.8. ende 2.Corint. capit. 12.
margenootk
Actor. 8.3. ende 9.1. ende 22.4. ende 26.9. Philip. 3.6. 1.Thimoth. 1.13.
margenoot36
Namel. eer ick tot de Christelicke religie bekeert was.
margenoot37
Dese vervolginge Pauli wordt beschreven. Actor. 7.58. ende Actor. 9.1, etc. ende 22.4, 5.
margenoot38
D. de selve, soo veel in my was, sochte gantsch uyt te roeyen ende verdelgen.
margenoot39
D. jonge lieden. Siet Actor. 7.58. dat druckt hy uyt, op dat hy niet en soude schijnen hem uyt laetdunckentheydt te stellen boven de oude Leeraers der Ioden.
margenoot40
Dat is, onder de Ioden.
margenoot41
Gr. overvloedelicker een yveraer. Namel. met eenen yver, die niet en was met wetenschap. Rom. 10.2. Philip 3.5, 9. 1.Timoth. 1.13. Hier mede bestraft hy oock den verkeerden yver der Ioden in sijnen persoon.
margenoot42
Namel. van de welcke ick meer hieldt, als van de leere der Propheten. Wat dit voor insettingen waren kan men sien Matth. 5.21, etc. ende 15.2. ende 23.3, etc. Marc. 7.5, etc. 1.Petr. 1.18.
margenoot43
Gr. overleveringen. N. niet alleen die in de Schriftuere geboden ende beschreven zijn, maer oock die, welcke van menschen ingestelt, ende van de ouders aen de kinderen als van handt tot handt overgelevert waren.
margenootl
Actor. 9.15. ende 13.2.
margenoot44
Gr. uyt. dat is, eer ick van mijn moeder geboren was. Siet diergelijck Ierem. 1.5.
margenoot45
D. voorgenomen ende besloten heeft my af te sonderen uyt den gemeenen hoop van de andere menschen, om tot sijner tijdt tot een Apostel te beroepen.
margenoot46
Namel. als de eenige oorsake waerom hy dat gedaen heeft: ende derhalven sonder eenige mijne weerdigheydt ofte verdiensten in my voorgesien: gelijck oock te voren Godts welbehagen de oorsaecke daer van gestelt wordt. Siet Ephes. 1. versen 5, 6, 9, 11.
margenoot47
Namel. Iesum Christum den waren Messiam.
margenoot48
D. aen my: in mijne ziele. Ofte, door my te openbaren, dat is, bekent te maken, dat ick hem voor den Sone Godts ende den waren Messiam hebbe erkent, ende in hem ghelooft. Matth. 16.17.
margenootm
Actor. 9.15. ende 13.2. ende 22.21. Galat. 2.8. Ephes. 3.8.
margenoot49
Namel. soo haest ick tot Christum bekeert ben geweest.
margenoot50
D. over de leere des Euangeliums met yemant gesproken ende gehandelt, om in de selve beter ofte breeder onderwesen te worden
margenootn
Matth. 16.17.
margenoot51
D. met eenige menschen, die uyt vleesch ende bloedt bestaen. Siet diergelijcke wijse van spreken, Matth. 16.17. Ephes. 6.12. oock selve niet met mijn eygen natuerlijck vernuft.
margenoot52
Ofte, niet opgegaen: ghelijck oock vers 18. Dit schijnt te strijden met het gene Lucas seght Actor. 9.26. Doch het gene Lucas daer seght, moet verstaen worden geschiet te zijn nae dat Paulus dry jaren in Arabien geweest zijnde, van daer wederom tot Damascus ghekomen was. Want Lucas en maeckt aldaer geen gewach van Pauli reyse nae Arabien, gelijck hy oock vele andere daden ende reysen Pauli na laet, die Paulus selve verhaelt 2.Cor. 11. ende 12 cap.
margenoot53
N. yemant van de twaelve, die lange voor my tot het Apostelschap waren beroepen.
margenoot54
Een landtschap gelegen ten Zuyden van het Ioodtsche lant, daer in de bergh Sina was. Galat. 4.25. tusschen de roode zee ende den inham van Persien.
margenoot55
Van dese stadt siet de aenteeck. op Actor. 9.2.
margenoot56
Namelick, die ick soo in Arabien, als tot Damascus geweest was.
margenoot57
Het Griecx woordt beteeckent yemandt te gaen sien ofte besoecken om hem te hooren, ende met hem te spreken ende handelen.
margenoot58
Daer zijn twee geweest onder de Apostelen van desen naem. Siet van beyde Matth. 10. versen 2, 3. Actor. 12. versen 2, 17. ende van desen Actor. 12. vers 17. ende 15.13.
margenoot59
Dat is, Neve. een Hebreeusche wijse van spreken. Siet Genes. 14.14. Matth. 12. versen 46, 47. 1.Corint. 9.5. van desen siet Mat. 10.3. Marc. 15.40.
margenoot60
N. aengaende dat ick het Euangelium van Christo selve hebbe ontfangen sonder eenige beroepinge ofte onderwijsinge van menschen.
margenooto
Rom. 1.9. ende 9.1. 2.Corinth. 1.23. ende 11.31. 1.Thess. 2.5. 1.Timoth. 5.21. 2.Tim. 4.1.
margenoot61
Een wijse van eedtsweeren, met welcke de Apostel noodigh geacht heeft dit te bevestigen om de gewichtigheydt der sake. Siet Rom. 9.1.
margenoot62
Dese zijn landtschappen gelegen in Asien. Siet van de selve Matth. 4.24. Actor. 15.23, 41. ende 27.5.
margenoot63
Namel. alsoo ick, volgens mijne beroepinge, het Euangelium predickte niet onder de Ioden aldaer, maer onder de Heydenen. Siet vers 16.
margenoot64
D. die de Christelicke leere hebben aengenomen ende belijden.
margenoot65
Namel. Paulus. Dit zijn de woorden der voorseyde Gemeynten, die Paulus verhaelt.
margenoot66
Namel. Christenen.
margenoot67
D. de leere des Euangeliums, die men ter saligheydt moet gelooven. Siet diergelijcke wijse van spreken. 1.Timoth. 1.19. vergeleecken met 2.Timoth. 2.18.
margenoot68
Siet vers 13.
margenoot69
Gr. om mijnent wille: dat is, om de genade die my Godt gedaen hadde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken