Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 D’Apostel verklaert voorder, het gene hy te voren geseght hadde van van het tucht-meesterschap der Wet, met een gelijckenisse genomen van een onmondigh kindt, dat noch onder de vooghden staet, 4 ende betuyght dat wy nu door de komste des Soons Godts in den vleesche van de vooghdye ende dienstbaerheyt der Wet verlost zijn. 6 So dat wy nu kinderen Godts zijn, die mondigh zijnde geworden, onse erfenisse selve mogen besitten. 8 Bestraft de Galaten dat sy uyt de Heydensche afgoderye bekeert zijnde, haer wederom begaven tot de dienstbaerheyt van uyterlijcke ceremonien. 12 Vermaent haer dat’se volherden in den yver ende goede genegentheyt tot hem, met welcke sy eerst het Euangelium hadden ontfangen. 17 haer waerschouwende voor den verkeerden yver der valsche leeraers. 19 Versoet daer nae dese bestraffinge met een lieflijcke aensprake, wenschende dat hy by haer mochte zijn. 21 Bewijst voorder uyt de Wet selve, dat wy der selver dienstbaerheydt niet meer en zijn onderworpen, noch door de Wet gerechtveerdight en konnen worden, door toepassinge van de voorbeelden der twee sonen Abrahams, N. Isaac ende Ismaël, ende van hare moeder Sara ende Agar. 24 als oock van den bergh Sina ende de stadt van Ierusalem: waer door de twee verbonden beteeckent worden, 28 Leert dat de erfenisse met Isaac door de belofte des Euangeliums te verkrijgen is, hoe wel met vervolginge. 30 Ende dat de gene die door de Wet soecken saligh te worden, met Ismaël van de erfenisse sullen verstooten worden.

1

DOch Ga naar margenoot1 ick segge, so langen tijdt als de erfgenaem Ga naar margenoot2 een kindt is,

[Folio 106v]
[fol. 106v]

soo en verschilt hy Ga naar margenoot3 niets van een dienst-knecht, hoewel hy Ga naar margenoot4 een heere is van alles.

2

Maer hy is Ga naar margenoot5 onder vooghden ende versorgers, Ga naar margenoot6 tot den tijdt van den vader te voren gestelt.

3

Alsoo Ga naar margenoot7 wy oock, Ga naar margenoot8 doe wy kinderen waren, so waren wy Ga naar margenoot9 dienstbaer gemaeckt Ga naar margenoot10 onder de eerste-beginselen der werelt.

4

Ga naar margenoota Maer wanneer Ga naar margenoot11 de volheyt des tijdts gecomen is, heeft Godt Ga naar margenoot12 sijnen Sone uytgesonden, Ga naar margenoot13 geworden Ga naar margenoot14 uyt een vrouwe, Ga naar margenootb geworden Ga naar margenoot15 onder de Wet:

5

Op dat hy Ga naar margenoot16 de gene die onder de Wet waren Ga naar margenoot17 verlossen soude, Ga naar margenootc [ende] op dat wy Ga naar margenoot18 de aenneminge tot kinderen vercrijgen souden.

6

Ga naar margenootd Ende overmits Ga naar margenoot19 ghy Ga naar margenoot20 kinderen zijt, so heeft Godt Ga naar margenoot21 den Geest sijns Soons uytgesonden in uwe herten, Ga naar margenoot22 die roept, Ga naar margenoot23 Abba, Vader.

7

So dan Ga naar margenoot24 ghy en zijdt Ga naar margenoot25 niet meer Ga naar margenoot26 een dienst-knecht, maer een sone: ende indien ghy Ga naar margenoot27 een sone zijt, so zijt ghy oock Ga naar margenoot28 een erfgenaem Godts Ga naar margenoot29 door Christum.

8

Maer doe Ga naar margenoot30 als ghy Godt niet en kendet, Ga naar margenoot31 diendet ghy Ga naar margenoot32 de gene Ga naar margenoote Ga naar margenoot33 die van nature geen Goden en zijn:

9

Ende nu als ghy Ga naar margenoot34 Godt kennet, Ga naar margenoot35 ja veel meer van Godt Ga naar margenoot36 gekennet zijt, Ga naar margenootf Ga naar margenoot37 hoe keert ghy u Ga naar margenoot38 wederom Ga naar margenoot39 tot de swacke ende arme eerste-beginselen, welcken ghy Ga naar margenoot40 wederom Ga naar margenoot41 van voren aen Ga naar margenoot42 wilt dienen?

10

Ga naar margenootg Ga naar margenoot43 Ghy Ga naar margenoot44 onderhoudt Ga naar margenoot45 dagen, ende Ga naar margenoot46 maenden, ende Ga naar margenoot47 tijden, ende Ga naar margenoot48 jaren.

11

Ick vreese voor u, dat ick niet eenichsins Ga naar margenoot49 te vergeefs aen u gearbeydt en hebbe.

12

Weest ghy Ga naar margenoot50 als ick: want oock Ga naar margenoot51 ick ben als ghy: broeders, Ga naar margenoot52 ick bidde u: ghy en hebt Ga naar margenoot53 my geen ongelijck gedaen.

13

Ende Ga naar margenoot54 ghy weet dat ick u Ga naar margenoot55 door swackheyt des vleeschs het Euangelium Ga naar margenoot56 eerstmael vercondight hebbe:

14

Ende Ga naar margenoot57 mijne versoeckinge, Ga naar margenoot58 die in mijn vleesch [geschiede] en hebt ghy Ga naar margenoot59 niet veracht noch Ga naar margenoot60 verfoeyt, maer ghy naemt my aen Ga naar margenooth Ga naar margenoot61 als eenen Engel Godts, Ga naar margenooti Ga naar margenoot62 [ja] als Christum Iesum.

15

Ga naar margenoot63 Welcke was dan uwe geluck-achtinge? Want ick geve u getuygenisse dat ghy, Ga naar margenoot64 so het mogelijck ware, Ga naar margenoot65 uwe oogen soudet uytgegraven, ende my gegeven hebben.

16

Ben ick dan Ga naar margenoot66 uw’ vyandt geworden Ga naar margenoot67 u de waerheyt seggende?

17

Ga naar margenootk Ga naar margenoot68 Sy en yveren Ga naar margenoot69 niet recht over u, maer sy willen Ga naar margenoot70 ons Ga naar margenoot71 uytsluyten, op dat ghy Ga naar margenoot72 over haer soudt yveren.

18

Doch Ga naar margenoot73 in het goede Ga naar margenoot74 alle tijdt te yveren, is goet, ende niet alleenlick Ga naar margenoot75 als ick by u tegenwoordich ben:

19

Ga naar margenootl Ga naar margenoot76 Mijne kinderkens, Ga naar margenoot77 die ick wederom arbeyde te baren, tot dat Ga naar margenoot78 Christus Ga naar margenoot79 een gestalte in u crijge.

20

Doch ick wilde dat ick nu Ga naar margenoot80 tegenwoordich by u ware, ende mijne Ga naar margenoot81 stemme mocht veranderen: Want ick ben Ga naar margenoot82 in twijfel over u:

21

Ga naar margenoot83 Segget my, ghy Ga naar margenoot84 die onder de Wet wilt zijn, Ga naar margenoot85 en hoort ghy de Wet niet?

22

Ga naar margenoot86 Want daer is geschreven, dat Abraham twee sonen hadde: Ga naar margenootm Ga naar margenoot87 eenen uyt Ga naar margenoot88 de dienstmaeght, Ga naar margenootn ende Ga naar margenoot89 eenen uyt Ga naar margenoot90 de vrye.

23

Ga naar margenooto Maer gene die uyt de dienstmaegt was, is Ga naar margenoot91 na den vleesche geboren geweest:

[Folio 107r]
[fol. 107r]

doch dese die uyt de vrye was, Ga naar margenoot92 door de beloftenisse.

24

Het welcke dingen zijn Ga naar margenoot93 die andere beduydinge hebben: want Ga naar margenoot94 dese Ga naar margenoot95 zijn Ga naar margenoot96 de twee verbonden: Ga naar margenoot97 het een Ga naar margenoot98 van den bergh Sina, Ga naar margenoot99 tot dienstbaerheyt barende, Ga naar margenoot100 het welck is Agar.

25

Want Ga naar margenoot1 dit [namelijck] Agar Ga naar margenoot2 is Sina Ga naar margenoot3 een bergh in Arabien, ende Ga naar margenoot4 comt over een Ga naar margenoot5 met Ierusalem Ga naar margenoot6 dat nu is, ende Ga naar margenoot7 dienstbaer is Ga naar margenoot8 met hare kinderen.

26

Ga naar margenootp Maer Ga naar margenoot9 Ierusalem dat boven is, Ga naar margenoot10 dat is vry, welck is Ga naar margenoot11 onser aller Ga naar margenoot12 moeder.

27

Ga naar margenoot13 Want daer is geschreven, Ga naar margenootq Zijt vrolick Ga naar margenoot14 ghy onvruchtbare, die niet en baert: breeckt uyt ende roept ghy die geenen barens noodt en hebt: want Ga naar margenoot15 de kinderen der eensame zijn Ga naar margenoot16 veel meer dan der gene Ga naar margenoot17 die den man heeft.

28

Ga naar margenootr Maer Ga naar margenoot18 wy, broeders, zijn Ga naar margenoot19 kinderen der belofte, Ga naar margenoot20 als Isaac was.

29

Doch gelijckerwijs Ga naar margenoot21 doe, die Ga naar margenoot22 na den vleesche geboren was, Ga naar margenoots Ga naar margenoot23 vervolghde den genen die Ga naar margenoot24 na den geest [geboren was], Ga naar margenoot25 also oock nu.

30

Maer Ga naar margenoot26 wat seght de Schrift? Ga naar margenoott Ga naar margenoot27 Werpt de dienst-maeght uyt ende haren sone: want de sone der dienst-maeght en sal geensins erven met den sone der vrye.

31

So dan, broeders, Ga naar margenoot28 wy en zijn niet kinderen Ga naar margenoot29 der dienst-maeght, maer Ga naar margenoot30 der vrye.

margenoot1
D. het gene ick geseght hebbe cap. 3. 24. 25. dat de Wet onsen tucht-meester is, verklare ick nu met een andere gelijckenisse oock van menschelicke saecken genomen. Siet dierghelijcke 1.Corinth. 5.6. 2.Corinth. 9.6.
margenoot2
Dat is, noch onmondigh is, ende minder-jarigh.
margenoot3
N. wat aengaet het tegenwoordigh gebruyck des erf-goets, het welck hy alsoo weynich mach aentasten ende gebruycken als een dienstknecht, also hy hier in sijns selfs noch niet en is, maer onder andere staet.
margenoot4
Den eygendom van alle het goet des erfdeels hem toebehoort.
margenoot5
Dat is, onder de macht ende opsicht der gene die tot regeringe ende versorginge sijner goederen gestelt zijn. Van dese woorden siet Mat. 20.8. Luc. 12.42. ende 16.1. 1.Cor. 4.1.
margenoot6
De minderjarigheyt heeft sijnen tijdt in rechten ghestelt, welcke de Vaders oock konnen door haer Testament verkorten ofte verlangen, nae dat sy sullen goet vinden.
margenoot7
Namel. Ioden die nu leden van Ghemeynte Christi zijn.
margenoot8
N. ten tijden des Ouden Testaments, voor de toe-komste Christi.
margenoot9
D. onderworpen ende schuldigh te onderhouden.
margenoot10
Gr. elementen: dat is, onder de ceremonien, die in uyterlicke ende aerdtsche dingen bestaen, ende ghelijck als de eerste aenleydinge ende beginsel waren van de salighmakende kennisse. Siet Coloss. 2.8.
margenoota
Genes. 49.10. Dan. 9.24.
margenoot11
D. de volwassene ouderdom der Gemeynte, om uyt dese vooghdye gestelt te worden. Ofte, als de tijdt vervult was, die Godt bestemt hadde om sijnen Sone in de werelt te senden.
margenoot12
Namel. Iesum Christum, die Godts Sone van eeuwigheydt is geweest, eer hy mensche is geworden. Psal. 2.7. Prov. 8.24. Mich. 5.1. Actor. 13.33.
margenoot13
And. geboren.
margenoot14
D. uyt den vleesche ende bloede der Maget Marie. Luc. 1.31. ende 2.7.
margenootb
Matth. 5.18.
margenoot15
D. Christus heeft hem selven niet allen de Wet der Ceremonien onderworpen, maer oock de Wet der Zeden, die hy volmaecktelick voor ons heeft onderhouden, ende den vloeck der selve op hem ghenomen, ende ons daer van verlost 2.Corinth. 5.21.
margenoot16
D. die onder het jock waren van de Wet der Ceremonien, ende oock onder den vloeck ende scherpe gehoorsaemheydt van de Wet der Zeden, daer hy in dit vierde capit. oock van spreeckt. siet vers 21.
margenoot17
Gr. uytkoopen. Namel. betalende voor haer een volkomen rantsoen-gelt voor hare sonden. Siet Galat. 3.13.
margenootc
Ioan. 1.12. Galat. 3.26.
margenoot18
Gr. stellinge tot sonen. Daerom moeste de Sone Godts gesonden worden om ons te verlossen, op dat hy het recht van soonschap, het welck hy van natuere hadde, allen geloovigen, niet alleen sonen, maer oock dochteren, 2.Cor. 6.18. soude verkrijgen, ende uyt genade mede-deelen.
margenootd
Rom. 8.15.
margenoot19
Namel. geloovige Galaten, die te voren Heydenen waert.
margenoot20
N. Godts, door den Sone Godts geworden, ende om sijnent wille van Godt tot kinderen aengenomen, die te voren kinderen des toorns ende vyanden Godts waert. Siet Rom. 5.10. Ephes. 2.12. ende nu geniet het recht ende de vryheydt van Godts kinderen, gestelt buyten de vooghdye der Wet, ende bevrijdt van den vloeck der selve.
margenoot21
Dat is, den Heyligen Geest, die als een onderpandt in uwe herten u versekert van dese genadige aenneminge tot kinderen, ende van de erfenisse die den kinderen toe-komt. 2.Corinth. 1.22. ende 5.5. Ephes. 1.13.
margenoot22
D. door welcken wy roepen. Rom. 8.15. dat is, die in ons werckt, dat wy vrymoedelick ende met versekeringe tot Godt roepen. Siet diergelijcke wijse van spreken Rom. 8.26.
margenoot23
Siet de verklaringe hier van op de aenteeckeninge Rom. 8.15.
margenoot24
Namel. die nu in Christum gelooft.
margenoot25
Namel. gelijck te voren.
margenoot26
Namel. staende onder de vooghdye, ende dienstbaerheydt der Wet.
margenoot27
Namel. Godts, die nu tot uwe jaren gekomen zijnde uyt de voorseyde vooghdye gestelt zijt.
margenoot28
Siet van dit besluyt Rom. 8.17.
margenoot29
Namel. die ons dese erfenisse verdient ende verkregen heeft, ende wiens mede erfgenamen wy sullen zijn. Rom. 8.17.
margenoot30
D. als ghy noch in het Heydendom waert, ende van den waren Godt geen kennisse en haddet.
margenoot31
Namel. als slaven ende dienstknechten der afgoden.
margenoot32
Dat is, den afgoden.
margenoote
1.Corinth. 8.4.
margenoot33
D. waerlick ende wesentlick, maer alleen nae het goetduncken door versieringe der menschen: Ierem. 10.11.
margenoot34
D. den waren Godt, die van natuere, ende nae sijn wesen, Godt is.
margenoot35
Dit doet de Apostel daer by om aen te wijsen, dat sy dese kennisse niet en hebben uyt haer selven, door kloeckheydt haers verstants, maer door de genade Godts, door welcke hy haer is voor gekomen, ende tot dese kennisse gebracht heeft.
margenoot36
Namel. voor de sijne, Siet Matth. 7.23. 2.Timoth. 2.19. dat is, die Godt uyt enckele barmhertigheydt verweerdight heeft met sijne kennisse te verlichten. Siet oock 1.Corinth.. 8.3. ende 13.12.
margenootf
Coloss. 2.20.
margenoot37
D. en wilt u niet keeren.
margenoot38
Namel. van de eene dienstbaerheydt tot de andere: van de dienstbaerheyt der afgoden tot de dienstbaerheyt der Ceremonien.
margenoot39
D. tot de Ceremonien ende Leere der Wet, die geen macht en hebben om u daer door te rechtveerdighen. Siet Hebr. 7. versen 18, 19.
margenoot40
Namel. gelijck ghy te voren den afgoden diendet.
margenoot41
Ofte, van boven af.
margenoot42
D. tot dienstbaerheydt der selve u begeven, om dat ghy namelick de leere der valsche Apostelen wilt volgen.
margenootg
Rom. 14.5. Coloss. 2.16.
margenoot43
Hier verhaelt de Apostel eenige soorten van de voorseyde elementen ofte eerste beginselen, aengaende de onderhoudinge der Ioodtsche Feest-dagen. Siet Rom. 14.5.
margenoot44
Namel. nae de wijse der Ioden, om daer mede Godt dienst te doen, ende daer door gerechtveerdight te worden.
margenoot45
D. de Sabbathen, alle weken eens omkomende. Exod. 20.8. Coloss. 2.16. Namel. voor soo veel als die Ceremoniael ende den Ioden eygen waren.
margenoot46
Dat is, de Feesten der nieuwe maenden. Num. 28.11.
margenoot47
D. de groote jaerlickse Feesten van Paschen, Pinghsteren, ende Loover-hutten. Exod. 23. versen 15, 16, etc.
margenoot48
Dat is, het sevende ende oock het vijftichste jaer. Exod. 23.10. Levit. 25. versen 4, 6, 10, etc.
margenoot49
D. sonder vrucht: dat alle mijnen arbeydt ende moeyte, die ick aengewendt hebbe om u tot Christum te bekeeren, soude vruchteloos zijn, ende niet bekomen haer eynde, welck is uwe saligheydt, die ghy niet en sult konnen verkrijgen, so ghy door de Wet soudt willen gerechtveerdight worden.
margenoot50
N. die eertijdts oock zeer ge-yvert hebbe voor de Wet, maer daer nae Christum recht kennende, alle die uyterlicke Ceremonien verworpen, ende als schade geacht hebbe. Phil. 3. versen 7, 8.
margenoot51
N. eertijdts geweest, immers soo seer yverende voor het Iodendom, als ghy soudt moghen doen. Gal. 1.14. Andere verstaen dit van de goede genegentheyt, die Paulus haer toe-droegh: ende dat hy haer hier vermaent dat sy hem gelijcke genegentheydt willen toe-dragen.
margenoot52
D. kan ick u met bestraffen niet bewegen, soo wort dan beweeght door mijn vriendelick bidden, dat ghy by de waerheydt des Euangeliums wilt blijven.
margenoot53
D. wat mijnen persoon aengaet, so en hebt ghy my geen oorsaecke gegeven dat ick u soude uyt verstoortheyt ofte weerwraecke soo scherpelick bestraffen. Ende daermede wil hy stilswijgende aenwijsen, datse in desen Christo ongelijck deden.
margenoot54
D. het is so verre van daer dat ghy my soudt onghelijck gedaen hebben, dat, gelijck ghy weet, ghy my, als ick ’t Euangelium by u predickte, de meeste eere ende liefde getoont hebt, diemen soude konnen doen.
margenoot55
D. in eenen nedrigen ende slechten staet, sonder uyterlicken luyster. Ofte, met vele verdruckingen, smaetheden, moeyten, haet, ende perijkelen, uyterlick my overgekomen. Siet 1.Corinth. 2.3. ende 2.Corinth. 11.30. ende 12.9.
margenoot56
D. doe u, als ghy noch Heydenen waert, het Euangelium van my eerst gepredickt is geweest. Siet Actor. 16.6. ende 18.23.
margenoot57
Ofte, beproevinge. dat is, mijne verdruckingen, die hy te voren swackheydt genoemt heeft, waer door Godt mijn geloove ende trouwigheydt heeft willen beproeven.
margenoot58
D. die my uyterlick aengedaen wierdt.
margenoot59
Gr. voor niet geacht.
margenoot60
Gr. uytgespogen. dat is, daer aen en hebt ghy u niet gestooten, ofte daer door en zijt ghy niet afgewendt om het Euangelium niet aen te nemen, mijne leere te verachten ofte verwerpen.
margenooth
Malach. 2.7.
margenoot61
D. als of ick een van de heylige Engelen ende dienstbarige geesten ware geweest. Ofte, als een gesante Godts: want dat beteeckent oock het woort Engel.
margenooti
Matth. 10.40. Ioan. 13.20.
margenoot62
D. niet als een dienaer Christi, maer als of ick de Heere selve ware geweest. De Apostel wil hier mede aenwijsen, dat het groote schande voor de Galaten soude zijn, dat’se hem, die sy te voren sulcken eere ende liefde betoont hadden, so lichtveerdelick souden verlaten, ende tot de valsche Apostelen vallen: dat’se dan in het vorige behoorden te volherden.
margenoot63
D. hoe geluckigh achtedet ghy doe u selven? Siet van dit woordt Rom. 4.9.
margenoot64
Namel. dat men yemant met het uyt-graven ende geven van sijne oogen dienst soude konnen doen.
margenoot65
Dat is, al wat ghy allerliefst ende aengenaemst hebt, soudt ghy my gegeven hebben. Siet Matth. 5.29.
margenoot66
Namel. ghelijck ick ghelastert worde van de valsche Apostelen. Ofte, gelijck men soude meenen dat dese scherpe bestraffinge uyt haet ofte vyandtschap van my soude gedaen zijn.
margenoot67
Namel. tot uwen besten ende saligheyt: want dit is een werck niet van vyanden maer van vrienden. Siet Prov. 27.6.
margenootk
Rom. 10.2. 2.Cor. 11.12.
margenoot68
Dat is, de valsche Leeraers, die u soecken te verleyden, toonen wel al of sy grooten yver hadden om u tot de saligheydt te brengen: ofte groote genegentheydt tot u droegen.
margenoot69
D. met geenen waren, maer met eenen geveynsden yver, ofte genegentheydt.
margenoot70
Namel. de rechte Apostelen ende Leeraers.
margenoot71
Namel. dat ghy ons niet meer en soudt hooren, volgen, ofte aenhangen. Andere lesen u insluyten, dat is, u gelijck als in een gevangenisse sluyten, ende haer onderwerpen.
margenoot72
D. haer met eenen yver ende groote genegentheydt volgen ende aenhangen.
margenoot73
D. over een goede sake: want daer is tweederley yver, eenen goeden die hier beschreven wordt, ende eenen verkeerden, die geschiet over een quade sake die men meynt goet te zijn, ende daerom met onverstant gemenght is. Siet Rom. 10.2.
margenoot74
Dat is, met eenen yver die altijdt stantvastigh blijft ende niet op en houdt.
margenoot75
Namel. doen ghy met sulcken yver ende genegentheydt ontsteken waert tegen my ende mijne leere, daer in behoordet ghy gebleven te hebben, hoe wel ick nu by u niet en ben.
margenootl
1.Corinth. 4.15. Phil. vers 10. Iacob. 1.18.
margenoot76
Namel. die ick door het Euangelium gebaert hebbe. 1.Cor. 4.15.
margenoot77
Gr. van welcke ick wederom in barens noodt ofte pijne ben. dat is, die u eerst met vele moeyte ende arbeydt bekeert hebbe uyt het Heydendom tot Christum, ende over welcke ick nu wederom sal moeten grooten arbeydt en moeyte aenwenden, om u van nieuws van dese uwe dwalingen te brengen.
margenoot78
D. de salighmakende kennisse Christi.
margenoot79
D. gelijck een moeder haer kint soo lange draeght tot dat het een volmaeckte gestalte heeft gekregen, ende dan het selve baerdt, alsoo en sal ick niet ophouden te arbeyden tot dat ghy in de rechte kennisse Christi sult bevestight zijn.
margenoot80
Namel. om te beter mijne liefde tot u te betoonen, ende u breeder van alles te konnen onderrichten, als wel door schrijven kan geschieden.
margenoot81
Dat is, mijne woorden ende redenen voegen nae de gelegentheydt van een yegelijck, ofte van de saken, nu soeter dan scherper u aensprekende.
margenoot82
D. ick en weet niet hoe ick het met u hebbe, of ick wel of qualick van u sal hopen: ofte, hoe dese uwe afwijckinge sal uytvallen, ofte, hoe ick van de selve best sal weder te rechte brengen.
margenoot83
D. antwoort my eens op het gene ick u uyt de Wet selve sal voorstellen.
margenoot84
D. die door de wercken der Wet ende de onderhoudinghe der Ceremonien soeckt gerechtveerdight te worden.
margenoot85
D. en wilt ghy u de Wet niet onderwerpen om aen te nemen het gene in de Wet ende Boecken Mosis geschreven staet? Namel. dat de Wet selve van de erfenisse uyt-sluyt de gene die dienstknechten der Wet zijn, gelijck in de volgende verssen bewesen wordt. Het woordt Wet wordt hier in tweederley beteeckenisse genomen, gelijck Rom. 3.21.
margenoot86
N. in de Wet Mosis van het 11 capit. Genesis tot het 22 cap.
margenootm
Gen. 16.15.
margenoot87
N. Ismaël.
margenoot88
Ofte, slavinne. Namel. Agar.
margenootn
Gen. 21.2. Actor. 7.8. Hebr. 11.11.
margenoot89
N. Isaac.
margenoot90
N. Sara.
margenooto
Ioan. 8.39. Rom. 9.7.
margenoot91
D. na de kracht, werckinge, ende loop der nature. Want Agar was noch jonck, doe sy haren sone ontfinck, ende Abraham noch bequaem om kinderen te gewinnen.
margenoot92
N. is geboren geweest. D. door boven natuerlicke werckinge Godts, die Abraham van Godt belooft was. Genes. 18.10. Want Sara was onvruchtbaer ende nu negentich jaren oudt ende Abraham hondert, beyde onbequaem nae de natuere om kinderen te winnen. Genes. 17.17. Rom. 4.19.
margenoot93
Gr. allegoroumena, die wel een ware historie ofte geschiedenisse zijn, maer beneffens dien oock wat anders beduyden, als zijnde voorbeelden ofte afbeeldingen van geestelicke saken: gelijck oock de kopere slange Ioan. 3.14. ’t houwelick Adames ende Eve. Ephe. 5.32. de deurganck der Israëliten door de roode zee. 1.Cor. 10.1, 2. de suntvloet. 1.Pet. 3.20.
margenoot94
N. twee vrouwen, Sara ende Agar.
margenoot95
D. beduyden, beteeckenen, afbeelden. Een sacramentelicke wijse van spreken. siet Gen. 41.26, 27. Matth. 26.26.
margenoot96
N. het oude der Wet, waer in belooft wordt dat de gene die de Wet volkomelick onderhoudt, de salicheydt daer door verkrijgen sal: ende het nieuwe des Euangeliums, waer in het eeuwige leven belooft wordt den sondaren die in Christum gelooven. Siet Ier. 31.31, etc. Hebr. 8.8, 9, 10.
margenoot97
N. het Verbondt der Wet.
margenoot98
D. dat sijnen oorspronck van daer heeft, alwaer het selve van Godt den volcke door Mosem is voor-gestelt, ende van het volck aengenomen.
margenoot99
D. kinderen voort-brengende die onder de dienstbaerheyt zijn. Want de Wet eyscht van de menschen een volkomene gehoorsaemheyt, ofte by gebreck van dien verkondight haer den vloeck.
margenoot100
D. het welck door de dienstmaeght Agar is afgebeeldt, die selfs een slavinne zijnde uyt den huyse is gedreven, ende welcker kinderen met de sonen der vrye niet en erven. Gen. 21.10. want die van een slavinne geboren worden zijn oock slaven, ende geen erfgenamen.
margenoot1
D. dit Verbondt, het welck door Agar is afgebeelt. Ofte, dit woordt Agar.
margenoot2
D. wort oock genaemt Sina. want de bergh die wy noemen Sina, wordt, als sommige meynen, van de Araben genaemt Agar, ende daer van worden oock de Araben Agarenen genaemt. 1.Chron. 5.10, 19. Psal. 83.7. Ofte, is een afbeeldinge van Sina, ende van het Verbondt der Wet, dat op den bergh Sina gegeven is.
margenoot3
D. gelegen in de woestijne van Arabien, waer henen Agar met haren sone Ismaël gevlucht is, als sy uyt het huys Abrahams was ghedreven, ende heeft hem aldaer een Egyptische huysvrouwe gegeven. Genes. 21. versen 14, 20, 21.
margenoot4
N. het selve Verbondt, D. heeft een gelijckenisse ende eenicheyt.
margenoot5
D. met de Iodische Synagoge ofte Religie, die binnen Ierusalem de overhandt ende haer sit-plaetse heeft.
margenoot6
N. nae de toekomste Christi, door wien alle de Ceremonien vervult ende afgedaen zijn: ende evenwel houdt, dat de onderhoudinge der Ceremonien noch ter salicheyt noodich is.
margenoot7
Ofte, want het is dienstbaer, D. het draeght noch het jock der Ceremonien, ende soeckt daer door de salicheydt.
margenoot8
D. met alle de gene die dese Religie aenhangen, ende door het Verbondt der Wet hare salicheyt soecken. Ende daerom word het by Agar ende haren sone met recht vergeleecken: ende sal oock als Agar met haren sone van de erfenisse verstooten worden.
margenootp
Apoc. 21.2.
margenoot9
D. rechte Christelicke Kercke ende Religie, die hare salicheyt soeckt, niet door het eerste Verbondt der wet, namelick door de wercken der Wet, maer door het tweede des Euangeliums, namelick door de verdiensten Christi met waren geloove aengenomen: welcke haren oorspronck heeft van den Hemel, door de krachtige roepinge des heyligen Geests. Siet Hebr. 12.22. Apoc. 3.12. ende 21.10.
margenoot10
N. van de dienstbaerheyt ende vloeck der Wet: ende wort by Sara ende Isaac, die vrye persoonen waren, met recht vergeleecken: waerom het oock de erfenisse des hemels be-erven sal.
margenoot11
N. geloovigen, soo Ioden als Heydenen die hare salicheyt in Christo alleen soecken.
margenoot12
Gelijck Sara de moeder was van Isaac, die de erfgenaem sijns vaders was, om dat hy uyt een vrye moeder was geboren.
margenoot13
N. Iesai. 54.1. d’Apostel bevestight dit afgebeeldt onderscheyt der twee Verbonden, Volcken, ende Gemeynten, der Wet, ende des Euangeliums, met de getuygenisse ende voorsegginge des Propheten Iesaie, op dat hy niet en schijne dese toepassinge buyten de Schriftuere versiert te hebben.
margenootq
Iesai. 54.1.
margenoot14
D. ghy Gemeynte der gene die uwe salicheyt alleen in Christo soeckt, die ten tijden Christi weynige waren, soo dat het scheen als of’se geen kinderen en hadde: het welck oock beteeckent wordt, als de Propheet segt dat’se geenen barens noodt en heeft, ende eensaem is.
margenoot15
D. lidtmaten der selve.
margenoot16
Daer door voorseght wordt de groote menichte der gene die uyt het Iodendom ende voornamelick uyt het Heydendom, haer tot dese Gemeynte sullen begeven, ’t welck nae Christi hemel-vaert geschiet is.
margenoot17
D. de Ioodsche Kercke ofte Synagoge, die haer alleen Godts Gemeynte ende eygendom roemde te zijn, ende vele aenhangers hadde.
margenootr
Rom. 9.versen 7.8.
margenoot18
N. die onse salicheyt niet door de Wet maer door den geloove Christi soecken.
margenoot19
D. die de erfenisse des eeuwigen levens toe-geseght is, ende der selve sullen deelachtigh worden.
margenoot20
Gr. nae Isaac. D. na het voorbeelt van Isaac. N. gelijck Isaac uyt kracht der belofte, boven de kracht der natuere, van een vrye moeder geboren zijnde, erfgenaem is geweest van sijns vaders goet: also sullen oock alle die door het ware geloove de beloften des Euangeliums aennemen, als vrye kinderen Godts, der hemelscher erfenisse deelachtich worden.
margenoot21
N. ten tijden Abrahams.
margenoot22
N. Ismaël. Siet vers 23.
margenoots
Genes. 21.9.
margenoot23
N. met bittere bespottinge. Siet Gen. 21.9.
margenoot24
D. Isaac, die geboren was uyt cracht der belofte Godts van sijne ouders aengenomen met waren geloove, het welck de Geest Godts in haer gewrocht heeft.
margenoot25
N. worden de geloovige, die hare salicheyt alleen in Christo soecken gelijck Isaac, noch vervolght van de Ioodsche Synagoge, die door de Wet wil salich worden, waer van Ismaël een voorbeelt was. Daer mede vermaent hy de geloovige tot lijdtsaemheyt ende stantvasticheyt.
margenoot26
D. lettet doch wel op het gene de heylige Schriftuere in dese historie noch voorder seght.
margenoott
Gen. 21.10.
margenoot27
Door dese uytwerpinge van Hagar ende Ismaël uyt het huys Abrahams wierd afgebeeldt, dat also oock alle die door het Verbont der Wet soecken salich te worden, uyt het huys Godts sullen uytgeworpen worden, ende de erfenisse des eeuwigen levens niet verkrijgen. Maer dat die uyt den geloove Christi zijn, daer in blijven sullen, ende alleen salich worden.
margenoot28
N. die de salicheyt alleen in Christo ende niet in de Wet soecken.
margenoot29
N. Agars. D. des Verbondts der Wet, daer van Agar een voorbeelt was: die niet erven en sullen, maer uytgeworpen worden.
margenoot30
N. Sara, D. des Genaden-verbondts des Euangeliums, daer van Sara een voorbeelt was, die de erfenisse sullen verkrijgen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken