Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

1 D’Apostel vermaent haer tot broederlicke liefde. 2 tot herberghsaemheyt. 3 tot gedencken der gevangene. 4 verklaert dat het houwelick eerlick is onder alle. 5 Waerschouwt haer voor gelt-gierigheyt, ende vermaentse tot vergenoeginge, 7 ende stelt haer voor het exempel harer voorgangeren. 9 Waerschouwt haer oock voor vremde leeringen, ende in ’t bysonder van het onderscheyt der spijsen. 10 Stelt haer tot dien eynde voor oogen een voorbeeldt in de offeranden der versoeninge, daer niemant en mocht van eten. 15 Vermaent haer tot offeranden der danckbaerheyt, insonderheyt tot belijdenisse des Naems Godts, ende tot weldadigheyt. 17 ende tot gehoorsaemheyt tegen hare voorgangeren. 18 Vermaent haer Godt voor hem te bidden tot sijner ontslaginghe. 20 Ende bidt Godt, dat hy haer volmake in alle goede wercken. 22 Besluyt den brief met eene nieuwe vermaninge. 23 ende belooft dat hy haer haest weder sal sien met Timotheo, ende stelt eenige groetenissen over ende weder.

1

Ga naar margenoota DAt de broederlicke liefde Ga naar margenoot1 blijve.

2

Ga naar margenootb Vergeet Ga naar margenoot2 de herberghsaemheyt niet: Ga naar margenootc want hier door hebben sommige Ga naar margenoot3 onwetens Engelen geherberght.

3

Ga naar margenootd Gedenckt der gevangene als of ghy mede gevangen waert: [ende] der gene die qualick gehandelt worden, als of ghy oock selve Ga naar margenoot4 in’t lichaem [qualick gehandelt] waert.

4

Het Houwelick [is] eerlick Ga naar margenoot5 onder allen, ende het bedde onbevleckt: maer hoereerders ende overspeelders sal Godt oordeelen.

5

Ga naar margenoote Ga naar margenoot6 [Uwen] wandel zy sonder gelt-giericheyt: Ga naar margenootf ende zijt vergenoeght Ga naar margenoot7 met het tegenwoordige. Want Ga naar margenoot8 hy heeft geseght, Ga naar margenootg Ick en sal u niet begeven, noch ick en sal u niet verlaten.

6

Soo dat wy vrymoedelick Ga naar margenoot9 durven seggen, Ga naar margenooth De Heere is my een helper, ende ick en sal niet vreesen wat my een mensche sal doen.

7

Ghedenckt Ga naar margenooti uwer Ga naar margenoot10 voorgangeren, die u het woordt Godts gesproken hebben: [ende] volght haer geloove nae, aenschouwende de uytkomste [harer] wandelinge.

8

Iesus Christus is Ga naar margenoot11 gisteren ende heden de selve ende in der eeuwicheyt.

9

Ga naar margenootk Ga naar margenoot12 En wordt niet omgevoert met ver-

[Folio 138r]
[fol. 138r]

scheydene ende vremde leeringen. Want het is goet dat het herte gesterckt worde Ga naar margenoot13 door genade, Ga naar margenootl niet door spijsen, door welcke Ga naar margenoot14 geen nutticheyt bekomen en hebben die [daer in] gewandelt hebben.

10

Wy hebben Ga naar margenoot15 eenen altaer, van den welcken geen macht en hebben Ga naar margenoot16 te eten Ga naar margenoot17 die den tabernakel dienen.

11

Ga naar margenootm Want welcker dieren bloedt Ga naar margenoot18 voor de sonde gedragen wiert Ga naar margenoot19 in het Heylichdom door den Hoogen-priester, Ga naar margenoot20 der selver lichamen Ga naar margenoot21 wierden verbrandt Ga naar margenoot22 buyten de leger-plaetse.

12

Ga naar margenoot23 Daerom heeft oock Iesus, op dat hy door sijn eygen bloedt Ga naar margenoot24 het volck soude heyligen, Ga naar margenootn buyten de poorte geleden.

13

Soo laet ons dan Ga naar margenoot25 tot hem Ga naar margenoot26 uytgaen Ga naar margenoot27 buyten de Leger-plaetse, Ga naar margenoot28 sijne smaetheyt dragende.

14

Ga naar margenooto Want wy en hebben hier Ga naar margenoot29 geen blijvende stadt, maer wy Ga naar margenoot30 soecken de toekomende.

15

Laet ons dan Ga naar margenoot31 door hem altijdt Gode opofferen een offerande des lofs, dat is, Ga naar margenootp de Ga naar margenoot32 vrucht der lippen die sijnen name Ga naar margenoot33 belijden.

16

Ende en vergeet der weldadicheydt ende der mede-deelsaemheydt niet: Ga naar margenootq want aen Ga naar margenoot34 soodanige offeranden Ga naar margenoot35 heeft Godt een welbehagen.

17

Ga naar margenootr Zijt uwen Ga naar margenoot36 voor-gangheren Ga naar margenoot37 ghehoorsaem, ende zijt’se onderdanich. Want sy waken voor uwe zielen, Ga naar margenoots als die Ga naar margenoot38 rekenschap geven sullen: op dat sy dat doen mogen met vreughde, ende niet Ga naar margenoot39 al suchtende. Want dat en is u niet nuttigh.

18

Biddet voor ons: want wy vertrouwen dat wy Ga naar margenoot40 een goede conscientie hebben, als die Ga naar margenoot41 in alles willen Ga naar margenoot42 eerlick wandelen.

19

Ende ick bidde [u] te meer dat ghy dit doet, op dat ick te eerder u lieden mach Ga naar margenoot43 weder-gegeven worden.

20

Ga naar margenoot44 De Godt nu des vredes, die Ga naar margenoott den Ga naar margenoot45 grooten herder der schapen Ga naar margenoot46 door het bloedt Ga naar margenoot47 des eeuwighen Testaments uyt den dooden heeft wedergebracht, [namelick] onsen Heere Iesum Christum:

21

Ga naar margenootv Die Ga naar margenoot48 volmaecke u in allen goeden wercke, op dat ghy sijnen wille meught doen: Ga naar margenoot49 werckende in u ’t gene voor hem welbehagelick is, door Iesum Christum: Ga naar margenoot50 den welcken zy de heerlickheydt Ga naar margenoot51 in alle eeuwicheyt. Amen.

22

Doch ick bidde u, broeders, Ga naar margenoot52 verdraeght het woort deser vermaninge: want ick hebbe u Ga naar margenoot53 in’t korte geschreven.

23

Weet dat de broeder Ga naar margenoot54 Timotheus los gelaten is, met welcken (soo hy haest komt) Ga naar margenoot55 ick u sal sien.

24

Groetet alle uwe Ga naar margenoot56 voorgangeren, ende alle Ga naar margenoot57 de heylige. U groeten die Ga naar margenoot58 van Italien zijn.

25

Ga naar margenoot59 De Ghenade zy met u allen. Amen.

Ga naar margenoot* De Sendt-brief aen de Hebreen is uyt Italien geschreven, [ende] door Timotheum [gesonden].

Eynde van den Sendt-brief PAULI aen de Hebreen.

margenoota
Rom. 12.10. Ephes. 4.3. 1.Petr. 1.22. ende 2.17. ende 4.8.
margenoot1
D. volherde, gelijck ghy daer in wel begonnen hebt. Siet cap. 6.10.
margenootb
Rom. 12.13. 1.Petr. 4.9.
margenoot2
N. tegen de vremdelingen ende verjaegde Christenen, die dickmael haer vaderlandt moesten verlaten, ende niet en wisten waer in keeren. Siet oock Rom. 12. vers 13. ende 1.Petr. 4.9. welcke deughd insonderheyt den herderen wordt aen ghepresen. 1.Tim. 3.2. Tit. 1.8.
margenootc
Genes. 18.1. ende 19.1.
margenoot3
N. Gelijck Abraham, Gen. 18.1. ende Loth Genes. 19.1.
margenootd
Matth. 25.36.
margenoot4
N. alsoo qualick gehandelt, ofte qualick ghestelt als dese. Ofte, als die oock selve zijt in het lichaem, dat is, in dit lichamelick leven, dat veel verdruckingen onderworpen is. Andere verstaen het van het lichaem Christi, dat is, van sijne Gemeynte in desen sin, als die oock in het lichaem zijt. dat is, leden van het selve lichaem. siet 1.Cor. 12.25, 26.
margenoot5
Gr. in allen. D. in alle dingen, ofte onder alle persoonen. Want op beyde wijse kan het genomen worden: in alle dingen. Namel. die den houwelicken staet na Godts instellinge mede brenght ende vereyscht. Ofte, onder alle persoonen, N. van wat staet ende beroepinghe sy oock zijn, mits dat’se sulcks wettelick ende in den Heere doen. Lev. 18. cap. 1.Cor. 7.39. Andere setten’t over Het houwlick zy eerlick, also dat den Apostel hier den gehouweden soude eenen regel stellen, waer na sy haer hebben te gedragen. Doch het woordeken maer, het welck volght, en lijdt dese verklaringe niet. Den Apostel stelt dan hier dese vermaninge tegen het misbruyck van vele menschen, die haer in hoererye, ofte door echt-scheydinge in overspel verliepen, om de lasten ende ongemacken des houwelicks te ontgaen: ende oock tegen sommige valsche Leeraers, die ten tijde der Apostelen, ende oock daer na den houwelicken staet gelijck als oneerlick ende bevleckt verwierpen, van welcke den Apostel oock Timotheum vermaent 1.Tim. 4.3.
margenoote
Exod. 23.8. Deut. 16.19. Prov. 15.16.
margenoot6
Ofte, uwe zede. D. uwe verkeeringe ende handel onder de menschen.
margenootf
Phil. 4.11. 1.Tim. 6.6, 8.
margenoot7
N. dat u de Heere door uwen arbeyt, ende in uw’ beroep verleent, sonder door onbehoorlicke wegen, ofte te groote bekommeringe, na meerder rijckdom te trachten. Siet Mat. 6.31, etc. 1.Tim. 6.6.
margenoot8
N. Godt tot Iosua. cap. 1.5. ende derhalven in sijnen persoon tot alle geloovige.
margenootg
Deut. 31.6, 8. Ios. 1.5. 1.Chron. 28.20.
margenoot9
N. met David door den geloove. Psal. 118.6.
margenooth
Psal. 56.5. ende 118.6.
margenooti
Hebr. 13.17.
margenoot10
Ofte, leydsmannen, gelijck vers 17. Hy spreeckt insonderheyt van de Apostelen ende andere getrouwe Leeraers, die hare leere met haren bloede hadden versegelt, sonder op eenige wereltsche vergeldinge te letten, maer alleen op de eeuwige ende hemelsche hebben gesien, gelijck de volgende woorden uytwijsen. Hy wil dan dat sy altijt harer voorgangeren leere, stantvasticheyt in het geloove, ende geduldicheyt in het lijden gedencken, maer niet datse die eenige Godtsdienstige eere souden aendoen.
margenoot11
D. gelijck hy haer helper is geweest in alle swarigheden, ende gelijck sy op hem haer vertrouwen hebben gestelt, ende gelijck hare leere Christum Iesum alleen voor het vast fondament der saligheyt heeft gehouden: also is hy oock de selve altijt geweest, ende is noch deselve, ende sal het in eeuwigheyt blijven: als zijnde een selve Godt, ende een selve Middelaer, soo wel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Siet 1.Corinth. 3.11. Ephes. 2.20. Apocal. 1.8. ende 22.13.
margenootk
Ier. 29.8. Matt. 24.4. Rom. 16.17. Ephes. 4.14. ende 5.6. Col. 2.16. 2.Thes. 2.2. 1.Timoth. 4.3. 1.Ioan. 4.1.
margenoot12
D. soo en wordt dan niet. Want het is een besluyt uyt de vermaningen der twee voorgaende verssen getrocken.
margenoot13
D. door de sake selve, die door de Ceremonien des Ouden Testaments was beteeckent, ende niet door dese Ceremoniale schaduwen, waer van hy een soorte verhaelt, namelick het onderscheyt der spijsen, de andere daer onder verstaende. siet diergelijcke beteeckeninge van het woort genade Ioan. 1.17. Actor. 15.10, 11.
margenootl
Ioan. 6.27. Rom. 14.17.
margenoot14
N. voor de ziele, ende in haer selven aengesien. Want het Coninckrijck der hemelen en is noch spijse noch dranck, maer rechtveerdigheyt, ende vrede, ende vreughd door den H. Geest. Rom. 14.17.
margenoot15
Hier door en wort geenen steenen ofte uytwendigen altaer verstaen, want dan moest den Apostel seggen dat wy vele Altaren hebben, ofte moeten hebben, namelick in alle Tempelen, ofte hoecken van de Tempelen: maer hy spreeckt van eenen geestelicken Altaer, Namel. Christo Iesu selve, die door den eeuwighen Geest hem selven onstraffelick heeft opgeoffert. Hebr. 9.14. Gelijck van Christi vleesch de offerande is, also is Christus oock de Hooge-priester, ende de Altaer selve die dese offerande heeft geheylight, gelijck den Alaer de offerande plach te heyligen, na het getuygenisse Christi, Mat. 23.19. Ende wordt oock Christus onsen Altaer genaemt, om dat wy op hem onse gebeden ende danckseggingen Gode moeten op-offeren. Siet Apoc. 6.9. ende 8.3.
margenoot16
D. aen welcken geen macht en hebben, om geestelicke gemeynschap te hebben, ghelijck Paulus verklaert 1.Cor. 10.16.
margenoot17
D. die aen de Ceremonien des Ouden Testaments noch gemeynschap willen hebben, om een deel van hare saligheydt daer in te soecken. Siet Galat. 5.2.
margenootm
Exod. 29.14. Levit. 4.21. ende 6.30. ende 16.27. Num. 19.3.
margenoot18
D. tot een offer voor de sonde.
margenoot19
D. in het Heylige der Heyligen, op den Versoen-dagh, welcke was de tiende dagh der sevender maent. Levti. 23.27.
margenoot20
N. geslachtter dieren.
margenoot21
N. door Godts bevel, waer van siet Levit. 16.27.
margenoot22
N. der Israeliten in de woestijne. Waer uyt den Apostel, als uyt een voor-beelt, besluyt: dat de geloovighe, die gemeynschap hebben aen het bloedt Iesu Christi ende sijne verdienste, geen ghemeynschap en moeten hebben in haren uyterlicken Godts-dienst met dat vleeschelick Israel ofte Ierusalem, na dat nu onse Hooge-priester sijne offerande daer buyten heeft volbracht, ende met sijn bloedt in het ware Heylige der Heyligen is ingegaen.
margenoot23
Dit is het tweede besluyt des Apostels, uyt het voorgaende voor-beeldt van het verbranden der lichamen der dieren buyten de leger-plaetse. Namel. dat Christus buyten de pooorte der stadt Ierusalem, in welcke alle de Ceremonien des Ouden Testaments ghepleeght wierden, het vyer des toorns Godts moest lijden, om ons met Godt te versoenen.
margenoot24
D. het geestelick Israel, de kinderen der belofte, die de Engel het volck Christi noemt Matth. 1.21. ende Christus sijne schapen Ioan. 10. versen 15, 16. ende die die de Vader hem gegeven heeft. Ioan. 17.9, etc.
margenootn
Ioan 19.18.
margenoot25
N. alleen.
margenoot26
N. door een waerachtigh geloove, sonder ons aen eenige andere Ceremonien meer te binden.
margenoot27
N. in welcke alle de Ceremonien der Israeliten ende Priesteren wierden bedient ende gebruyckt.
margenoot28
Dit wort om twee redenen daer by gevoeght. Eerst, om dat buyten de leger-plaetse, gelijck oock daer nae buyten de stadt Ierusalem, de plaetse was daer men de misdadige, als der menschen geselschap voortaen onweerdigh, plach uyt te brengen om ghedoodt te worden, gelijck te sien is Levit. 24.14. Iosu. 7.24. Actor. 7.58, etc. Daerna oock, om dat de Ioden voor een groote smaetheydt hielden geen gemeynschap te hebben aen de Ceremonien der Wet. Siet Actor. 10. versen 14, 15, 28. ende Galat. 2. versen 12, 13. Paulus vermaent haer dan dat sy, niet tegenstaende alle versmadinge ende vervolginge der Ioden, ende oock der werelt over dese sake, tot Christum alleen ende sijne offerande sullen haren toevlucht nemen, ende daer by stantvastelick blijven.
margenooto
Philip. 3.20.
margenoot29
D. geen vaste stadt die vaste fondamenten heeft: ofte, daer wy werck van moeten maken om lange te blijven, ende ons heyl te soecken.
margenoot30
D. die vaste fondamenten heeft, ende eeuwigh is in den hemel. Siet hier voor capit. 11. 10. 16.
margenoot31
N. Iesum Christum. dat is, steunende door het geloove op hem, op sijne verdienste ende voorbiddinge. Siet 1.Pet. 2.5. ende 1.Ioan. 2.1.
margenootp
Hose. 14.3.
margenoot32
D. niet gelijck de Israeliten uyt de eerstelingen ofte vruchten der aerde, maer de vrucht onser lippen, welcke Hoseas capit. 14.3. noemt de kalveren der lippen. dat is, dancksegginge voor de verworvene weldaden.
margenoot33
D. loven ende dancken, gelijck Mat. 11.25. Rom. 14.11.
margenootq
Philip. 4.18.
margenoot34
N. der danckbaerheyt. Want Christus is alleen de offerande onser versoeninge met Godt, gelijck de Apostel meermael heeft betuyght. Siet hier voor capit. 9. 25. 26. 27. 28. ende cap. 10. 14. 18.
margenoot35
Namel. in Christo Iesu, als hier nae vers 21 wort uytgedruckt. Gelijck dan de gehoorsaemheyt van een kint, al en verdient het niet by sijnen Vader, ende van een ondersaet aen sijne Overigheyt, evenwel aengenaem is, also is onse weldadigheyt oock Gode in Christo behagelick ende aengenaem, al en konnen wy daer over van geen verdienste voor hem roemen. Siet Luc. 17.10. Rom. 11.35.
margenootr
Philip 2.29. 1.Thess. 5.12. 1.Tim. 5.17.
margenoot36
D. Herderen ende Leeraren, gelijck te voren vers 7. Waer mede niet alleen de weerdigheyt van het ampt der Leeraren, maer oock haren schuldigen plicht wort uytgedruckt, gelijck oock in de volgende woorden, dat sy waken voor hare ziele. dat is, voor de saligheydt van hare zielen. Siet Ezech. 3.18.
margenoot37
Namel. in alles wat sy u uyt Godts woort ende volgens Godts woort ghebieden, gelijck Ezec. cap. 3. vers 2. wordt uytgedruckt. Anders beveelt oock Christus sijne Discipelen dat sy haer sullen wachten voor den suerdeesem, dat is, quade leeringhen der Phariseen Mat. 16. versen 6, 12.
margenoots
Ezech. 3.18. ende 33.18.
margenoot38
N. soo yemandt door hare naelatigheydt ofte quade exemplen verloren gaet. Siet Ezech. c. 3.8. 1.Tim. 4.16.
margenoot39
N. over de ondanckbaerheyt, ofte halstarricheydt des volcx.
margenoot40
N. in al ons’ doen ende leeren: insonderheyt wat aengaet het verwerpen der Ceremonien, daer hy corts te voren van hadde gesproken, ende daer toe de Ioden qualick konden verstaen. Siet dierghelijcke, Actor. 23.1. 1.Corinth. 4.4. ende 2.Cor. 1.12.
margenoot41
Ofte, onder alle, gelijck vers 4.
margenoot42
D. oprechtelick, na Godts wille ende bevel, gelijc 2.Cor. 1. vers 12. wort verclaert.
margenoot43
Namel. ghelijck den Apostel niet alleen hier maer oock elders dese sijne hope van verlost te sullen worden uyt sijne banden betuyght. Siet Phil. 2.24. Philem. vers 22.
margenoot44
Met dit gebedt besluyt den Apostel, nae sijne ghewoonte, den brief, ende noemt Godt een Godt des vredes, ghelijck oock Rom. 15.33. ende 16.20. 2.Corinth. 13.11. ten aensien van het Euangelium des vredes, waer door ons vrede met Godt ende de menschen wort verkondight, ende in der daedt mede gedeelt. Siet Luc. 2.14. Rom. 5.1. Ephes. 2. versen 14, 15.
margenoott
Iesai. 40.11. Ezech. 34.23. Ioan. 10.11. 1.Petr. 5.4.
margenoot45
Namel. Iesum Christum, gelijck volght, dien de Apostel alsoo noemt, niet alleen om dat hy op een bysondere wijse sijne schapen heeft verlost, maer oock om dat hy is een Herder van alle Herderen. Siet Ioan. 10.11, etc. 1.Petr. 5.4.
margenoot46
Dat is, door welcke het nieuwe, ende volgens dien oock eeuwigh blijvende Testament is bevestight. Hebr. 9.12. Ende konnen dese woorden in het bloedt, ofte, door het bloedt ghevoeght worden, ofte by de woorden grooten Herder der schapen, alsoo dat hy daerom een groot ende goet Herder is, om dat hy sijne schapen door sijn bloedt in eeuwigheydt heeft versoent: ofte oock by de woorden uyt den dooden heeft wedergebracht, om dat hy door sijn bloedt het eeuwige Testament bevestight hebbende, nae de voorsegginge der Propheten, van de doodt niet langer en konde gehouden worden, ghelijck Petrus getuyght Actor. 2.24, etc.
margenoot47
Dat is, dat nimmermeer verandert en wordt, ghelijck het eerste verandert is: ende volgens dien van een eeuwighduerende kracht is.
margenootv
2.Corinth. 3.5. Philip. 2.13.
margenoot48
Ofte, bereyde u, maecke u bequaem in alle goede wercken. D. volbrenge in u het gene daer noch soude mogen gebreken, gelijck het Gr. woort eygentlick mede-brenght.
margenoot49
Gr. makende in u. Namel. door sijnen Heyligen Geest. Siet Philip. 2.13.
margenoot50
Namelick, Christo Iesu. Dese lof en wordt niemandt dan den waren ende eeuwigen Godt in Godts woordt oyt gegeven.
margenoot51
Gr. in eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot52
Den Apostel spreeckt hier alsoo, om te versachten de scherpigheydt sommiger vermaningen, die in desen brief voorkomen, voornamelick capit. 6. ende 10.
margenoot53
Dit wordt geseght, niet ten aensien van andere brieven, maer ten aensien van de overvloedigheydt ende swaerheydt der materien, die den Apostel hier in het korte verhandelt.
margenoot54
Hier uyt schijnt dat Timotheus ergens in Asien gevangen is geweest, gelijck eenige oock besluyten uyt 1.Timoth. 6.12. hoe wel Lucas in de Handelinghen der Apostelen daer van geen ghewach en maeckt, dewijle hy in sijne geschiedenissen niet verder en gaet dan tot de gevangenisse Pauli binnen Roomen.
margenoot55
Hier uyt besluyten eenige dat Paulus van sijne gevangenisse nu vry was, als hy desen brief schreef, gelijck sulcks oock van vele afgenomen wordt uyt 2.Timoth. 4. versen 17, 18. ende vele oude Leeraers schrijven, dat hy nae sijne eerste los-latinge tot Roomen noch een reyse in Syrien ende andere plaetsen heeft gedaen. Doch dese woorden konnen oock verstaen worden van de goede hope die hy als dan van sijne los-latinge hadde, waer van in het 19 vers hier voren is gesproken.
margenoot56
Dat is, Herderen ende Leeraren, gelijck hier voor vers 7. ende 17.
margenoot57
D. geloovige Christenen, gelijck alom in de tytelen der brieven Pauli te sien is.
margenoot58
Dat is, niet alleen van Roomen, maer oock de gene die uyt geheel Italien hem in sijne gevangenisse dickmael besochten. Siet Actor. 28. versen 30, 31.
margenoot59
Namelick Iesu Christi, ghelijck de Apostel in andere sijne brieven daer by doet.
margenoot*
Dit onderschrift en gaet hier oock niet vast, gelijck in andere brieven oock meermael is aengeteeckent. Want hoe soude dese brief door Timotheum konnen gesonden zijn, daer vers 13 geseght is, dat Timotheus tot hem noch niet en was gekomen, ende dat soo haest Timotheus tot hem soude gekomen zijn, hy met hem tot haer soude komen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken