Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 Den Apostel Petrus nae het opschrift ende groetenisse, 3 verhaelt eerst hoe over-groote genade ende weldaden Godt aen de geloovige Ioden bewesen heeft tot hare saligheydt. 5 waerom hy haer vermaent in ’t geloove ende Godtsaligheyt meer ende meer toe te nemen, ende by ’t geloove te voegen oock andere deughden. 8 leerende datse alsdan recht vruchtbaer sullen zijn. 10 ende datse daer door meer ende meer versekert sullen worden van hare verkiesinge, ende vanden inganck in ’t Coninckrijcke Christi. 12 Hy verklaert dat, hoe wel sy dese dinghen wel weten, hy evenwel haer heeft willen opwecken door dese vermaninge. 14 alsoo hy haest uyt dit leven soude genomen worden, na de voorsegginge Christi, op dat sy na sijn doodt daer aen souden gedencken. 16 Betuyght dat de Leere die haer van Christo ende sijne toecomste gepredickt was, geen fabelen en zijn, maer dat hy selve ende de twee andere Apostelen aengheschouwt hebben sijne heerlickheyt op den bergh, ende gehoort uyt den hemel het getuygenisse des Vaders van hem. 19 ende dat de selve oock betuyght wort door de Prophetische Schriften. 20 die door den Geest Godts zijn in-gegeven.

1

Ga naar margenoot1 SYMEON Ga naar margenoot2 PETRUS, Ga naar margenoot3 een dienst-knecht ende Ga naar margenoot4 Apostel IESU CHISTI, Ga naar margenoot5 den genen die Ga naar margenoot6 even-dierbaer gheloove Ga naar margenoot7 met ons verkregen hebben, Ga naar margenoot8 door de rechtveerdigheydt Ga naar margenoot9 onses Godts ende Salichmakers Iesu Christi:

2

Ga naar margenoota Genade ende vrede sy u Ga naar margenootb Ga naar margenoot10 vermenichvuldight Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 door de kennisse Ga naar margenoot12 Godts, ende Iesu onses Heeren:

3

Gelijck ons Ga naar margenoot13 sijne Goddelicke kracht alles wat tot Ga naar margenoot14 het leven, ende Ga naar margenoot15 de Godtsalicheyt [behoort] Ga naar margenoot16 geschoncken heeft, door de kennisse Ga naar margenoot17 des genen die ons geroepen heeft Ga naar margenoot18 tot heerlijckheydt ende deught:

4

Ga naar margenoot19 Door welcke ons Ga naar margenoot20 de grootste ende dierbare beloften Ga naar margenoot21 geschoncken zijn, Ga naar margenootd op dat ghy Ga naar margenoot22 door de selve Ga naar margenoot23 der Godlicke nature deelachtich soudt worden, Ga naar margenoot24 na dat ghy ontvloden zijt Ga naar margenoot25 het verderf dat in de werelt is door de begeerlickheyt.

5

Ga naar margenoot26 Ende ghy Ga naar margenoot27 tot het selve oock alle neersticheyt Ga naar margenoot28 toebrengende, voeght Ga naar margenoot29 by uw’ geloove Ga naar margenoot30 deughdt, ende by de deughdt Ga naar margenoot31 kennisse,

6

Ende by de kennisse Ga naar margenoot32 maticheyt, ende by de maticheyt lijdsaemheyt, ende by de lijdsaemheyt Ga naar margenoot33 Godtsalicheyt,

7

Ende by de Godtsalicheyt broeder-

[Folio 145v]
[fol. 145v]

lijcke liefde, ende by de broederlicke liefde, Ga naar margenoot34 [tegen alle].

8

Want so dese dingen by u zijn, ende [in u] overvloedigh zijn, sy en sullen [u] niet Ga naar margenoot35 ledigh noch Ga naar margenoote Ga naar margenoot36 onvruchtbaer Ga naar margenoot37 laten Ga naar margenoot38 in de kennisse onses Heeren Iesu Christi.

9

Want by welcken dese dingen niet en zijn, Ga naar margenootf die is Ga naar margenoot39 blindt, Ga naar margenoot40 van verre niet siende, Ga naar margenoot41 hebbende vergeten de reyninge sijner Ga naar margenoot42 vorige sonden.

10

Daerom, broeders, beneerstight u te meer om uwe Ga naar margenoot43 roepinge ende verkiesinge Ga naar margenoot44 vast te maken. Want dat doende en sult ghy Ga naar margenoot45 nimmermeer struyckelen.

11

Want alsoo sal u rijckelick toegevoeght worden Ga naar margenoot46 den inganck in het eeuwich coninckrijcke onses Heeren ende Salichmakers Iesu Christi.

12

Daerom en sal ick niet versuuymen u altijt Ga naar margenoot47 daer van te vermanen, hoewel ghy het weet, ende in Ga naar margenoot48 de tegenwoordige waerheyt Ga naar margenoot49 versterckt zijt.

13

Ende ick achte het Ga naar margenoot50 recht te zijn so lange ick Ga naar margenoot51 in desen tabernakel ben, dat ick u Ga naar margenootg Ga naar margenoot52 opwecke door vermaninge:

14

Ga naar margenooth Alsoo ick weet dat Ga naar margenoot53 de aflegginge mijnes tabernakels Ga naar margenoot54 haest zijn sal, Ga naar margenooti gelijckerwijs oock onse Heere Iesus Christus Ga naar margenoot55 my heeft geopenbaert.

15

Doch ick sal oock neersticheyt doen Ga naar margenoot56 by alle gelegentheyt, dat ghy Ga naar margenoot57 na mijnen uytganck meught van dese dingen Ga naar margenoot58 gedachtenisse hebben.

16

Ga naar margenootk Want wy en zijn geen constelick-verdichte Ga naar margenoot59 fabelen nagevolght, als wy u bekent gemaeckt hebben Ga naar margenoot60 de cracht ende toecomste onses Heeren Iesu Christi, Ga naar margenootl maer wy zijn aenschouwers geweest Ga naar margenoot61 van sijne majesteyt.

17

Want hy heeft van Godt den Vader eere ende heerlickheyt ontfangen, als sodanighe een stemme Ga naar margenoot62 van de hooghweerdige heerlickheyt tot hem gebracht wiert, Ga naar margenootm Dese is mijn geliefde Sone, in den welcken ick mijn welbehagen hebbe.

18

Ende dese stemme hebben Ga naar margenoot63 wy gehoort, als sy van den hemel gebracht is geweest, doe wy met hem Ga naar margenoot64 op den heyligen bergh waren.

19

Ende wy hebben Ga naar margenoot65 het prophetische woort, Ga naar margenoot66 dat zeer vast is: ende ghy doet wel, dat ghy Ga naar margenoot67 daer op acht hebt, Ga naar margenootn als op Ga naar margenoot68 een licht schijnende Ga naar margenoot69 in een duystere plaetse, tot dat Ga naar margenoot70 de dagh aenlichte, ende Ga naar margenooto de Ga naar margenoot71 morgensterre Ga naar margenoot72 op gae in uwe herten.

20

Dit Ga naar margenoot73 eerst wetende, dat Ga naar margenoot74 geen prophetie der Schrift en is van Ga naar margenoot75 eygener uytlegginge.

21

Want Ga naar margenoot76 de prophetie en is voortijts niet voortgebracht Ga naar margenoot77 door den wille eens menschen, maer de heylige Ga naar margenoot78 menschen Godts Ga naar margenootp Ga naar margenoot79 van den heyligen Geest Ga naar margenoot80 gedreven zijnde, hebben’se Ga naar margenoot81 gesproken.

margenoot1
Ofte, Simon. siet Matt. 4.18. Mar. 1.16.
margenoot2
Van desen naem siet 1.Petr. 1.1.
margenoot3
Siet Rom. 1.1. Phil. 1.1. Iacob. 1. vers 1.
margenoot4
Siet Luc. 6.13.
margenoot5
D. aen de geloovige ende verstroyde Ioden, aen welcke hy sijnen eersten Sendt-brief oock heeft geschreven. siet cap. 3.1.
margenoot6
D. het selve dierbaer geloove: want hoe wel het geloove van den eenen dickwils grooter ende stercker is als van den anderen, soo is nochtans alle geloove, als het maer een oprecht gheloove is, even dierbaer ten aensien van het gene daer het geloove op steunt, ende van het gene men door het geloove verkrijght: waerom het oock een geloove genaemt wordt Ephes. 4.5.
margenoot7
N. Apostelen ende andere Ioden, die alhier, ofte te Ierusalem ende in het Ioodsche landt, in Christum gelooven. Gr. met ons door lot verkregen. Luc. 1.9.
margenoot8
Gr. in de rechtveerdigheyt. D. door de waerachtigheydt ende stantvastigheyt Godts in sijne beloften, dat hy in sijne komste in het vleesch eenige uyt de Israeliten krachtelick soude beroepen. Het geloove dan en wordt niet verkregen door onse krachten ofte nae onse verdiensten, maer door een ghenadigh geschenck Godts, volgens sijne beloften ende sijn voornemen. Siet Ephes. 2.8.
margenoot9
Siet van dese twee tytelen de aenteeckeninge op Tit. 2.13.
margenoota
Rom. 1.7. 1.Petr. 1.2.
margenootb
1.Petr. 1.2. Iud. vers 2.
margenoot10
Siet de aenteeckeninge op 1.Petr. 1.2.
margenootc
Ioan. 17.3.
margenoot11
Gr. in de kennisse. want in ofte door dese kennisse is het eeuwige leven. Ioan. 17.3
margenoot12
N. des Vaders: want die wort in het volgende hier onderscheyden van den Heere Iesu: ghelijck oock Ioan. 17.3.
margenoot13
N. Godes des Vaders.
margenoot14
D. wat tot het eeuwige leven noodigh is ende dienstigh, om dat te verkrijgen.
margenoot15
D. om Godt recht te dienen, ende eenen Godtsaligen wandel te leyden.
margenoot16
N. uyt enckele genade, sonder onse eenige weerdigheydt ofte verdiensten, gelijck vers 2.
margenoot17
N. des Heeren Iesu Christi, dien onse roepinge door de predicatie des Euangeliums doorgaens toegeschreven wordt.
margenoot18
Ofte, door sijne heerlickheyt ende deught. Doch het Griecx woordt dia, beteeckent niet altijt door, maer oock somtijdts tot: gelijck Rom. 6.4. Ende schijnt het gene de Apostel terstont te voren genoemt heeft het leven, hy hier nu noemt de heerlickheydt: ende dat hy genaemt heeft Godtsaligheydt, hy nu noemt deught.
margenoot19
Ofte, om welcke. Namel. voorverhaelde weldaden Godts. Andere lesen door welcken. Namel. Iesum onsen Heere.
margenoot20
Namel. overmits daer door het aller grootste ende dierbaerste goet, Namel. de eeuwige saligheydt belooft wordt, ende dat het de allerhoochste Godt is, die niet liegen en kan, die het belooft.
margenoot21
D. uyt genade gedaen, ende het beloofde goet uyt genade gegeven. Siet voren vers 3.
margenootd
Iesai. 56.5. Ioan. 1.12. Rom. 8.15. Gal. 3.26.
margenoot22
Namel. voorverhaelde weldaden ende beloften.
margenoot23
Dat is, soodaniger Godtlicker eygenschappen, die den creatueren konnen mede-gedeelt worden, ende daer in het evenbeelt Godts bestaet, als daer zijn goetheydt, heyligheydt, wijsheydt, heerlicheyt, ende diergelijcke andere. Ephes. 4. versen 23, 24. Coloss. 3.10. Want andersins en kan het wesen Godts selve geenen schepselen ofte creatueren mede-gedeelt worden.
margenoot24
Ofte, soo ghy maer ontvloden zijt.
margenoot25
Namel. dat den ongeloovigen ende ongoddelicken sal overkomen. Ende wordt hier het verderf gestelt teghen de heerlick-heydt, gelijck oock de begeerlickheydt tegen de deught. vers 3. Andere verstaen het van de verdorventheydt der menschelicke natuere.
margenoot26
Uyt het voorgaende verhael van de weldaden Godts aen haer bewesen, als de oorsake ende gront zijnde, waer door wy tot voortganck inde Godtsaligheyt behooren beweegt te worden, treckt hy nu eene vermaninge tot eenen vlijtigen voortganck in de selve, so dat dese vermaninge siet op het woort gelijck, vers 3. als of hy seyde, Dewijle sijne Godtlicke kracht, etc. soo brenght neerstigheydt toe. etc. Siet diergelijcke 1.Tim. 1.3.
margenoot27
Andere lesen nae het selve.
margenoot28
N. boven de voorgaende weldaden ende gaven Godts, doet alle neerstigheyt om die te behouden ende te vermeerderen.
margenoot29
Gr. in: also oock in de volgende.
margenoot30
Eenen deughdelicken ende Godtsaligen wandel. Siet vers 3.
margenoot31
D. Christelicke voorsichticheyt ende bescheydenheyt.
margenoot32
Dat is, onthoudinge van overdaedt in spijse, dranck, ende van de lusten des vleeschs.
margenoot33
Ofte, Godts-dienstigheydt.
margenoot34
Dit wordt daer by gevoeght, om dat de Christenen niet alleen hare mede-Christenen ende huysghenooten des gheloofs, (hoe wel haer voornamelick Gal. 6.10) maer oock alle menschen, selfs oock hare vyanden moeten lief hebben. Matt. 5.44. Rom. 12.18. Siet dierghelijck verhael van de voornaemste Christelicke deuchden, Galat. 5.22. Philip. 4.8.
margenoot35
N. gelijck zijn de gene die niet en wercken.
margenoote
Tit. 3.14.
margenoot36
Namel. van goede werken, die vruchten zijn des heyligen Geests ende des gheloofs. Matth. 3.8. Ioan. 15. versen 2, 16. Galat. 5.22.
margenoot37
Gr. stellen.
margenoot38
D. in het Christen gheloove. Ofte, tot de kennisse, dat is, tot meerder ende overvloedigher kennisse: gelijck Cap. 3. vers 18.
margenootf
Iesai. 59.10. Zephan. 1.17.
margenoot39
N. in sijn verstant aengaende de saken die de rechte Religie ende Godtsdienst betreffen. Siet Matth. 15.14. Apoc. cap. 3. vers 17.
margenoot40
D. sticksiende, die niet en kan sien dan het ghene dicht voor sijne oogen ghehouden ofte gebracht wordt, ende de oogen by nae toe sluytende. Daer mede geeft hy te kennen indien dat sulcke yet soude moghen sien in de Christelicke Religie, dat het anders niet als een seer kleyn ende duyster ghesichte is, ’t welck de hemelsche dinghen niet en kan be-oogen.
margenoot41
Gr. hebbende vergetinge genomen. dat is, niet gedenckende waer toe de Doop, door welcke de reyninge der sonden beteeckent ende versegelt wort, hem verplicht, ofte wat hy in sijnen Doop belooft heeft.
margenoot42
Gr. die eertijdts begaen zijn. Namel. voor de bekeeringe tot het Christendom ofte voor den Doop in sijne onwetenheydt ende blindtheydt: die hy over sulcks daer nae te neerstiger behoort te vermijden, nu een Christen geworden zijnde.
margenoot43
Hoe wel de beroepinge ten aensien van den tijdt de verkiesinge volght, die van eeuwigheydt is, Ephes. 1.4. daer de beroepinge in der tijdt geschiet, soo wordt nochtans de beroepinghe hier voorgestelt, om dat wy uyt de selve van onse verkiesinge versekert worden. Rom. 8.30.
margenoot44
Namel. niet ten aensien Godts, Iesai. 14.27. ende 46.10. Rom. 11.29. 2.Timoth. 2.13. maer ten aensien van ons selven, om te vaster versekert te mogen zijn, dat wy van Godt tot de saligheydt zijn uytverkoren. In sommige boecken staet’er noch by door de goede wercken. Namelick, als door de vruchten, waer uyt een goede boom bekent wordt. Matth. cap. 7. versen 17, 18.
margenoot45
Namel. alsoo, dat ghy van de genade Godts gantschelick soudet uytvallen. Siet Psal. 37.24. Iud. vers 24. want andersins struyckelen wy alle in velen. Iacob. 3.2. Een gelijckenisse genomen van de gene die in een loop-bane loopen. Siet 1.Corinth. 9. vers 24.
margenoot46
Dat is, de versekeringe dat ghy een waer ende recht onderdaen zijt van dit Coninckrijck, ende sal u oock in het Coninckrijcke der heerlickheydt een rijcke belooninge uyt genade gegeven worden in den hemel. Siet 2.Corinth. 9.6.
margenoot47
Gr. u van dese dingen indachtich te maken.
margenoot48
Namel. die eertijts wel belooft is, maer nu door Christum volkomelick geopenbaert, ende van de geloovige nu vastelick gelooft, ende opentlick beleden wordt.
margenoot49
Dat is, de selve grondelick verstaet, ende vande waerheydt der selve volkomelick zijt overtuyght.
margenoot50
Dat is, mijn ampt, ende uwe salicheydt dat te vereyschen.
margenoot51
Dat is, in het leven ben, in welck mijn ziele in dit mijn lichaem woont als in eenen Tabernakel, welcke haest gebroken sal worden, ende waer uyt ick haest sal verhuysen. Siet 2.Corinth. 5.1.
margenootg
2.Petr. 3.1.
margenoot52
Dit seght de Apostel om dat de geloovige dickwils traegh ende slaperigh zijn in het betrachten van haren schuldigen plicht, ende van noode hebben dickwils door vermaninghen daer uyt ghelijck al op-geweckt te worden. Gr. in in-dachtighmakinge.
margenooth
2.Timoth. 4.6.
margenoot53
D. mijn doodt ende afsterven. Siet het voorgaende vers.
margenoot54
Gr. haeftigh is.
margenooti
Ioan. 21. versen 18, 19.
margenoot55
De Apostel siet ofte op de openbaringe die hem de Heere Iesus gedaen heeft van de wijse sijnes doodts Ioan. 21. versen 18, 19. ofte op een andere openbaringe die hem van den tijdt gedaen is door den Heere daer nae, die niet en is beschreven.
margenoot56
Ofte, alletijdt, allesins. Sommige voegen dit by de volgende woorden gedachtenisse hebben.
margenoot57
Namel. uyt dit leven. Dat is, nae mijn doodt. Siet van dit woordt Luc. 9.31.
margenoot58
Ofte, vermaen doen: Namel. lesende desen mijnen Sendt-brief, tot dien eynde van my geschreven
margenootk
1.Corinth. 1.17. ende 2.1, 4. ende 4.20.
margenoot59
Namel. gelijck de valsche Leeraers plegen te doen. Gr. want niet konstelicke fabelen nae gevolght zijnde, hebben wy u bekent gemaeckt, etc.
margenoot60
D. de eerste toekomste Christi in den vleesche, in welcke hy door sijne Leere ende wonder-teeckenen krachtelick heeft getoont, ende de herten der menschen overtuyght, dat hy de ware beloofde Messias was, insonderheyt oock door sijne opstandinge uyt den dooden, ende volgende verheerlickinge.
margenootl
Mat. 17.1. Ioan. 1.14. 1.Ioan. 1.1.
margenoot61
D. van dat proef-stuck sijner heerlickheydt, als hy voor de oogen van drie sijner Discipelen op den berch wierdt verandert. Matth. 17.1, 2. gelijck het volgende breeder verklaert. Siet Hebr. 8.1.
margenoot62
D. vande Majesteyt Godts des Vaders, uyt den Hemel, die de Throon is sijner Majesteyt ende heerlickheyt.
margenootm
Matth 3.17. ende 17.5. Marc. 1.11. ende 9.7. Luc. 3.22. ende 9.35. Col. 1.13.
margenoot63
Namel. ick Petrus, Iacobus, ende Ioannes sijn broeder. Siet Matth. 17.1.
margenoot64
Dese bergh wort gemeynt geweest te zijn den bergh Thabor. Siet d’aenteeck. op Matth. 17.1. ende wordt heyligh genaemt, om datse door dese verschijninge der heerlickheydt Christi geheylicht is geweest, ghelijck de stadt Ierusalem de heylige stadt ghenoemt wordt Matt. 4.5. om dat Godt aldaer sijnen dienst ende heylichdom geplant hadde. Siet diergelijcke Exod. 3. vers 5.
margenoot65
N. dat in de Schriften der Propheten staet beschreven: ’t welck van de kracht ende toekomste Christi overvloedelick getuyht. Siet Luc. 1.70. Ioan. 5.39. Act. 10.43. Rom. 1.2. 1.Petr. 1.10.
margenoot66
Gr. dat vaster is: het welck verstaen kan worden soo het luydt, in vergelijckinge van dit getuygenisse Petri, ten aensien van de Ioden: gelijck Actor. 17.11. ofte nae een Hebr. wijse van spreken, aller vasts, ofte, seer vast. Namel. om op het selve, als op eenen seer vasten gront, ons geloove te bouwen. Ephes. 2.20. welcke verklaringe de eenvoudighste is.
margenoot67
Ofte, u daer aen houdt.
margenootn
2.Corinth. 4.6.
margenoot68
Ofte, een lanteerne, keerse, gelijck de Schriftuere oock elders wordt alsoo genaemt. Prov. 6.23. Psal. 19.9. ende 119.105. om datse het middel is waer door wy verlicht worden met de kennisse der saligheydt.
margenoot69
Dat is, in de herten der menschen, die van natueren verduystert, jae de duysternisse selve zijn, in saken die de salicheyt aengaen, Ioan. 1.4. 1.Corinth. 2.14. Ephes. 4. versen 17, 18. waer van de overblijfselen in de weder-geborene noch zijn soo lange sy hier op aerden noch leven. 1.Corinth. 13.9, etc.
margenoot70
Gr. de dagh doorschijne, dat is, door breke: door welcken dagh verstaen wort de tijt der volmaeckte kennisse in het toekomende leven.
margenooto
Apocal. 22.16.
margenoot71
Dat is, Christus, die in ons sal opgaen in sijne volmaecktheydt in het toekomende leven, gelijck Godt het licht, ende het Lam de Keersse ende Morgen-sterre des hemelschen Ierusalems wordt genaemt, ten aensien van de volle kennisse die wy als dan door hem sullen ontfangen, Apoc. 21. vers 23. ende cap. 22. vers 5, ende 16.
margenoot72
Dat is, dat ghy daer door volkomelick moocht verlichtet worden.
margenoot73
D. insonderheydt, ende voor al ongetwijfelt houdende.
margenoot74
Gr. alle prophetie der Schrift is niet, etc. Een Hebreeusche wijse van spreken, gelijck Rom. 3.20. dat is, geen prophetische Schrift.
margenoot75
Gr. epilysis. D. ontbindinge, uytlegginge, welck woordt hier den Apostel gebruyckende, beteeckent, ofte de uytlegginge, die selfs van de Propheten ghedaen wordt niet het voorstellen van hare Prophetien, waer mede sy den menschen uytleggen ende verklaren niet haer eygen goetduncken, maer den raedt Godts; niet wat haer eygen gemoet, maer wat de Geest Godts haer ingeeft: Ofte oock de uytlegginge der Prophetische Schriften, die van andere daer over gedaen wort, welcke niet en moet geschieden nae menschelick vernuft, maer na den eenparigen sin der H. Schriftuere, die selve aller best hare Meyninge verklaert.
margenoot76
D. de Prophetische leere.
margenoot77
D. door menschelick goetduncken ofte ingeven, na dat sy als menschen gewilt ende goetgevonden hebben.
margenoot78
So worden de Propeten ende Leeraers genoemt, om dat Godt dese menschen in sijn huys, ende tot sijnen dienst bysonderlick gebruyckt. Siet 2.Reg. 1.9, etc. 1.Timoth. 6.11. ende 2.Tim. 3.17.
margenootp
2.Tim. 3.16.
margenoot79
N. den Heyligen Geest, den Geest der waerheyt, die haer in alle waerheyt heeft geleydt, gelijck de selve den Apostelen oock belooft wort. Ioan. 15.26. ende 16.13.
margenoot80
Dat is, door eene bysondere ende extra-ordinarise openbaringe des raedts Godts opgeweckt ende aengedreven, om de selve den menschen bekent te maken.
margenoot81
N. hare prophetische leere: ende de selve oock by geschrifte gestelt ende ons nagelaten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken