Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iij. Capittel.

1 D’Apostel verklaert dat hy desen tweeden Sendt-brief heeft geschreven om haer daer door op te wecken tot betrachtinge der Prophetische ende Apostolische Leere. 3 Ende waerschouwt haer tegen de spotters, die inde laetste tijden de toekomste Christi ten oordeele, ende de voleyndinge der wereldt sullen loochenen. 5 ende wederleght haer met redenen genomen van de scheppinge ende onderhoudinge der werelt. 6 ende van de sundt-vloedt. 7 ende leert gelijck de eerste werelt vergaen is door het water, dat alsoo dese vergaen sal door het vyer. 8 Dat de toekomste Christi ten oordele wel om der uytverkorene wille uyt-gestelt wort, 10 maer datse onvoorsiens sal komen. 11 Waer uyt hy een vermaninge treckt tot betrachtinge van oprechte Godtsaligheyt. 13 ende leert datter eenen nieuwen hemel ende een nieuwe aerde sal zijn. 15 welck alles hy bevestight met ’t getuygenisse des Apostels Pauli, wiens Send-brieven sommige verdraeyen. 17 Eyndelick besluyt hy met een verhael van de vermaninge, om haer te wachten van de valsche leeraren ende spotters, ende met een lof-segginge tot Christum.

[Folio 146v]
[fol. 146v]

1

DEsen tweeden Sendbrief, geliefde, schrijve ick nu aen u, in welcke Ga naar margenoot1 [beyde] ick Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 door vermaninghe uw’ Ga naar margenoot3 oprecht Ga naar margenoot4 gemoet opwecke:

2

Op dat ghy gedachtigh zijt aen de woorden die van de heylige Propheten Ga naar margenoot5 te voren gesproken zijn, ende aen ons’ Ga naar margenoot6 gebodt, die wy des Heeren ende Salichmakers Apostelen zijn:

3

Ga naar margenootb Dit Ga naar margenoot7 eerst wetende, dat Ga naar margenoot8 in’t laetste der dagen Ga naar margenoot9 spotters comen sullen, die Ga naar margenoot10 na hare eygene begeerlickheden sullen wandelen:

4

Ende Ga naar margenoot11 seggen, Ga naar margenootc Waer Ga naar margenoot12 is de belofte Ga naar margenoot13 sijner toecomste? want van dien [dagh] dat Ga naar margenoot14 de vaders Ga naar margenoot15 ontslapen zijn, blijven alle dingen Ga naar margenoot16 alsoo [gelijck] van het begin der scheppinge.

5

Want Ga naar margenoot17 willens is dit haer onbekent, dat Ga naar margenoot18 door het woort Godts de hemelen van over langhe geweest zijn, Ga naar margenootd ende de aerde Ga naar margenoot19 uyt het water ende Ga naar margenoot20 in het water bestaende.

6

Ga naar margenoote Ga naar margenoot21 Door welcke Ga naar margenoot22 de werelt, die doe was, met het water der sundt-vloedt Ga naar margenoot23 bedeckt zijnde vergaen is.

7

Ga naar margenootf Maer de hemelen die nu zijn, ende de aerde, zijn door het selve woort Ga naar margenoot24 als een schat wech geleght, Ga naar margenootg ende worden Ga naar margenoot25 ten vyere bewaert tegen den dagh Ga naar margenoot26 des oordeels, ende der verdervinge der godloose menschen.

8

Doch dese eene sake en zy u niet onbekent, geliefde, Ga naar margenooth Ga naar margenoot27 dat eenen dagh by den Heere is als duysent jaren, ende duysent jaren als eenen dagh.

9

Ga naar margenooti De Heere Ga naar margenoot28 en vertraeght de belofte niet, ( Ga naar margenootk gelijck eenige [dat] Ga naar margenoot29 traegheyt achten) Ga naar margenootl maer is lanckmoedigh Ga naar margenoot30 over ons, Ga naar margenootm niet willende dat Ga naar margenoot31 eenige verloren gaen, maer dat’se Ga naar margenoot32 alle Ga naar margenoot33 tot bekeeringe komen.

10

Maer Ga naar margenoot34 de dagh des Heeren sal komen Ga naar margenootn Ga naar margenoot35 als een dief in den nacht, Ga naar margenoot36 in welcken de hemelen Ga naar margenoot37 met een gedruysch Ga naar margenoot38 sullen voor-by gaen, ende Ga naar margenoot39 de elementen branden sullen ende Ga naar margenoot40 vergaen, ende de aerde, ende Ga naar margenoot41 de wercken die daer in zijn, sullen Ga naar margenoot42 verbranden.

11

Dewijle dan dese dingen alle Ga naar margenoot43 vergaen, Ga naar margenoot44 hoedanige behoort ghy te zijn in heyligen wandel ende Godsalicheyt:

12

Ga naar margenoot45 Verwachtende ende Ga naar margenoot46 haestende tot de toecomste van den dagh Ga naar margenoot47 Godts, Ga naar margenooto Ga naar margenoot48 in welcken de hemelen Ga naar margenoot49 door vyer onsteken zijnde sullen vergaen, ende de elementen brandende sullen versmelten?

13

Maer wy verwachten, Ga naar margenootp na sijne belofte Ga naar margenoot50 nieuwe hemelen ende een nieuwe aerde, Ga naar margenoot51 in de welcke Ga naar margenoot52 gerechticheyt Ga naar margenoot53 woont.

14

Daerom, geliefde, verwachtende dese dingen, beneerstight u dat ghy Ga naar margenoot54 onbevleckt ende onbestraffelick Ga naar margenoot55 van hem Ga naar margenoot56 bevonden mooght worden Ga naar margenoot57 in vrede:

15

Ga naar margenootq Ende acht Ga naar margenoot58 de lanckmoedicheydt onses Heeren Ga naar margenoot59 voor salicheyt: gelijckerwijs oock onse geliefde broeder Paulus, na de wijsheyt die hem gegeven is, Ga naar margenoot60 u lieden geschreven heeft:

16

Gelijck oock Ga naar margenootr in alle Send-brieven daer in Ga naar margenoot61 van dese dingen sprekende: Ga naar margenoot62 in welcke dingen Ga naar margenoot63 sommige swaer zijn om te verstaen, die Ga naar margenoot64 de ongeleerde ende Ga naar margenoot65 onvaste [menschen] Ga naar margenoot66 verdraeyen, gelijck oock de andere Schriften, Ga naar margenoot67 tot haer eygen verderf.

17

Ghy dan, geliefde, Ga naar margenoot68 [sulcks] te voren wetende, Ga naar margenoot69 wacht u dat ghy niet door de verleydinge Ga naar margenoot70 der grouwelijcke menschen mede Ga naar margenoot71 afgeruckt en wort, ende Ga naar margenoot72 uytvalt Ga naar margenoot73 van uwe vasticheyt:

18

Maer Ga naar margenoot74 wast op inde genade ende kennisse onses Heeren ende Salichmakers Iesu Christi. Ga naar margenoot75 Hem zy de heerlickheyt, beyde Ga naar margenoot76 nu, ende Ga naar margenoot77 in den dagh der eeuwicheyt. Amen.

Eynde van den tweeden Algemeynen Sendt-brief PETRI.

margenoot1
Dit woordt moet daer by gedaen worden, om dat de Apostel spreeckt in’t getal van velen, van beyde sijne Sendt-brieven.
margenoota
2.Petr. 1.13.
margenoot2
Gr. in vermaninge, ofte, indachtigh-makinge.
margenoot3
N. in de leere des Euangeliums.
margenoot4
Ofte, verstant.
margenoot5
N. van den Messia ende den staet sijns rijcks in het Nieuwe Testament.
margenoot6
D. aen onse leere, die wy u geleert hebben niet uyt ons eygen goetduncken ofte authoriteyt, maer als Apostelen des Heeren Christi. Siet cap. 1.21. Beyde dese worden seer bequamelick by een gestelt, als zijnde t’samen den gront der Christelicke leere. Siet diergelijcke Ephes. 2.20.
margenootb
1.Timoth. 4.1. 2.Timoth. 3.1. Iud. vers 18.
margenoot7
D. voornamelick.
margenoot8
D. in de laetste dagen. Siet 2.Tim. cap. 3. vers 1.
margenoot9
N. die spotten sullen soo met de voorseggingen Godts in sijn woordt, voornamelick van het laetste oordeel, ende van het eynde der werelt, als oock met de gene die de selve gelooven, houdende haer voor slechte ende al te licht gheloovende luyden. Siet van de selve Psal. 1.1. Ies. 22.13.
margenoot10
D. volgende de quade lusten hares vleeschs, in alle ongebondenheyt des levens. gelijck de Nicolaiten ende haers gelijcke deden.
margenoot11
N. spotswijse.
margenootc
Ezech. 12.22.
margenoot12
D. blijft de vervullinge deser belofte, ende voorsegginge? dit vragen is so veel als ontkennen.
margenoot13
N. om te oordelen de levende ende de doode, ende de werelt te vernieuwen.
margenoot14
D. de voor-ouders.
margenoot15
D. gestorven. siet Mat. 9.24. 1.Cor. 11.30. 1.Thes. 4.13. Dit woort schijnen sy oock spotswijse te gebruycken, als of het wel tijdt ware dat de Vaders uyt den slaep souden opgeweckt worden, so daer een opstandinge der dooden, ende een laetste oordeel zijn soude.
margenoot16
Ofte, also gelijck het van het begin der scheppinge aen geweest is. Dit is hare reden, diese stellen tegen de sekerheydt der voorseggingen van het laetste oordeel ende voleyndinge der werelt, dewijle men siet dat nu so lange jaren, na dat de voorseggingen geschiet zijn, men geen vervullingen der selve en verneemt, maer dat alles blijft gelijck ’t altijt geweest is, dat het dan niet gelooflick en is dat deselve immeermeer sullen vervult worden.
margenoot17
S. sy en willen dit niet weten ende aenmercken.
margenoot18
Door sijne kracht ende bevel. Siet Gen. 1.3. Psal. 9. Hebr. 1.3. Daer mede beantwoot ende wederlegt Petrus het voorgeven van de spotters, ende bewijst dat het bestaen ende vergaen van hemel ende aerde staet alleen aen den wille, bevel, ende kracht Godts: waer door gelijck hyse geschapen heeft, also onderhout hyse oock so lange het hem belieft, ende kanse oock te niete maken door ’t selve woort, als ’t hem belieft.
margenootd
Gen. 1.9. Psal. 24.2.
margenoot19
N. uytstekende, daerse eerst mede bedeckt was. Genes. 1.9.
margenoot20
Gr. door, het welck oock al te met in beteeckent, gelijck 1.Timoth. 2.15. also oock hier, dewijle de wateren zijn als de vastigheyt daer in de aerde is ende vast staet. Siet Psal. 24.2.
margenoote
Genes. 7. versen 10, 21.
margenoot21
N. hemel ende aerde. want die hebben beyde hare wateren tot de sundt-vloet ghebracht, gelijck uytdruckelick getuyght wort, Gen. 7.11.
margenoot22
D. de Menschen ende beesten, die doe in de werelt waren ende leefden: uytghenomen die in de Arke behouden wierden.
margenoot23
N. door het woort ende bevel Godts. Ende wil de Apostel daer mede bewijsen, dat gelijck Godt, als ’t hem belieft heeft, door sijne kracht de eerste werelt heeft doen vergaen met het water, dat hy oock de tweede ende tegenwoordige werelt met het vyer kan ende sal doen vergaen, wanneer het hem sal believen: gelijck in het volgende vers verklaert wort.
margenootf
Psal. 102.27. Iesai. 51.6. Hebr. 1.11. 2.Petr. 3.10.
margenoot24
D. bewaert, gelijck men eenen schat wech legt inde schat-kamer, om tot sijner tijt, als het ons belieft, uytgegeven ende besteedt te worden.
margenootg
2.Thess. 1.8.
margenoot25
N. om daer door verbrant te worden. Siet 2.Thes. 1.8. Psal. 50.3.
margenoot26
D. des laetsten algemeynen oordeels: ofte, der verdoemenisse, gelijck de volgende woorden verklaren.
margenooth
Psal. 90.4.
margenoot27
Ende dat derhalven wy ons niet en moeten verwonderen, dat de Heere, nae onse meyninge, so lange vertoeft met het volbrengen sijner belofte, alsoo hy de tijden niet en rekent kort ofte langh na ons’ duncken, overmits hy eeuwigh is, ende aen de tijden niet en is gebonden.
margenooti
Hab. 2.3.
margenoot28
Ofte, en vertraeght niet aengaende de belofte. D. en stelt de volbrenginge van de belofte niet uyt, boven den tijdt die hy daer toe bestemt heeft.
margenootk
1.Petr. 3.20. ende 2.Petr. 3.15.
margenoot29
D. uytstel boven den bestemden tijt.
margenootl
Iesai. 30.18. Rom. 2.4.
margenoot30
N. die geroepen zijn tot de kennisse Christi ende in hem gelooven: voor hoedanige hy na het oordeel der liefde houdt alle de gene aen welcke hy schrijft. Siet capit. 1.1.
margenootm
Ezech. 18.32. ende 33.11. 1.Tim. 2.4.
margenoot31
N. uyt ons, die krachtelick geroepen zijn ende noch sullen worden. Want also Godt al wat hy wil, doen kan ende oock doet, so en kan dit niet verstaen worden van alle ende een yeder mensche, dewijle de schriftuere ende de ervarenheyt selve getuygen, dat alle menschen niet saligh en worden, maer vele verloren gaen.
margenoot32
N. uytverkorene, van welcke hy hier spreeckt. Apoc. 6.11.
margenoot33
N. dat over sulcx daer toe haer tijt gegeven worde.
margenoot34
D. de jonghste ofte laetste dagh, als de Heere komen sal ten oordeele.
margenootn
Mat. 24.43, 44. 1.Thes. 5.2. Apo. 3.3. ende 16.15.
margenoot35
D. onvoorsiens. Siet d’aenteeck. op 1.Thess. 5.2.
margenoot36
N. dagh des Heeren.
margenoot37
N. gelijck in een groot onweder, ofte groote stortinge van water, gehoort wort.
margenoot38
Hoe dat dit voorbygaen, ofte vergaen van hemel ende aerde, geschieden sal, zijn verscheydene meeningen, so van oude als van nieuwe Leeraers. Sommighe meynen dat de substantie ofte het wesen selve der wereldt teenemael sal vergaen ende vernietigt worden. Andere, dat alleen de hoedanigheden der selve sullen vergaen ende verandert worden, ende de substantie ofte wesen blijven. Welcke meyninge wel de gemeynste ende waerschijnlickste is. Siet Psa. 102.26, 27. Rom. 8.19.
margenoot39
N. uyt welcke alle lichamelicke schepselen bestaen, dat is, ’t vyer, de lucht, het water, ende de aerde.
margenoot40
Gr. los gemaeckt, ofte, ontbonden worden.
margenoot41
Namel. die de aerde uyt haer voortbrenght, ofte die de menschen op de aerde gemaeckt ende gebouwt hebben.
margenoot42
N. door dat vyer, waer van ghesproken is vers 7.
margenoot43
D. vergaen sullen. Siet vers 10.
margenoot44
D. hoe grooten vlijt behoort ghy dan aen te wenden, om soodanige te zijn in ware Godtsaligheyt, dat ghy in dien verschricklicken dagh meught bestaen, ende plaetse vinden in de toekomende werelt.
margenoot45
N. met lijdtsaemheydt.
margenoot46
N. met verlangen.
margenoot47
D. des Heeren Iesu Christi: ghelijck Tit. 2.13. Ofte, Godts des Vaders, die sijn gerichte houden sal door den Soon. Act. 17.31.
margenooto
Psal. 50.3. 2.Thes. 1.8.
margenoot48
Ofte, door welcke. N. toekomste vanden dagh Godts.
margenoot49
Siet hier van versen 7, ende 10.
margenootp
Iesa. 65.17. ende 66.22. Apoc. 21.1.
margenoot50
N. ofte van een nieuwe substantie ende wesen: ofte, met nieuwe hoedanicheden verciert, ende daer door als vernieuwt. Siet d’aent. op vers 10.
margenoot51
Namel. nieuwe hemelen ende aerde. Want hy spreeckt in ’t getal van vele.
margenoot52
Dat is, menschen die van de sonde gerechtveerdight zijn, ende anders niet als gerechtigheyt sullen plegen. Daer dese aerde vol is van boose ende ongerechtige menschen.
margenoot53
Dat is, woonen sal, D. daer de rechtveerdighe menschen een vaste plaetse sullen hebben, ende altijdt daer in blijven, ende gerechtigheyt oeffenen. Rom. 6.12.
margenoot54
N. van de sonden ende besmettingen der werelt. Want andersins en leeft niemant sonder eenige vlecke. 1.Reg. 8.46. Psal. 19.13. Prov. 20.9. Iac. 3.2. 1.Ioan. 1.8. maer den geloovighen wordt de onbevlecktheydt Christi, als hare eygene, toe-gherekent. Ephes. 3.26, 27. ende sy wachten haer dat de sonden over haer niet en heerschen.
margenoot55
N. van den Heere Iesu Christo.
margenoot56
N. als hy sal komen om te oordeelen. want gelijck yemant alsdan sal worden gevonden, alsoo sal hy geoordeelt worden. Eccles. cap. 11. vers 3. Mat. 24.46.
margenoot57
D. hebbende een gerust gemoet ende eene goede conscientie voor Godt, ende met de menschen in vrede levende.
margenootq
Rom. 2.4.
margenoot58
N. die hy gebruyckt, sijne toekomste ten oordeele uytstellende, om de menschen tijt te geven tot bekeeringe.
margenoot59
D. voor een sake die gantsch dienstich is tot bevoorderinge uwer salicheydt.
margenoot60
N. geloovige Ioden: het welck hy gedaen heeft door den Sendt-brief aen den Hebreen. Siet Heb. 6.2. en 10.26, 37.
margenootr
Rom. 8.19. 1.Cor. 15.24. 1.Thes. 4.15.
margenoot61
N. van welcke ick u nu onderwesen ende vermaent hebbe. N. van de toekomste Christi ten oordeele, van de voleyndinge der werelt, van de valsche Leeraers ende spotters, die opstaen sullen, etc.
margenoot62
Ofte, onder welcke dingen.
margenoot63
N. dingen, ofte spreucken. Hy en seght dan niet dat al wat in de Schriftuere geleert wordt soude swaer zijn om te verstaen, maer alleen sommige dingen, voornamelick, die van toekomende saken, ofte van den raedt Godts over toekomende dingen spreken: welcke hoe welse swaer zijn om begrepen te worden, nochtans klaer genoech voorgestelt worden, so veel den geloovigen daer van ter salicheyt noodigh is te weten: gelijck oock alles wat ter salicheyt noodigh is te weten, in de H. Schriftuere klaerlick genoech geleert ende uytgedruckt wort. Siet Deuter. 29.29. ende 30.11. Psalm. 19.8. ende 119.105. Proverb. 6. vers 23. 2.Corinth. 4.3. 2.Petr. 1.19.
margenoot64
Ofte, onervaren. Namel. in Goddelicke dingen.
margenoot65
Ofte, onbevestighde: die in den rechten gront der Christelicke Leere niet en zijn bevestight.
margenoot66
Namel. met valsche uytleggingen daer op te maken: ende quade gevolgen ofte consequentien daer uyt te trecken. Siet Rom. 3.5, 8. ende 9.19. ende 11.1.
margenoot67
Waer mede aengewesen wordt niet het oogh-merck datse daer mede voor hebben, maer de uytkomste die daer op volgen sal.
margenoot68
Namel. datter sulcke verleyders ende spotters sullen op-staen, ende dat hare ende harer naevolgers uytkomste sodanige sal zijn.
margenoot69
Gr. bewaert.
margenoot70
Namel. der valsche Leeraers ende spotters, die geen Wetten onderworpen en willen zijn.
margenoot71
Ofte, af-geleyt.
margenoot72
N. verlatende de gesonde leere, ende sulcke dwalingen aennemende. Want hoe wel het seker is, dat het onmogelick is dat de uytverkorene alsoo sullen konnen verleydt worden, datse geheelick uytvallen. Mat. 24.24. so hebbense nochtans dusdanige vermaningen ende waerschouwingen van noode, om door de selve, als ordinarise middelen, op-geweckt ende staende gehouden te worden, datse niet uyt en vallen. siet 1.Cor. 10.12, 13.
margenoot73
D. van den vasten grondt uwes geloofs die ghy eenmael geleght hebt.
margenoot74
D. neemt dagelicks meer ende meer toe in de Christelicke leere. Een gelijckenisse genomen van kinderen die allenghskens opwassen tot volkomene grootte ende mannelicken ouderdom. Siet van deselve Ephes. 4.13, 14.
margenoot75
N. den Heere Iesu Christo. Ende also dese lof-segginge alleen toekomt den eenigen waren Godt, soo is dit een klaer bewijs van de Godtheydt Christi.
margenoot76
Dat is, in dit leven.
margenoot77
Dat is, in den tijdt nae dit leven, die eeuwelick dueren sal.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken