Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Nae de beschrijvinge des genen die op den throon sat, verhaelt den Apostel de eygenschappen des verzegelden boecks, dat in sijne handt was. 3 ’t Welck also het geen schepsel in hemel ofte op aerde en konde openen, 5 so wordt de Leeuw uyt den geslachte Iuda alleen verklaert des selven weerdigh te zijn. 7 die het boeck uyt sijne hant ontfanght. 8 Waer op de vier dieren met de vier-ende-twintigh Ouderlingen sijne weerdigheyt loven. 11 ende de menichte der Engelen met haren lof-sangh oock erkennen. 13 ende alle schepselen in hemel ende aerde nevens haer toestemmen.

1

ENde ick sagh Ga naar margenoot1 in de rechter-[hant] des genen die op den throon sat, Ga naar margenoota een boeck geschreven Ga naar margenoot2 van binnen ende van buyten, Ga naar margenoot3 verzegelt met seven zegelen.

2

Ende ick sagh Ga naar margenoot4 eenen stercken Engel uytroepende met een groote stemme, Ga naar margenoot5 Wie is weerdigh het boeck te openen, ende sijne zegelen op te breken?

3

Ende niemandt Ga naar margenootb in den hemel, noch op de aerde, noch onder de aerde en conde het boeck openen, noch het selve Ga naar margenoot6 [in] sien.

4

Ende Ga naar margenoot7 ick weende zeer, dat niemant weerdich gevonden en was om dat boeck te openen, ende te lesen, noch het selve [in] te sien.

5

Ende Ga naar margenoot8 een van de Ouderlingen seyde tot my, En weent niet: siet, Ga naar margenootc Ga naar margenoot9 de Leeuw die uyt de stamme Iuda is, Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 de wortel Davids, heeft overwonnen, om het boeck te openen, ende sijne seven zegelen op te breken.

6

Ende ick sagh, ende siet, in het midden van den throon, ende van de vier dieren, ende in het midden van de Ouderlingen, een Ga naar margenoot11 Lam staende Ga naar margenoot12 als geslachtet, hebbende Ga naar margenoot13 seven hoornen, ende Ga naar margenoote seven oogen: de welcke zijn de Ga naar margenootf Ga naar margenoot14 seven Geesten Godts Ga naar margenoot15 die uytgesonden zijn in alle landen.

7

Ende Ga naar margenoot16 het quam, ende heeft het boeck genomen uyt de rechter-[handt] des genen die op den throon sat.

8

Ende als het dat boeck Ga naar margenoot17 genomen hadde, Ga naar margenoot18 vielen de vier dieren, ende de vier-ende-twintigh Ouderlingen voor het Lam [neder], hebbende elck Ga naar margenootg Ga naar margenoot19 citheren ende gouden phiolen zijnde vol reuck-wercks, Ga naar margenoot20 welck zijn Ga naar margenooth de gebeden der heylige.

9

Ende sy songen Ga naar margenooti een Ga naar margenoot21 nieuw liedt, seggende, Ga naar margenootk Ghy zijt weerdigh dat boeck te nemen, ende sijne zegelen te openen: want ghy zijt geslachtet, ende hebt ons Gode Ga naar margenootl gecocht Ga naar margenoot22 met uwen bloede, uyt allen geslachte, ende tale, ende volcke, ende natie:

10

Ga naar margenootm Ende ghy hebt ons onsen Gode gemaeckt Ga naar margenoot23 tot Coningen ende Priesteren: ende wy sullen als Coningen Ga naar margenoot24 heerschen op de aerde.

[Folio 155v]
[fol. 155v]

11

Ende ick sagh, ende ick hoorde een stemme veler Engelen rontom den throon, ende de dieren, ende de Ouderlingen: ende Ga naar margenootn haer getal was Ga naar margenoot25 tien duysent mael tien duysenden, ende duysent mael duysenden:

12

Seggende met een groote stemme, Ga naar margenooto Het Lam dat gheslachtet is, is weerdigh Ga naar margenoot26 te ontfangen de cracht, ende Ga naar margenoot27 rijckdom, ende wijsheyt, ende sterckte, ende eere, ende heerlickheyt, ende Ga naar margenoot28 danck-segginge.

13

Ende alle schepsel dat in den hemel is, ende op de aerde, ende Ga naar margenoot29 onder de aerde, ende die in de zee zijn, ende alles wat in de selve is, hoorde ick seggen, Hem die op den throon sit, ende den Lamme zy de dancksegginge, ende de eere, ende de heerlickheyt, ende de cracht Ga naar margenoot30 in alle eeuwicheyt.

14

Ende de vier Dieren seyden, Ga naar margenoot31 Amen. Ende de vier ende twintigh Ouderlingen vielen [neder], ende aenbaden den genen die leeft in alle eeuwicheyt.

margenoot1
Het Gr. woordeken epi wort oock overgeset aen de rechter-handt: doch uyt het 7 vers blijckt dat dese oversettinghe beter is.
margenoota
Ezech. 2.10.
margenoot2
Ofte, van binnen ende van achteren. Hier uyt blijckt dat dit boeck een rolle is geweest aen weder zijde beschreven, gelijck de oude veel plachten te gebruycken. Siet een exempel Psal. 40.8. Zach. 5.1.
margenoot3
Sommighe verstaen dit van het boeck des Ouden ende des Nieuwen Testaments: doch alsoo hier ghesproken wordt van een openbaringe der toekomende dingen, die Godt Iesu Christo ghegeven heeft, om daer nae Ioanni condt te doen, welcke in dit capittel wort vertoont, soo wort het beter verstaen van het boeck der regeringe Godts over sijne Gemeynte, ende sijner oordeelen tegen de vyanden der selve, ghelijck oock het open doen deser seven zegelen het een na het ander, waer op dese openbaringe volght, ’t selve genoech te kennen geeft.
margenoot4
Namelick, om door sterck roepen van een yeder door de geheele werelt ghehoort te worden. Ende wordt dese tytel alle Engelen Godts gegheven. Psal. 103.20.
margenoot5
Dat is, met aensien ende macht daer toe gerechtight ende bequaem.
margenootb
Phil. 2.10. Apoc. 5.13.
margenoot6
N. om ’tgene daer in begrepen is Ioanni, ende door hem de geheele Gemeynte tot haren troost ende waerschouwinghe condt te doen, volgens de belofte te voren gedaen, cap. 1.1.
margenoot7
Namel. uyt oorsake dat hy vreesde dat hier door de belofte aen hem te voren geschiet, so haest gheenen voortganck en mochte hebben: daer hy nochtans zeer na verlanghde.
margenoot8
Nam. die hem de naeste was.
margenootc
Genes. 49.9, 10.
margenoot9
Alsoo wort Christus genaemt uyt de segeninge Iude in ’t Testament Iacobs, Genes. 49.9. ende dat van weghen sijne Conincklicke ende overwinnende cracht over den Duyvel, werelt, sonde, ende doodt.
margenootd
Iesa. 11.10. Rom. 15.12. Apocal. 22.16.
margenoot10
Gelijck oock hier nae cap. 22.16. ende wort Christus also genaemt om dat hy uyt den zade Davids als een wortel die uytspruyt, voortgekomen is, ende onder desen naem oock belooft wordt. Iesai. 53.2.
margenoot11
Alsoo wort Christus hier af-ghebeeldt om dat het Paesch-lam, ende andere lammeren, die voor de sonde daghelicks gheoffert wierden, Exod. 29.38. schaduwen Christi waren, ghelijck hy oock alsoo genaemt wort Iesai. 53.7. Siet oock Ioan. 1.29.
margenoot12
Ofte, geslachtet geweest zijnde. Het woordeken als nemen sommige voor de waerheyt der sake, gelijck het Ioan. 1.14. ende elders meer genomen wort. Andere nemen’t alleen voor een gelijckenisse, Nam. om dat Christus nu verheerlickt op den throon sijns Vaders, de litteeckenen van sijne wonden ende andere smerten die hy te voren voor ons gedragen hadde, in dit Gesichte noch droegh, gelijck hy Luc. 24.40. ende Ioan. 20.27. oock dede.
margenoot13
Hier door wordt de Heylige Geest afgebeeldt, dien Christus sonder mate heeft ontfangen. Ioan. 3.34. door welcken hy oock sijne macht ende sijne voorsienigheyt in het regeren sijner Gemeynte uytvoert.
margenoote
Zach. 3.9. ende 4.10.
margenootf
Apocal. 4.5.
margenoot14
Dat is, de volheyt des Heylighen Geests. De reden van dese wijse van spreken, siet capit. 1.4.
margenoot15
Gr. uyt-gesonden in alle het landt, Ofte, de aerde. Dese woorden zijn genomen uyt Zach. 3.9. alwaer seven oogen worden gegraveert op den steen, daer Godt sijnen Tempel onder Iosua op bouwt, die cap. 4.10. verklaert worden te zijn de oogen Godts die het aertrijck door gaen, dat is, sijne voorsienicheyt ende Geest, waer door hy de werelt, ende insonderheyt sijne Gemeynte regeert.
margenoot16
Namel. als een Middelaer tusschen Godt ende de menschen.
margenoot17
N. om de zegelen daer van te openen, ende ’t gene daer in begrepen was te openbaren, gelijck cap. 6.1. ende volgens tot den eynde van dese Openbaringe.
margenoot18
Gelijck sy hier voren cap. 4.10. voor den genen die op den throon sat hadden gedaen: waer mede sy bewijsen, dat sy hem oock erkennen voor den eenigen ende waerachtigen Godt, van een wesen ende heerlickheyt met den Vader, gelijck de Engelen, ende alle andere schepselen, in ’t volgende hem oock de selve eere geven, die sy Gode den Vader geven.
margenootg
Apoc. 14.2.
margenoot19
Namel. gelijck de Priesters ende Leviten in den tempel plachten te gebruycken. Van de citheren als instrumenten van musijcke, waer mede sy hare herten verhieven, ende Godt loofden, is al-om te lesen in de Psalmen Davids. Van de phiolen, schalen, ofte kruycken van reuck-werck, siet 2.Chron. 4.22. Zach. 14 20. door welck reuck-werck de gebeden, die tot Godt opklommen, ende hem in Christo aengenaem waren, wierden beteeckent, als te sien is Psal. 141.2.
margenoot20
D. welcke beteeckenen de gebeden der heylige: ende wort hier gesien op de wijse van doen in ’t Oude Testament. Want gelijck de Priesters dagelijcks ende de Hooge-priester eens des jaers het reuck-werck gevoeght met het bloedt der offeranden, Levit. 16.13. Hebr. 9.4, etc. voor Godt opofferden, om te kennen te geven, dat sy als voorgangers der Gemeynte, ende te samen met de Ghemeynte des Ouden Testaments, hare gebeden ende danckseggingen tot Godt brochten, alsoo wort oock hier afgebeeldt, dat de voorgangers der Gemeynte so des Ouden als des Nieuwen Testaments in de triumpherende kercke in den Hemel oock ghesamentlick hare gebeden ende dancksegginghen in Christo voor Gods throon brengen: ghelijck met dese vier dieren ende 24 Ouderlinghen oock alle andere heylighe in den hemel hier verstaen worden, na den inhoudt van den lof-sangh, die in het volgende vers wordt uyt-gedruckt ende naerder verklaert cap. 6.10. ende 7. versen 9, 10, 15. ende 8.3.
margenooth
Psal. 141.2.
margenooti
Apoc. 14.3.
margenoot21
Dat is, van een nieuw maecksel, ende van eenen nieuwen inhoudt gelijck Psal. 33.3. Iesai. 42.10.
margenootk
Apoc. 4.11.
margenootl
Actor. 20.28. Ephes. 1.7. Coloss. 1. vers 14. Hebr. 9.12. ende 10.10. 1.Petr. 1.19. 1.Ioan. 1.7.
margenoot22
Gr. in uwen bloede, Dat is, door, ofte met.
margenootm
Exod. 19.6. 1.Petr. 2. versen 5, 9. Apocal. 1.6.
margenoot23
Siet hier voren, cap. 1.6.
margenoot24
Sommige verstaen dit van de heerschappye der heylige op de aerde ten tijde van de duysent jaren, waer van gesproken sal worden cap. 20. Siet daer de wederlegginge van dit gevoelen. Andere verstaen dit van een heerschappie, die de heylige in den hemel nu alreede over de menschen die op de aerde zijn, voeren. Doch strijdt dit teghen andere plaetsen der Schrifture. 2.Reg. 22.10. Siet Iob 14. vers 23. Iesai. 63.16. Ende hier wort uytdruckelijck ghesproken, niet van een tegenwoordighe, maer van een toekomende heerschappie, die namelick alsdan wesen sal wanneer sy met Christo in sijne laetste toekomste sullen sitten op throonen, ende de werelt, oock de Engelen selve oordeelen. Matth. 19.28. Luc. 22.30. 1.Corinth. 6.3. ende wanneer de nieuwe hemel, ende de nieuwe aerde sal zijn, in welcke de rechtveerdicheyt sal woonen 2.Petr. 3. vers 13. Siet oock Matth. 5.5.
margenootn
Dan. 7.10. Hebr. 12.22.
margenoot25
Dit is genomen uyt Dan. 7.10. waer door de heerlickheyt ende macht Godts ende Christi wort afgebeeldt, die ontallicke dienaren rontom hem heeft.
margenooto
Apoc. 4.11.
margenoot26
Niet dat hyse noch niet en hadde: want hy was verheven boven allen naem die genoemt wort in hemel ende op aerde. Phil. 2.9. maer dit moet verstaen worden van de erkentenisse van alle dese eyghenschappen onder alle creaturen, gelijck hier na wort uytghedruckt.
margenoot27
Want in hem zijn alle de schatten der wijsheydt ende kennisse verborgen. Col. 2.3.
margenoot28
Gr. segeninge, gelijck oock in het volgende vers.
margenoot29
Dit wordt geseght, gelijck hier nae in de zee, van alle schepselen levendige ende levenloose, om dat sy alle stoffe ende oorsake geven, dat men Christo lof ende eere geve, gelijck Psal. 148.1, etc. Andere verstaen door de gene die onder de aerde zijn de gene, die te sijner tijt uyt de graven sullen opstaen.
margenoot30
Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot31
Siet hier van cap. 1.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken