Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

1 Ioannes siet vier Engelen, dien macht gegeven was om het aertrijck te beschadigen door het ophouden der winden. 2 ende eenen anderen Enghel, hebbende den zeghel Godts, die haer sulcks belet, tot dat alle dienst-knechten Godts zijn geteeckent. 4 welcker ghetal is hondert ende vier en veertich duysent uyt alle geslachten Israels. 9 Daer na siet hy een ontallicke menichte uyt alle natien staende voor den throon ende voor het Lam. 10 die Godt ende ’t Lam lof-singen. 11 welcke alle de Engelen ende de 4 dieren ende de 24 Ouderlingen met eenen gelijcken lof-sangh navolgen. 13 Ioannes ontfangt van een van de 24 Ouderlingen bericht, welcke de gene zijn die in witte kleederen verschenen. 15 ende waer in hare gelucksalicheyt is gelegen.

1

ENde Ga naar margenoot1 na desen sagh ick Ga naar margenoot2 vier Engelen staen op de vier hoecken der aerde, houdende de vier winden der aerde, op dat geen windt en soude waeyen Ga naar margenoot3 op de aerde, noch op de zee, noch tegen eenigen boom.

2

Ende Ga naar margenoot4 ick sagh eenen anderen Engel opkomen van den opganck der Sonne, hebbende den zegel des levendigen Godts: ende hy riep met een groote stemme tot de vier Engelen, welcken [macht] gegeven was de aerde ende de zee te beschadigen,

3

Seggende, Ga naar margenoota En Ga naar margenoot5 beschadicht de aerde niet, noch de zee, noch de boomen, tot dat wy Ga naar margenoot6 de dienst-knechten onses Godts sullen Ga naar margenoot7 verzegelt hebben Ga naar margenootb Ga naar margenoot8 aen hare voorhoofden.

4

Ende ick hoorde het getal der gene die verzegelt waren: Ga naar margenootc hondert ende vier en veertigh duysent waren verzegelt Ga naar margenoot9 uyt alle geslachten der kinderen Israëls:

5

Uyt het geslachte Iuda waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Ruben waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Gad waren twaelf duysent verzegelt:

6

Uyt het geslachte Asar waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Nephthali waren twaelf duysent verzeghelt: uyt het geslachte Manasse waren twaelf duysent verzegelt:

7

Uyt het gheslachte Symeon waren twaelf duysent verzegelt: Ga naar margenoot10 uyt het gheslachte Levi waren twaelf duysent verzegelt: uyt het gheslachte Isachar waren twaelf duysent verzegelt:

8

Uyt het gheslachte Zabulon waren twaelf duysent verzegelt: Ga naar margenoot11 uyt het gheslachte Ioseph waren twaelf duysent verzegelt: uyt het geslachte Benjamin waren twaelf duysent verzegelt.

9

Ga naar margenoot12 Na desen sagh ick, ende siet, een groote schare, die niemandt tellen en konde, uyt alle natie, ende geslachten, ende volcken, ende Ga naar margenoot13 talen, staende voor den throon, ende voor het Lam, bekleedt zijnde met lange witte kleederen: ende Ga naar margenoot14 palm-[tacken] waren in hare handen.

10

Ende sy riepen met groote stemme, seggende, De salicheyt Ga naar margenoot15 zy onsen Gode, die op den throon sit, ende den Lamme.

11

Ende alle de Engelen stonden ront-

[Folio 156v]
[fol. 156v]

om den throon, ende [rontom] de Ouderlingen ende de vier Dieren: ende vielen voor den throon [neder] Ga naar margenoot16 op haer aenghesichte, ende aenbaden Godt,

12

Seggende, Amen. Ga naar margenoot17 De lof, ende de heerlickheyt, ende de wijsheyt, ende de dancksegginghe, ende de eere, ende de kracht, ende de sterckte Ga naar margenoot18 zy onsen Gode Ga naar margenoot19 in alle eeuwicheyt. Amen.

13

Ende een uyt de Ouderlingen antwoordde, seggende tot my, Ga naar margenoot20 Dese die bekleedt zijn met de lange witte kleederen, wie zijn sy, ende van waer zijn’se gekomen?

14

Ende ick sprack tot hem, Ga naar margenoot21 Heere ghy weet het. Ende hy seyde tot my, Dese zijn’t die uyt Ga naar margenoot22 de groote verdruckinge komen: ende sy hebben hare lange kleederen gewasschen, ende hebben hare langhe kleederen Ga naar margenoot23 wit ghemaeckt in het bloedt des Lams.

15

Daerom zijn sy Ga naar margenoot24 voor den throon Gods, ende Ga naar margenoot25 dienen hem dagh ende nacht Ga naar margenoot26 in sijnen tempel: ende die op den throon sit sal Ga naar margenoot27 haer overschaduwen.

16

Sy en sullen niet meer Ga naar margenootd Ga naar margenoot28 hongeren, noch en sullen niet meer dorsten, noch Ga naar margenoote de Sonne en sal op haer niet vallen, noch eenighe hitte.

17

Want het Lam dat in ’t midden des throons is, sal’se Ga naar margenootf weyden, ende sal haer een leyds-man zijn tot Ga naar margenoot29 levende fonteynen der wateren: ende Godt sal alle tranen van hare oogen Ga naar margenootg Ga naar margenoot30 afwisschen.

margenoot1
N. doe dit voorgaende gesichte voor by was, sagh ick als een deel van ’t ghene na de openinge van den sesten zegel noch moest gheschieden. Want het gene in dit cap. volght, behoort oock tot de openinge van den sesten zegel, gelijck uyt het begin van het volghende cap. blijckt, daer de sevende zegel eerst wort geopent. Waer uyt oock bequamelijck besloten wort, dat de materien van dit cap. met die van het voorgaende aen een hangen, ende malkanderen verklaren.
margenoot2
Sommige nemen dit voor goede Engelen, die oock somwijlen tot uytvoeringhe van Godts oordeelen in de werelt worden gebruyckt, ende verstaen door dese vier Engelen, die macht hadden om de aerde ende zee met onstuymige winden ende tempeesten te beschadigen, ofte die op te houden, sodanighe instrumenten, die Godt door een rechtveerdich oordeel in alle quartieren der werelt heeft gebruyckt om de Arabiers, Agarenen, Mooren, Sarasinen, ende andere wreede volcken in het oosten ende suyden, ende de Gotthen, Wandalen, Longobarden, Hunnen, ende andere haers gelijcke in ’t westen, ende noorden, op te wecken, om het geheele Roomsche rijck te overloopen ende te verstooren: gelijck sulcke swaricheden onder de gelijckenisse van winden ende tempeesten dickmael worden verstaen. Siet Ierem. 49.36. ende 51.1. Dan. 7.2. welcke verstooringe van het Roomsche rijck voor den opstant des Antichrists is gheschiet, gelijck van Paulo betuyght wort te sullen geschieden 2.Thess. 2.7. Waer op gevolght is dat Godt om de Christen Ghemeynte in ’t midden van dese verwoestinghen in wesen te houden, dese uyt-teeckeninge der verzegelde uyt alle natien door desen anderen Engel heeft laten doen, gelijck diergelijcke uytteeckeninge ten tijde van de verwoestinge des Israelitischen lands door de Babyloniers ende Assyriers, uyt Godts last, van den Engel is gedaen Ezech. 9.4. daer dese prophetie hier mercklick op siet. Andere verstaen door dese vier Enghelen so veel quade geesten, die als instrumenten des Satans in het oprechten des Antichristendoms daer toe voornamelijck in alle ghewesten hebben gearbeydt, op dat de werckinge van Gods Geest, die by wint oock wert vergeleecken, Ioan. 3.8. Act. 2.2. mochte worden gestuyt ende verhindert, ende de trouwe ende rechtsinnige Leeraers alomme gedempt, ende tot stilswijgen gebracht, tot verdorringe ende verdervinge der rechtsinnige Religie, dewijle eene kracht der dwalinge door teeckenen der leughenen onder haer is gesonden, gelijck Paulus 2.Thess. 2.9, etc. ghetuyght. Waer op Godt nochtans dese uytteeckeninge deser sijner uytverkorene uyt alle gheslachten heeft willen doen, om sijne Gemeynte selfs in’t midden van allen desen noch altijdt te behouden, gelijck hy gedaen heeft in Israel, als hy die seven duysent heeft behouden, die hare knien voor Baal niet en hadden gebogen: waer van siet 1.Reg. 19.18. Rom. 11.4, 5.
margenoot3
Dese drie soorten worden genaemt, om dat de winden dese drie saken ghemeynlick schadelick ofte voordelick zijn. De aerde, dat is, de menschen op de aerde, de zee, dat is, de menschen in eylanden ende op schepen, ende de boomen, die met hare tacken haer in de lucht uyt-spreyden. Ende worden daer door soodanige menschen verstaen, die wat uytsteken boven andere, gelijck blijckt cap. 9.4. daer den sprinckhanen wort belast datse geenen boom en sullen beschadigen, maer alleen menschen die het teecken Godts niet en hebben op hare voor-hoofden.
margenoot4
Hier door wordt Christus verstaen die den op-ganck is uyt de hoochte, ende die alleen ’t zegel des levendigen Godts heeft, om de sijne daer mede te verzegelen, ende die het opperste ghebiet heeft over alle Engelen.
margenoota
Apoc. 9.4.
margenoot5
Gr. verongelijckt.
margenoot6
D. de ware geloovige, ende uytverkorene Godts, op dat sy met de andere niet en werden verleydt. Siet Matt. 24.24.
margenoot7
D. met een zegel als een merckteecken geteeckent, op datse daer door van andere onderscheyden zijnde, met die niet en wierden beschadight. Dese teeckeninghe is de werckinge ende versterckinge des Heylighen Geests, waer door sy tot kinderen Godts gestelt zijnde, tegen alle verleydinge versekert worden. siet Rom. 8.15, etc. 2.Cor. 1. versen 21, 22. Ephe. 4.30. 2.Tim. 2.19.
margenootb
Ezech. 9.4.
margenoot8
Hier wordt voornamelick ghesien op het ghene verhaelt staet Ezech. 9.4. ende wordt dit oock by gelijckenisse ghesproken, om dat eertijts de slaven aen hare voorhoofden geteeckent waren met de namen harer Heeren, ende de soldaten aen hare handen met de namen hares Oversten Capiteyns: ende dese teeckeninge geschiet op het voorhooft, om dat die, hoe wel sy voornemelick inwendigh is, haer nochtans door hare belijdenisse ende vruchten voor een yeder openbaer maeckt. siet hier nae cap. 14.1.
margenootc
Apo. 14.1.
margenoot9
Sommige nemen dit eygentlick voor de uytverkorene uyt de Ioden, onder welcker benaminge nu geen orden en wordt gehouden, als in het Oude Testament, om dat Godt in het Nieuwe Testament alle de gene die hem lief hebben in eenen graedt heeft ghestelt, ende in Christo noch Iode noch Grieck, noch dienstbare noch vrye en wordt aengesien. Galat. 3.28. Andere nemen het voor ’t Israel Godts uyt Ioden ende Heydenen by een gevoeght, die gheduerende den tijt van de heerschappye des Antichrists van den Heere zijn vergadert: een getal dat groot is, ende nochtans telbaer voor de menschen. Maer het ghetal dat hier nae in den hemel sal worden ghesien, bestaende uyt alle uytverkorene van alle tijden, is oock voor Godt wel bekent, maer voor de menschen ontelbaer. Siet Genes. 15.5. Iesai. 49.20. ende 60.4, 5, etc.
margenoot10
Hier wordt het geslachte Levi onder de geslachten Israels getelt, die nochtans geen seker erve en hadden in het landt Canaan, ende het geslachte Dan wordt uytghelaten. De reden is, om dat wy nu alle Priesteren ende Leviten zijn voor Godt. Doch wat de Daniten aengaet, haer geslachte wordt hier voor by gegaen, om dat sy de eerste geweest zijn, die haer tot afgoderye begeven hebben, Iudic. cap. 18. ende de kalveren Ieroboams te Dan hebben geherberght 1.Reg. capit. 12. Waerom sy oock onder de eerste zijn gheweest, die van de Heydenen zijn wechgevoert, 2.Reg. capit. 16. ende zijn onder de selve verstroyt gebleven. Waerom oock de stamme Dan in de wederkeeringhe der Israeliten, nae de gevangenisse van Babel, onder de Israelitische stammen in het eerste boeck der Chronijcken niet meer en wordt getelt.
margenoot11
D. uyt den gheslachte Ephraims, wiens name oock wordt verswegen, om dat oock uyt haer de afgoderie te Dan ende Bethel haren oorspronck heeft gehadt. Want Ieroboam was een Ephraimiter. 1.Reg. 11.26. daerom wordt Ioseph, de vader Ephraims, hier in sijne plaetse gestelt. Andere meynen dat de stamme Ephraims daerom de stamme Iosephs wordt genaemt, om dat de stamme Ephraims boven de stamme Manasses in den segen Iacobs is verheven. Genes. 48. versen 14, 19. Psal. 78.67.
margenoot12
Gelijck de voorgaende teeckeninge der hondert ende vier ende veertigh duysent is gheschiedt op aerden, ten tijden des Antichrists, als de Kercke Christi noch onder hem schuylde, ende vervolght wiert, alsoo is dit ontelbaer getal uyt alle volcken in den hemel ghesien, voor den throon Godts, daer sy uyt alle gewesten ende tijden zijn vergadert. Andere nemen dit ontelbaer getal voor de gene die nae het begin van den val des Antichrists in de openbare Gemeynten door alle landen zijn vergadert, ende noch dagelicks vergadert worden. Want dese teeckeninge pleecht in de verdruckte ende schuylende, niet in de openbare ende vrye kercken te geschieden, gelijck de plaetse Ezech. 9.4. oock mede-brenght. Siet oock hier nae capit. 14.1.
margenoot13
Gr. tongen.
margenoot14
Namel. tot een teecken van overwinninge.
margenoot15
Namel. alleen toe te schrijven. Dat is, wy hebben die verkregen niet door onse eygene kracht, wercken, ofte weerdigheyt, maer door de enckele genade Godts, ende de verdiensten Iesu Christi onses Salighmakers. Siet Ephes. 2. versen 8, 9, 10. Apoc. 19.1.
margenoot16
D. met een verneerdert gemoet ende met eerbiedinge voor sijne Majesteyt. Want de Enghelen ende geesten en hebben noch aengesichten, noch vleesch, noch beenen, gelijck Christus spreeckt Luc. 24. vers 39.
margenoot17
Gr. de segeninge.
margenoot18
D. de lof over alle dese eygenschappen worde van allen verbreyt, ende Gode toe-geschreven.
margenoot19
Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot20
Hier schijnt de Ouderlingh een deel van dese gheheele schare aen te wijsen, die eenige bysondere ghedaente van kleedingen hadden.
margenoot21
Alsoo noemt Ioannes desen Ouderlingh uyt eerbiedinge.
margenoot22
N. onder den Antichrist. Want van de andere Martelaren is in ’t voorgaende Capittel ghesproken.
margenoot23
D. gereynicht. Want het bloet Iesu Christi reynicht ons van alle onse sonden. 1.Ioan. 1.7.
margenoot24
D. in de teghenwoordigheydt des aenschijns Godts.
margenoot25
N. met hem te loven ende dancken.
margenoot26
N. in het binnenste des hemels. Want het hemelsche Ierusalem en heeft geenen anderen Tempel, dan Godt ende het Lam. capit. 21.22.
margenoot27
Ofte, bywoonen. Gr. een hutte, ofte, Tabernakel over haer zijn, ofte, maken.
margenootd
Iesa. 49.10.
margenoot28
D. haer en sal geen leedt ofte gebreck meer overkomen. Siet diergelijck Iesai. 49.10.
margenoote
Psal. 121.6.
margenootf
Psal. 23.1.
margenoot29
D. de volheydt der gaven des Heyligen Geests. Siet Ioan. 4.14. ende 7.38. ende hier nae capit. 22.1.
margenootg
Iesai. 25.8. Apocal. 21.4.
margenoot30
Een gelijckenisse van een voedtster ofte moeder, die haer kindt dat schreyt, vertroost: ende wordt hier sulck een afwisschen verstaen, daer geen andere tranen meer nae en sullen volgen. Siet Iesai. 25.8. ende hier nae Apocal. 21.4.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken