Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

1 Inden hemel wort Halleluja gesongen over het oordeel der grooter Hoere. 5 Een ander stemme uyt den throon vermaent alle dienstknechten Godts tot vreughde, om dat de Bruyloft des Lams is gekomen, ende sijne Bruydt haer met sijn blinckende lijnwaedt heeft toe-bereyt. 9 Sy worden saligh gesproken, die tot dese Bruyloft zijn geroepen. 10 Den Apostel valt den Engel aen de voeten, maer wort daer over berispt, ende bevolen Godt aen te bidden. 11 Ioannes siet in een nieuw gesicht een wit peert, ende eenen die daer op sat, wiens gerechtigheyt, vlammige oogen, bloedt-verwigh kleet, verborgen naem, gevolgh, sweert, ende yseren roede worden beschreven. 15 Dese treedt den wijn-pers-back van Godes toorn, ende is een Coninck der coningen. 17 Een ander Engel roept alle voghelen tot het eten van het vleesch aller Velt-overste ende aller anderen in de groote slachtinge Godts, 19 die vergadert waren om te krijgen teghen dien die op het peert sat. 20 Maer het Beest met den valschen Propheet worden geworpen in den poel des vyers. 21 Ende alle hare aenhangers gedoodt door het sweert.

1

ENde Ga naar margenoot1 na desen hoorde ick als een groote stemme Ga naar margenoot2 eener groote schare inden hemel seggende, Ga naar margenoot3 Halleluja: Ga naar margenoot4 de salicheyt, ende de heerlickheyt, ende de eere, ende de kracht zy den Heere onsen Godt.

2

Want Ga naar margenoota sijne oordeelen zijn Ga naar margenoot5 waerachtigh ende rechtveerdigh: dewijle hy Ga naar margenoot6 de groote Hoere geoordeelt heeft, die de aerde verdorven heeft met hare hoererie, ende hy Ga naar margenootb het bloedt sijner dienaren van hare handt gewroken heeft.

3

Ende sy seyden Ga naar margenoot7 ten tweedenmael, Halleluja. Ga naar margenootc Ende haren roock gaet op Ga naar margenoot8 in alle eewicheyt.

4

Ende Ga naar margenoot9 de vier-ende-twintich Ouderlingen, ende de vier Dieren vielen [neder], ende aenbaden Godt, die op den throon sat, seggende, Amen, Halleluja.

5

Ende een stemme quam Ga naar margenoot10 uyt den throon, seggende, Looft onsen Godt, Ga naar margenoot11 ghy alle sijne dienstknechten, ende ghy die hem vreest, beyde kleyn ende groot.

6

Ende ick hoorde als een stemme eener Ga naar margenoot12 groote schare, ende als een stemme veler wateren, ende als een stemme van stercke donderslagen, seggende, Halleluja: want de Heere de Almachtige Godt Ga naar margenoot13 heeft Ga naar margenootd als Coninck geheerscht.

7

Laet ons blijde zijn, ende vreughd bedrijven, ende hem de heerlickheyt geven: Ga naar margenoote want Ga naar margenoot14 de bruyloft des Lams is gekomen, ende sijn wijf Ga naar margenoot15 heeft haer selven bereydt.

8

Ende haer is gegeven, dat sy bekleet worde met reyn ende blinckende fijn-lijnwaedt: want dit fijn-lijnwaet Ga naar margenoot16 zijn Ga naar margenoot17 de rechtveerdichmakingen der heyligen.

9

Ende hy seyde tot my, Schrijft, Saligh sijnse Ga naar margenoot18 die geroepen zijn Ga naar margenoot19 tot het Avontmael van de bruyloft des Lams. Ende hy seyde tot my, Ga naar margenootf Ga naar margenoot20 Dese zijn de waerachtige woorden Godts.

10

Ga naar margenootg Ende ick viel [neder] voor sijne voeten Ga naar margenoot21 om hem te aenbidden, ende hy seyde tot my, Ga naar margenooth Siet dat ghy dat niet [en doet], ick ben uw’ mede-dienstknecht, ende uwer broederen, die het getuygenisse Iesu hebben. Ga naar margenoot22 Aenbidt Godt. Want het getuygenisse Iesu Ga naar margenoot23 is de geest der prophetie.

11

Ga naar margenoot24 Ende ick sagh Ga naar margenoot25 den hemel gheopent: ende siet, Ga naar margenooti Ga naar margenoot26 een wit peerdt, ende die op ’t selve sat, was genaemt Ga naar margenoot27 Ghetrouw’ ende Waerachtigh, ende hy oordeelt ende voert Ga naar margenoot28 krijgh in gerechticheyt.

12

Ende sijne oogen waren Ga naar margenootk Ga naar margenoot29 als een

[Folio 164r]
[fol. 164r]

vlamme vyers, ende op sijn hooft waren Ga naar margenoot30 vele Conincklicke hoeden: ende hy hadde Ga naar margenoot31 eenen naem geschreven, dien niemandt Ga naar margenoot32 en wist dan hy selve.

13

Ende hy was bekleedt met een kleedt, Ga naar margenootl dat Ga naar margenoot33 met bloedt Ga naar margenoot34 geverwet was: ende sijnen name wort genaemt, Ga naar margenootm Ga naar margenoot35 het Woordt Godts.

14

Ende Ga naar margenoot36 de heyrlegers in den hemel volghden hem op witte peerden, gekleedt Ga naar margenoot37 met wit ende reyn Ga naar margenootn fijn-lijnwaedt.

15

Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot38 uyt sijnen mondt ginck een scherp sweert, op dat hy daer mede Ga naar margenoot39 de Heydenen slaen soude. Ende hy salse hoeden Ga naar margenootp Ga naar margenoot40 met een yseren roede: Ga naar margenootq ende Ga naar margenoot41 hy treedt den wijn-persback van den wijn des toorns ende der gramschap des Almachtigen Godts.

16

Ende hy heeft Ga naar margenoot42 op [sijn] kleedt, ende op sijne dye desen naem gheschreven, Ga naar margenootr Ga naar margenoot43 Coninck der coninghen, ende Heere der heeren.

17

Ende ick sagh eenen Engel, Ga naar margenoot44 staende in de Sonne: ende hy riep met een groote stemme, seggende Ga naar margenoot45 tot alle de vogelen, die in’t midden des hemels vlogen, Ga naar margenoots Comt herwaerts, ende vergadert u tot Ga naar margenoot46 het avontmael des grooten Godts:

18

Op dat ghy etet het vleesch Ga naar margenoot47 der Coningen, ende het vleesch Ga naar margenoot48 der Overste over duysent, ende het vleesch der stercke, ende het vleesch der peerden, ende der gene die daer op sitten; ende het vleesch van alle vrye ende dienstknechten, ende kleyne ende groote.

19

Ende Ga naar margenoot49 ick sach het Beest, ende de Coningen der aerde, ende hare heyrlegers vergadert om krijch te voeren tegen hem die op het peerdt sat, ende tegen sijnen heyr-leger.

20

Ende het Beest Ga naar margenoot50 wiert gegrepen, ende met het selve Ga naar margenoot51 de valsche Propheet, Ga naar margenoott die de teeckenen in de tegenwoordicheyt van het selve gedaen hadde, door welcke hy verleydt hadde die het merck-teecken des Beests Ga naar margenootv ontfangen hadden, ende die des selfs Beelt Ga naar margenootx aenbaden. Dese twee zijn Ga naar margenooty levendich geworpen inden poel des vyers die Ga naar margenootz Ga naar margenoot52 met sulpher brandt.

21

Ende de overige wierden gedoodt met het sweert des genen die op het peerdt sat, Ga naar margenoot53 ’t welck uyt sijnen mondt ginck, ende alle de vogelen wierden versadight van haer vleesch.

margenoot1
Dat is, na dat het Roomsche Babylon nu eyndelick, door een bysonder oordeel Godts, was verbrandt ende uytgheroeyt, gelijck in het voorgaende cap. verhaelt is.
margenoot2
N. dier gene die met Christo in den hemel triumpheren, ende sijnen throon omringden cap. 7.9. ghelijck sy tot desen lofsanck in het voorgaende cap. vers 20 van den Engel worden vermaent.
margenoot3
D. Looft Godt. Een Hebreeusche wijse van spreken, die in vele Psalmen voor komt: welcke in de Griecksche ende andere Kercken oock behouden is, om datse seer gemeen ende bekent was, ghelijck oock het woordt Amen, Hosanna, Abba, etc.
margenoot4
Dese eyghenschappen en worden hier Gode niet toe-gewenscht, also hy die altijdt heeft beseten: maer worden in hem erkent ende gepresen, om dat hy die metter daet nu voor een yeder hadde geopenbaert. Siet diergelijck hier voren cap. 5.12. ende 7.12. ende elders meer.
margenoota
Apoc. 15.3. ende 16.7.
margenoot5
D. na sijne waerheyt ende rechtveerdicheyt uytgevoert: also hy sulcks te voren den sijnen hadde belooft, ende de vyanden sijner Gemeynte gedreyght. Siet Psal 9.9.
margenoot6
Siet hier voren cap 17.1.
margenootb
Deut. 32.43. Apoc. 18.20.
margenoot7
N. om aen te wijsen met hoe grooten ernst sy sulcks deden.
margenootc
Ies. 34.10. Apoc. 14.11. ende 18.18.
margenoot8
Gr. in de eeuwigheden der eeuwigheden.
margenoot9
N. die met de vier Dieren rontom den throon Godts waren. Waer van siet breeder cap. 4.4, 6. ende cap. 5.8.
margenoot10
N. des hemels, waer van meermaels hier voren is geseght. Ende streckt dese stemme daer toe, om alle dienstknechten Godts in den hemel ende op aerden te vermanen tot eenen nieuwen Lofsanck over de weldaden, die Godt sijne Gemeynte in de laetste toekomste Christi ten oordeele nu gaet bewijsen, ghelijck uyt de verklaringhe sal blijcken.
margenoot11
N. niet alleen geloovige in den hemel ende op aerden, maer oock Enghelen, die haer selven mede dienst-knechten der geloovige erkennen te zijn, hier na vers 10 ende cap. 22.9.
margenoot12
Gr. vele.
margenoot13
D. nu komt den tijdt dat hy alle sijne vyanden onder onse voeten gebracht hebbende, ende het rijcke des Antichrists, des Satans, ende der werelt vernieticht hebbende, alleen sal heerschen, ende sulcks voor de gheheele wereldt sal betoonen 1.Cor. 15.24. Want hoewel hy altijdt als Coninck heeft gheheerscht, so is sijn rijcke onder vele, door de tyrannye deser andere, ende door sijne verdraeghsaemheydt in allen desen, na het oordeel der wereldt, seer verduystert gheweest.
margenootd
Apoc. 11.17.
margenoote
Matth. 22.2. Luc. 14.16.
margenoot14
D. de nader vereeninge ende volle verheerlickinge der Gemeynte Christi in den hemel met haren Bruydegom Christo is na by. Welcke ghelijckenisse oock doorgaens elders wordt ghebruyckt. Siet Marc. 2. versen 19, 20. Ioan. 3.29. 2.Cor. 11.2. Ephes. 5.23, etc.
margenoot15
Namel. tot dese nader vereeninge, ende volle verheerlickinge: welcke bereydinghe niet voort en komt uyt hare natuerlicke krachten, maer uyt ghenade die haer van haren Bruydegom is geschoncken, gelijck het volgende vers uytwijst. Siet oock Eze. 16.3, etc. 2.Corinth. 3.5. Ephes. 5.26. Phil. 1.29.
margenoot16
Dat is, beteeckenen, gelijck hier voren capit. 1.20. ende 17.15, 18.
margenoot17
Ofte, rechtveerdicheden. Namelick, niet waer door wy in ons selven, maer waer door wy voor Godt rechtveerdigh zijn, welcke is de rechtveerdicheyt Christi, die ons door den geloove wort toegerekent. 2.Corinth. 5.21. Ende is als een suyver wit kleedt, waer door onse naecktheyt voor Godts aenghesicht wort bedeckt. Siet Rom. 13.14. 1.Corinth. 1.30. Gal. 3.27. ende hier voren capit. 7.13. waer uyt de heylichmakinghe des Gheests sijnen oorspronck heeft, die hier namaels in ons oock sal volmaeckt worden.
margenoot18
Namel. met eene roepinghe na Godts voornemen: want die heeft hy gherechtveerdicht, ende verheerlickt. Rom. 8.30. Andersins so zijnder oock geroepen tot dese bruyloft, met de uytwendige roepinge, die daer nae buyten sullen geworpen worden. Siet Matth. 22.11, etc.
margenoot19
Alsoo ghenaemt, om dat de bruyloften des avondts by de oude plachten ghehouden te worden. Matth. 25.1. ende datse hier sal beginnen op het eynde der werelt, ofte ten uytersten dage.
margenootf
Apocal 21.5.
margenoot20
Namel. waer door ons dese salicheydt wordt belooft, die wy derhalven met een vast gheloove moeten aen nemen, ende waer van wy de volbrenginge te sijner tijdt moeten verwachten.
margenootg
Apocal. 22.8.
margenoot21
Namelick daer toe uyt menschelicke swackheydt beweeght zijnde, soo door de heerlickheydt des Engels, als door de aengename verkondinge, die hy dede van de komste der bruyloft des Lams: gelijck in Cornelio diergelijck aen Petrum is geschiet, Actor. 10.25. Ende hoe wel Ioannes desen Engel voor Godt selve niet en hielt, nochtans om dat dese eere de mate te buyten ginck, ende yet Goddelicks scheen te hebben, soo heeft de Engel de selve geweygert aen te nemen, soo hier als hier nae capit. 22.9. gelijck oock de dienst der Engelen van Paulo in het ghemeyn wordt verboden, Coloss. 2.18.
margenooth
Actor. 10.26. ende 14.14. Apocal. 22.9.
margenoot22
Namel. dien dese eere der ware aenbiddinge alleen toekomt. Matth. 4.10.
margenoot23
Dat is, een selve sake met den geest der prophetie, ende van eener weerdicheydt. Waer uyt hy bewijst dat sy beyde dienstknechten Iesu Christi zijn, dewijle hy de geest der prophetie hadde ontfangen om Ioanni dit kondt te doen. Apocal. 1.1. ende Ioannes insgelijcks om dit voor de Gemeynte van Christi wegen te betuygen.
margenoot24
Hier begint het laetste deel van dit capittel, waer in Ioanni, in een nieuw gesichte, de komste Christi wordt vertoont, om sijne Ghemeynte teenemael te verlossen, ende den Antichrist, met alle sijnen aenhanck, ende alle andere vyanden der Gemeynte teenemael te niete te doen, ghelijck uyt het insien van dit gheheel verhael blijckt. Doch sommige meynen dat hier beschreven wort een ander toekomste Christi door sijnen Geest ende kracht, die sijne laetste toekomste noch soude voorgaen, in welcke de Ioden souden bekeert worden, ende de overighe Gemeynte hier in dese werelt met de Ioden vereenight zijnde, over alle hare vyanden soude triumpheren, ende een vreedsaem rijck genieten. Maer dit gevoelen en kan niet bestaen met het gene hier gheseght wordt vers 20, dat in dese toekomste het Beest ende de valsche Propheet levendigh zijn gheworpen in den poel des vyers, het welck eerst in de laetste toekomste Christi sal geschieden, gelijck oock de Apostel uytdruckelick getuyght 2.Thess. 2.8. Ende oock om dat in dese komste Christi, waer van in dit capittel wort gesproken, de bruyloft des Lams met sijne Bruydt wort geseght te sullen geschieden, welcke is de vereeninge der Gemeynte Christi ten uytersten dage met Christo haren Bruydegom Matth. 25. versen 1, 13. Waer by noch komt, dat de staet der Kercke Christi voor sijne laetste toekomste doorgaens in de Schriftuere wort beschreven, geheel anders te sullen zijn op der aerde als dese meynen: ghelijck breeder aengeteeckent wort cap. 20.1.
margenoot25
N. om Christo, als den oppersten Rechter ende overste den wegh te openen, om met alle sijne hemelsche heyrscharen af te dalen tot verlossinge sijner Ghemeynte, ende tot straffe van alle sijne ende hare vyanden. Siet Matth. 24.30. ende 25.31. 1.Thess. 4.16. 2.Thess. 1.7. Iud. vers 14, etc.
margenooti
Apocal. 6.2.
margenoot26
Namel. tot een teecken van sijne heerlickheyt ende overwinninge: gelijck hier voren capit. 6.2. vertoont is, doch tot een ander eynde. waer van siet aldaer de aenteeck.
margenoot27
Namelick, in het doen ende uytvoeren van sijne beloften ende dreygementen.
margenoot28
Namel. niet alleen tot bescherminge van de sijne, maer oock tot rechtveerdige straffe sijner vyanden. Rom. 2. versen 5, 6.
margenootk
Apocal. 1.14.
margenoot29
Namel. ghelijck capit. 1.14. waer door hy alles doorsiet, ende hem niet verborgen en is.
margenoot30
N. in malkandren ghevlochten, tot een teecken van sijne menichvuldige heerschappye, oock boven den Draeck, ende het Beest met seven hoofden, ende tien ghekroonde hoornen. want hy is Coninck der coninghen, ende Heere der heeren. vers 16.
margenoot31
Namel. de eygene Sone des oneyndlicken Vaders, wiens eygenschap niemant ten vollen en verstaet, dan hy selve. Ioan. 1.18. Want hoe wel ons oock sulcks is gheopenbaert, ende sijnen name oock vers 13 wordt verklaert, soo en kan nochtans geen schepsel dit volkomelick begrijpen, om dat dese gheboorte onuytsprekelick ende eeuwigh is.
margenoot32
Ofte, en kende.
margenootl
Iesai. 63.1.
margenoot33
N. so ten aensien van sijn lijden voor ons, als ten aensien van het bloedt sijner vyanden, waer mede sijn kleedt in dese slachtinge geverwet was. Siet hier na vers 15. Iesai. 63.1, etc.
margenoot34
Gr. ingedoopt.
margenootm
Ioan. 1.1. ende 1.Ioan 1.1.
margenoot35
Siet hier van de aenteeck. op Ioan. cap. 1. vers 1.
margenoot36
D. de heylighe Engelen. met welcker heyrkrachten hy omcingelt sal komen, ende de heylighe zielen, die met hem sullen nederdalen, om met hare lichamen wederom vereenight te worden, ende als dan oock deser triumphe Christi deelachtig te zijn. Siet 2.Cor. 5. versen 8, 9, 10.
margenoot37
Namel. om hare suyverheydt ende heerlickheydt te kennen te geven, als die komen sullen om te triumpheren met Christo haer hooft, wiens kleedt alleen met bloedt over dese slachtinge geverwet is, ende die alleen met een sweert ende ysere roede gewapent is, om dat de eere van dese overwinninghe hem alleen toekomt. Siet Isai. 63. vers 1, etc. ende hier nae vers 21.
margenootn
Matth. 28.3. Apocal. 4.4. ende 7.9.
margenooto
Apocal. 2.16. ende 19.21.
margenoot38
Siet van dit sweert de verklaringe vers 21.
margenoot39
Ofte, volckeren. Dat is, alle de vyanden sijner Gemeynte, die met den Antichrist teghen Christum ende sijn rijck sullen aenspannen. Siet hier voren capit. 2.26, 27. alwaer dese plaetse des tweeden Psalms oock op de leden Christi wordt gepast.
margenootp
Psal. 2.9. Apocal. 2.27.
margenoot40
Namelick, om die te vermorselen, als aerden vaten, dewijle sy door den staf sijnes woordts haer niet en hebben laten leyden.
margenootq
Iesa. 63.3. Apoc. 14. versen 19, 20.
margenoot41
Dat is, vertreedt ende verplettert de vyanden Godts, gelijck de druyven in eenen wijn-pers-back van een sterck man lichtelick vertreden ende vermorselt worden. Siet hier voren capit. 14.20. Iesai. 63.3. daer dese gelijckenisse van Christo oock wordt ghebruyckt. Siet oock diergelijck in de Klaeghlieden Ierem. capit. 1.15.
margenoot42
Dat is, op sijn kleedt hangende op sijne dye. Dat is, opentlick voor de oogen van een yeder, ghelijck het kleedt op de dye eens mans die te peerde sit, meest gesien wort, ende meest openbaer is.
margenootr
1.Timot. 6.15. Apoc. 17.vers 14.
margenoot43
Welcken tytel van Paulo Gode den Vader wordt gegeven 1.Timoth. 6.15. ende hier voor oock Christo, Apocal. 17.14. als die niet alleen eenen naem boven alle namen van Godt sijnen Vader heeft ontfangen, maer oock van eeuwicheydt Gode evengelijck, ende in de gestalte Godts was. Siet Ioan. 10. versen 29, 30. Phil. 2.6.
margenoot44
Namel. om de geheele lucht door gehoort te worden: gelijck de herauten in hooge ende luchtige plaetsen den last hares oversten Capiteyns plegen te verkondighen, om van een yder gehoort te konnen worden.
margenoot45
Een figuerlicke maniere van spreken genomen uyt Ierem. 12.9. ende Ezech. 39. vers 17. waer door een over-groote nederlaghe der vyanden Godts wordt te kennen gegeven, daer van de doode ende verslagene lichamen tot een proye van de wilde vogelen, ende wreede gedierten, gelaten worden. Maer dese sullen hier nae dese groote slachtinge Godts, in het dal Armageddon, capit. 16. vers 16. tot een proye der duyvelen ende der helle overgegeven worden, gelijck vers 20 wordt verklaert.
margenoots
Ierem. 12.9. Ezech. 39.17.
margenoot46
Dat is, het welcke Godt in sijnen toorn over dese sijne vyanden voor u bereydt heeft.
margenoot47
Namel. die den Antichrist noch sullen aenhanghen ende voorstaen, ende met hem teghen Christum sullen aenspannen, gelijck in het volgende vers wordt verklaert. Want eenige deser Coningen sullen dese Hoere oock haten, ende haer naeckt stellen, ende haer vleesch eten, ende haer verbranden. capit. 17.16.
margenoot48
D. aller soorten van krijchs-lieden, waer uyt een groot leger plach te bestaen.
margenoot49
D. den Antichrist selve, die het hooft van dit leger was, ende die sijne drie onreyne geesten hadde gesonden tot de Coningen der aerde, om haer tot desen laetsten krijgh teghen Christum ende sijne Kercke op te maken. Waer van siet hier voren, capit. 16.13, 14.
margenoot50
Namel. door Christi macht, ende dat levendigh, gelijck in het vervolgh uytgedruckt staet.
margenoot51
Waer van siet cap. 16.13. ende wort door dese twee de geestelicke ende wereltsche heerschappye des Antichrists met alle sijne gemyterde ende ghewapende substituten verstaen, die voor al sullen van Christo met de hooghste straffen worden ghestraft, daer de andere verleydde aerdtsche ende wereltsche menschen oock wel hare straffe, doch mindere, sullen dragen. Het welck met dese twee soorten van doodinge door den poel des vyers, ende door het sweert bequamelick wort uytgedruckt. Siet diergelijck Matth. 5.22.
margenoott
Deuter. 13.1. Matth. 24.24. Apoc. 13. versen 12, 13. ende 16.14.
margenootv
Apocal. 13.16.
margenootx
Apocal. 13.15.
margenooty
Dan. 7.11. Apoc. 20.10.
margenootz
Apoc. 14.10.
margenoot52
Dit wort daer by gevoecht, om dat het sulpher ofte swavel uytnemende scherpe ende zeer doordringhende hitte geeft: waer door de swaerste pijne der helle wort afgebeeldt.
margenoot53
D. door het vonnisse ofte sententie, die hy tegen haer sal vellen, waer van de Engelen sullen uytvoerders zijn. Matth. 13.41. welcke straffe oock eeuwigh sal zijn, gelijck hier voor capit. 14.9, 10, 11. betuyght is, ende Matth. 25.41. van alle vervloeckte oock betuyght wordt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken