Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xxij. Capittel.

1 Den Apostel wort voorder getoont eene riviere van ’t water des levens, op welcker oever de boom des levens geplant was. 3 Eenige andere eygenschappen des inwoonders des nieuwen Ierusalems worden beschreven. 6 Na het welcke het besluyt wort gemaeckt, met een betuyginge van de waerheyt ende vastigheyt deser Gesichten ende Prophetien. 8 Ioannes valt wederom neder voor de voeten des Engels, ende wordt andermael daer over bestraft. 10 Waer na hy bevel ontfanght, dat hy de woorden deses boecks niet en sal verzeghelen, hoewel eenige die sullen misbruycken tot harer swaerder straffe. 13 Christus verklaert dat hy is de Alpha ende Omega, ende spreeckt die saligh die sijne gheboden houden: ende die onsaligh die grouwelen bedrijven. 16 ende betuyght dat hy sijnen Engel heeft gesonden om dese Openbaringe aen sijne Gemeynte te doen. 17 De Bruyt Christi verlanght na sijne komste. 18 Waer nae dese Openbaringe wort besloten met een dreygement tegen de gene die hier yet souden toe ofte af doen. 20 Christus betuyght wederom dat hy haest komen sal: ende Ioannes besluyt sijn boeck met de Apostolische groete.

1

ENde hy toonde my Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 een suyvere riviere van het water des levens, klaer als crystal, voortkomende Ga naar margenoot2 uyt den throon Gods, ende des Lams.

2

In ’t midden van hare Ga naar margenoot3 strate, ende Ga naar margenoot4 op d’een ende d’ander zijde der riviere was Ga naar margenootb Ga naar margenoot5 de boom des levens, voortbrengende Ga naar margenoot6 twaelf vruchten, van maent tot maent gevende sijne vrucht: ende Ga naar margenoot7 de bladeren des booms waren tot genesinge Ga naar margenoot8 der Heydenen.

3

Ende Ga naar margenoot9 geen vervloeckinge en salder meer tegen [yemant] zijn: ende Ga naar margenoot10 de throon Godts ende des Lams sal daer in zijn, ende Ga naar margenoot11 sijne dienstknechten Ga naar margenoot12 sullen hem dienen:

4

Ende sullen Ga naar margenoot13 sijn aengesichte sien, ende Ga naar margenootc Ga naar margenoot14 sijnen naem sal op hare voorhoofden zijn.

5

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot15 aldaer en sal geen nacht zijn, ende sy en sullen geen keerse noch licht der Sonne van noode hebben: want de Heere Godt verlichtse: ende Ga naar margenoot16 sy sullen als coningen heerschen Ga naar margenoot17 in alle eeuwigheyt.

6

Ga naar margenoot18 Ende hy seyde tot my, Ga naar margenoote Ga naar margenoot19 Dese woorden zijn ghetrouw ende waerachtigh: ende de Heere Ga naar margenoot20 de Godt der Heylige Propheten heeft Ga naar margenoot21 sijnen Enghel ghesonden, Ga naar margenootf om sijnen dienstknechten te toonen ’t ghene Ga naar margenoot22 haest moet geschieden.

7

Siet, Ga naar margenoot23 ick kome haestelick: Ga naar margenootg saligh is hy die de woorden der prophetie deses boecks Ga naar margenoot24 bewaert.

8

Ende Ga naar margenoot25 ick Ioannes ben de gene die dese dingen gesien ende gehoort hebbe. Ende doe ick’se gehoort ende ghesien hadde, Ga naar margenoot26 viel ick [neder] om aen te bidden voor de voeten des Engels, die my dese dinghen toonde.

9

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenooth Siet dat ghy’t niet [en doet]: want ick ben uwe mede-dienstknecht, ende uwer broederen der Propheten, ende der gene die de woorden deses boecks bewaren. Aenbidt Godt.

10

Ende hy seyde tot my, Ga naar margenooti Ga naar margenoot27 En verzeghelt de woorden der prophetie deses boecks niet: want Ga naar margenootk de tijt is na by.

11

Ga naar margenoot28 Die onrecht doet, dat hy noch on-

[Folio 166r]
[fol. 166r]

recht doe: ende die vuyl is, dat hy noch vuyl worde: ende die rechtveerdigh is, Ga naar margenoot29 dat hy noch gherechtveerdight worde: ende die heyligh is, dat hy noch geheylight worde.

12

Ende siet, Ga naar margenoot30 ick kome haestelick: ende mijnen loon is met my, Ga naar margenootl om een yegelick te vergelden, Ga naar margenoot31 ghelijck sijn werck sal zijn.

13

Ga naar margenootm Ick ben Ga naar margenoot32 de Alpha ende de Omega, het begin ende het eynde, Ga naar margenootn de eerste ende de laetste.

14

Saligh zijnse die sijne gheboden doen, op dat Ga naar margenoot33 hare macht zy aen den boom des levens, ende sy door de poorten mogen ingaen Ga naar margenoot34 in de stadt.

15

Ga naar margenooto Maer Ga naar margenoot35 buyten sullen zijn Ga naar margenoot36 de honden, ende de Ga naar margenoot37 toovenaers, ende de hoereerders, ende de doodt-slagers, ende de afgoden-dienaers, ende een yeghelick Ga naar margenoot38 die de leugen lief heeft ende doet.

16

Ga naar margenootp Ick Iesus hebbe mijnen Engel gesonden, om Ga naar margenoot39 u-lieden dese dinghen te getuyghen in de Gemeynten. Ga naar margenootq Ick ben Ga naar margenoot40 de wortel ende het gheslachte Davids, Ga naar margenootr Ga naar margenoot41 de blinckende morgen-sterre.

17

Ende Ga naar margenoot42 de Geest ende Ga naar margenoot43 de Bruydt seggen, Komt. Ende Ga naar margenoot44 die het hoort, segge, Komt. Ga naar margenoots Ga naar margenoot45 Ende die dorst heeft, kome: ende Ga naar margenoot46 die wil, Ga naar margenoot47 neme het water des levens Ga naar margenoot48 om niet.

18

Ga naar margenoot49 Want ick betuyge aen een yegelick die de woorden der prophetie deses boecks hoort, indien yemant tot dese dingen toedoet, Godt sal over hem toedoen de plagen die in dit boeck geschreven zijn:

19

Ga naar margenoott Ende indien yemant afdoet van de woorden des boecks deser prophetie, Godt sal Ga naar margenoot50 sijn deel afdoen uyt Ga naar margenootv het boeck des levens, ende Ga naar margenoot51 uyt de heylige stadt, ende [uyt] het gene in dit boeck geschreven is.

20

Ga naar margenoot52 Die dese dingen getuyght, seght, Ia ick kome hastelick. Amen. Ga naar margenoot53 Ia komt Heere Iesu.

21

Ga naar margenoot54 De ghenade onses Heeren Iesu Christi [zy] met u allen. Ga naar margenoot55 Amen.

Eynde der Openbaringe JOANNIS, ende oock des geheelen Nieuwen TESTAMENTS.

Tot LEYDEN,
Ghedruckt by Paulus Aertsz van Ravensteyn.
M. D. C. XXXVI.

margenoota
Ezech. 47.1. Zach. 14.8.
margenoot1
Het gene hier van dese riviere, ende boom des levens verhaelt wort, is genomen by gelijckenisse van het Paradijs, Genes. 2.10. ende van het vernieuwde Ierusalem, Ezech. 47.1, etc. Ende wordt door dese riviere van het water des levens verstaen de eeuwichduerende ghelucksalicheyt, die door de werckinge des H. Geest, ende het aenschouwen van Godts aenschijn by de uytverkorene in ’t toekomende leven, altijt overvloedigh, versch, ende suyver sal wesen ende blijven. Siet hier van oock Ioan. 4.14. ende 7.38. ende hier voren c. 2.7.
margenoot2
Dat is, uyt het heerlick aenschouwen van het aenschijn Godts ende Iesu Christi. Siet Psal. 16.11. 1.Corinth. 13.12. 1.Thess. 4.17. 1.Ioan. 3.2.
margenoot3
Ofte, pleyn, merct, gelijck capit. 21.21.
margenoot4
Niet dat daer vele boomen gesien zijn, dewijle Christus dese boom des levens alleen is, maer dat sijne wortelen van onder, ende sijne tacken van boven, langhs de gheheele riviere haer strecken, gelijck hier voren cap. 2.7. te sien is. waer van siet oock aldaer de nader verklaringe.
margenootb
Apocal. 2.7.
margenoot5
Gr. het hout.
margenoot6
D. de levendighmakende kracht van Christi verdiensten ende Geest, die alle het jaer door, dat is, in der eeuwigheydt versch ende krachtich is, om dit geestelick leven, ende dese salige verquickinge voor de twaelf geslachten van ’t Israel Godts sonder eenighe verswackinghe ofte verslappinge, altijdt te onderhouden.
margenoot7
Dit is oock ghenomen uyt Ezech. 47.12. niet dat in dit eeuwige leven eenige ghebreken meer sullen zijn, maer dat de genesinge van alle de gebreken, die door Christi verdiensten ende Geest hier is geschiet, aldaer inder eeuwigheydt door de selve kracht sal behouden, ende onverzeert bewaert worden, niet alleen voor de Israeliten, maer oock voor alle andere gheloovige volckeren.
margenoot8
N. die saligh gheworden zijn, ghelijck hier voren capit. 21.24, 26 is gesproken.
margenoot9
Ofte, geen verbanninghe. D. niet der vervloeckinge weerdigh, gelijck c. 21.17. niet onreyns, ofte, dat onreynigheydt doet. Ende dit schijnt oock genomen uyt Zach. 14.11. alwaer van de tijden des Nieuwen Testaments sulckx oock wort voorseght: dat evenwel ten vollen niet en soude geschieden, dan als Christus sijnen dorsch-vloer sal hebben gesuyvert, ende al het kaf in ’t vyer sal hebben geworpen. Mat. 3.12. ende 13.40, etc.
margenoot10
D. de heerlickheyt Godts, ende Iesu Christi, als ware Godt ende mensche, sal die vervullen. Siet cap. 3. versen 21, 23.
margenoot11
N. soo Engelen als salige menschen. Siet cap. 7.15.
margenoot12
D. rontom sijnen throon bereydt staen om hem te loven ende prijsen, ende sijne bevelen te gehoorsamen.
margenoot13
Dat is, sijne Majesteyt ende heerlickheyt, om der selver deelachtigh te zijn: gelijck van de Engelen geseght wordt. Matth. 18.10. ende van alle gelucksalige in den hemel Matth. 5.8. 1.Ioan. 3.2.
margenootc
Apoc. 3.12.
margenoot14
Namelick, als hem toe behoorende ende eygen zijnde, ende daer van opentlicke belijdenisse doende: gelijck oock de Hooge-priester in het Oude Testament op sijn voor hooft een gouden plate droegh, daer op geschreven was De heyligheydt des Heeren. Siet hier van nader verklaringe op cap. 3.12. ende 14.1.
margenootd
Iesai. 60.19. Zach. 14.7. Apoc. 21.23.
margenoot15
Siet capit. 21.23, 25.
margenoot16
Want hoe wel alle geloovige hier oock zijn Coningen ende Priesters, Apoc. 1.6. nochtans so sullen sy eerst volkomelick als Coningen heerschen, wanneer alle hare vyanden, ende de doot selve onder hare voeten zijn gebracht, ende Godt in haer sal zijn alles in allen. Siet Rom. 16.20. ende 1.Corinth. 15.28.
margenoot17
Gr. inde eeuwicheden der eeuwicheden.
margenoot18
Hier begint het besluyt, ofte laetste deel deser Openbaringe.
margenoote
Apoc. 19.9. ende 21.5.
margenoot19
N. van dese geheele Openbaringe, gelijck hier nae versen 18 ende 19 wordt verklaert: waer door de Goddelickheydt der selve wordt betuyght. Siet oock hier voren capit. 19.9.
margenoot20
Dat is, die den Propheten de prophetien heeft geopenbaert, ende die de selve tot sijn volck heeft ghesonden 2.Petr. 1.20, etc. Door welcken Godt der Propheten hier oock de persoon Christi wordt verstaen: gelijck uyt het volgende blijckt, dat hy sijnen Engel heeft gesonden om te toonen het gene korts moet geschieden, het welck Christo uytdruckelick wordt toe-geschreven, capit. 1.1. ende hier nae vers 16.
margenoot21
D. my, die sijn Engel ben.
margenootf
Apocal. 1.1.
margenoot22
Siet hier van de aenteeckeninge op cap. 1.1.
margenoot23
Namelick, om een yeder te vergelden nae sijne wercken, gelijck vers 12 wordt uyt-gedruckt. Ende zijn dese woorden Christi woorden, welcke bevestighen het gene in het voorgaende vers was geseght. Siet oock 1.Thess. 5.2.
margenootg
Apocal. 1.3.
margenoot24
D. daer op wel let, ende hem selven wacht van het gene daer in verboden wordt. Namel. van gemeynschap te hebben met den Draeck, ende het Beest, ende sijne aenhangers: ende achtervolght het gene daer inne wordt geboden, ende gepresen. Siet oock capit. 1.3.
margenoot25
Alsoo bevestight Ioannes oock in het besluyt zijn Euangelium Ioan. 19.35. ende 21.24. Ende is dit oock, nevens andere, een bequaem bewijs, dat de Euangelist Ioannes de autheur is van dese Prophetie.
margenoot26
Siet hier van het gene aengeteeckent is op cap. 19.10.
margenooth
Actor. 10.26. ende 14.14. Apocal. 19.10.
margenooti
Dan. 8.26. ende 12.4.
margenoot27
D. en sluytse niet op, en houdtse niet verborgen, maer openbaertse voor allen: anders dan hier voren cap. 10.4. wordt bevolen, gelijck oock Dan. 8.26. ende 12.4. De reden is, om dat het gene daer geopenbaert was, noch voor eenen tijdt konde verborgen blijven, sonder nadeel van Godts Kercke, tot dat de vervullinghe die soude leeren verstaen. Maer hier niet, om dat de vervullinge van sommige dingen terstont soude beginnen, gelijck het gene capit. 2 ende 3 is gheleert: ende om dat de Gemeynte Christi van alle dese swarigheden, die haer souden overkomen, terstont diende gewaerschouwt, op dat sy haer daer tegen in tijts mochten voorsien, ende dat de leden der selve haer vande gemeynchap des Antichrists souden wachten, wanneer sy sijne opkomste souden gewaer worden, waer van de verborgentheyt doe alreede begon te wercken. 2.Tes. 2.7.
margenootk
Apoc. 1.3.
margenoot28
Hier mede wort een tegenwerpinge voorgekomen, die op ’t voorgaende vers konde gemaeckt worden. N. dat eenige dese Openbaringe, indiense een yeder bekent gemaeckt wierde, souden misbruycken tot sorgeloosheyt des vleeschs, ofte tot verbitteringe tegen de Kercke Christi: waer op dese antwoorde volght, gelijck Ezech. 2.3. ende Dan. 12.10. door welcke wijse van spreken geen toelatinge van quaet te mogen doen, wort beteeckent, maer een swaerder oordeel Godts over sulcke wort gedreyght, gelijck Christus oock tot Iudas seyde Ioan. 13.27. Dat ghy doet, dat doet haestelick. siet oock 2.Cor. 2.15.
margenoot29
Dat is, meer ende meer sijne rechtveerdicheyt uyt de vruchten betoone, gelijck Iac. 2.18. ende 24. wort verklaert. Want het woort rechtveerdigen wort hier gestelt tegen onrecht doen, ghelijck het woort heylich worden teghen het woort vuyl worden.
margenoot30
Van hier voort begint Christus selve tot den Apostel te spreken, tot het midden van ’t 20 vers, gelijck alle de omstandicheden, ende het 16 vers klaerlick medebrengen: ende hy bevesticht also met sijne eygene woorden ’tgene van den Engel te voren was verkondight.
margenootl
Psal. 62.13. Ierem. 17.10. ende 32.19. Matth. 16.27. Rom. 2.6. ende 14.12. 1.Corinth. 3.8. 2.Corinth. 5.10. Galat. 6.5. Apocal. 2.23.
margenoot31
Namelick, het zy goet ofte quaet, ghelijck hier voren meermaels is belooft ende gedreyght. Siet 2.Corinth. 5. vers 10. waer door te kennen gegeven wort, niet eenige verdienste, maer een genadige belooninge der goede wercken, ende eene rechtveerdige straffe ende vergeldinge der quade. Siet Rom. 6.23. Ephes. 2.8, etc.
margenootm
Apoc. 1.8. ende 21.6.
margenoot32
Alsoo spreeckt Christus van hem selven, als de eenige ende eeuwige Godt met den Vader ende den Heyligen Geest, om sijne stantvasticheydt ende almachticheydt in ’t uytvoeren van sijne beloften ende dreygementen te kennen te geven. Siet hier van nader cap. 1.8. ende 21.6.
margenootn
Iesai. 41.4. ende 44.6. ende 48.12. Apoc. 1.8. ende 21.6.
margenoot33
D. recht, lot, deel, om te mogen genieten de vruchten van den boom des levens: waer van siet vers 2.
margenoot34
N. des nieuwen ende hemelschen Ierusalems, die te voren is beschreven.
margenooto
1.Corinth. 6.10. Ephes. 5.5. Coloss. 3.6.
margenoot35
Namel. buyten het hemelsche Ierusalem, in den poel des vyers, daer in sy door Godts rechtveerdich oordeel voor eeuwelick zijn geworpen. Siet c. 19.15. ende 21.8.
margenoot36
D. de rasende vyanden ende aenbassers Christi ende des Euangeliums, gelijck Christus die noemt Matth. 7.6. ofte, die de waerheydt eens beleden hebbende, wederom tot haer uytspouwsel gekeert zijn, gelijck Petrus oock soodanige honden noemt 2.Petr. 2.22.
margenoot37
Ofte, venijngevers: want beyde beteeckent het Grieckx woort.
margenoot38
N. het zy tegen het derde, ofte tegen het negende gebodt: waer by alle meyneedige, ontrouwe, dobbele menschen, ende bedriegers van haren naesten verstaen worden.
margenootp
Apocal. 1.1.
margenoot39
N. den Engelen ofte Herders ende Opsienders der seven Gemeynten, ende door u aen uwe Gemeynten, ende voorts aen alle andere Herderen, ende Gemeynten in de werelt. Siet capit. 1.11. ende 2.1, etc.
margenootq
Ies. 11.10. Rom. 15.12. Apoc. 5.5.
margenoot40
Siet hier van cap. 5.5. Ende wort Christus alhier soo genaemt, ten aensien van sijne menschelicke natuere, die van David afkomstigh is. Matth. 1.1. Rom. 1.3.
margenootr
2.Petr. 1.19.
margenoot41
Namel. die alle andere sterren in licht te boven gaet. Ende wort Christus alhier soo genaemt, om dat hy het licht is der werelt: ende door sijne kennisse alles ter saligheydt verlicht. Siet Ioan 1.9. ende 8.12. Selfs oock ten aensien van het hemelsche Ierusalem, daer noch Sonne noch Mane en sal zijn, maer de nacht deser eeuwe voor-by zijnde, Christus met den Vader ende Heyligen Gheest het volkomen licht sal zijn van alle uytverkorene, gelijck de Morghen-sterre is in de morgenstont. Siet hier voren cap. 2.28. ende cap. 21. vers 23. 2.Petr. 1.19.
margenoot42
D. verweckt in de herten van alle geloovige sulcke bewegingen ende gebeden, met onuytsprekelick suchten, gelijck Paulus spreeckt Rom. 8.23, 26.
margenoot43
D. de geheele Gemeynte Christi, oock selfs die na de ziele in den hemel triumpheert, wenscht nae dese laetste komste, om met ziele ende lichaem met Christo vereenight ende verheerlickt te worden. Siet Luc. 21.28. Apoc. 6.10, 11.
margenoot44
N. met een geloovigh herte.
margenoots
Ies. 55.1. Ioan. 7.37.
margenoot45
D. die met ernst ende met gevoelen van sijne gebrecklickheyt hier nae begeerigh is.
margenoot46
N. door de genade des H. Geests, die het willen ende volbrengen in ons werckt. Philip. 2.13. D. een yegelick die daer toe lust heeft.
margenoot47
D. worde deelachtigh deser hemelscher genade ende vertroostinge, na de belofte hier voren cap. 21.6. voorgestelt.
margenoot48
D. uyt genade, alleen uyt kracht van Christi verdienste ende voorsprake. Siet Ies. 55.1. Rom. 3.24, 25. Ephes. 2.8.
margenoot49
Dit is de laetste versegelinge van de Goddelickheyt deses boecks, gevoeght met een dreygement Christi tegen de gene die tot dit boeck yet soude toe doen ofte afdoen. Ende is dit niet alleen een verzegelinge van dit boeck, maer is een slot van de geheele Heylige Schrifture, alsoo Ioannes de laetste der Apostelen gheweest is ende geschreven heeft: gelijck in zijn Euangelio oock diergelijck besluyt te sien is. Ioan. 20. versen 30, 31. ende 21.24. ende te voren oock Moses in sijn laetste boeck dierghelijck verbodt van niet toe ofte af te doen, Namel. door eenige menschelicke authoriteyt, hadde gestelt Deut. 4.2. ende 12.32.
margenoott
Deuter. 4.2. ende 12.32. Prov. 30.6.
margenoot50
N. dat hy soude meynen te hebben. Want dat geen van die in het boeck des levens waerlick gheschreven zijn, en worden uytgedaen, blijckt hier voren cap. 13.8. ende 21.27.
margenootv
Apoc. 13.8. ende 17.8.
margenoot51
Namel. des hemelschen Ierusalems, gelijck hier voren vers 14.
margenoot52
N. Iesus Christus, gelijck hier voren uyt het 16 vers blijckt, ende uyt de woorden selve, die niet den Engel, maer Christo toekomen.
margenoot53
Dit zijn de woorden Ioannis, die nu tot den uytersten ouderdom gekomen zijnde, oock sijn verlangen betuyght nae de komste Christi. ende na de verlossinge ende verheerlickinge aller geloovige.
margenoot54
Dit besluyt komt over een met het besluyt van meest alle de Sendt-brieven der Apostelen, om dat dese Prophetie by forme van eenen Send-brief aen de Gemeynten wort gericht.
margenoot55
Dit woort is oock een slot niet alleen van de ghebeden, maer oock van de Send-brieven Ioannis, ende der andere Apostelen, om de vasticheydt ende sekerheydt van alles, wat te voren geschreven ende verhandelt is, te kennen te geven: gelijck het voorgaende vers hier oock soodanige beteeckenisse vereyscht van dit woordt Amen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken