Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 De jonge Tobias soeckt een man die hem na Meden soude geleyden. 5 ende vindt den Engel Raphael. 15 die seght dat hy Azarias was, een man van sijn geslachte. 25 Sy beyde nemen de reyse aen, waer over de moeder bedroeft is. 28 ende wort van haren man getroost.

1

ENde Tobias antwoordende seyde, Vader, alles wat ghy my geboden hebt, sal ick doen.

2

Maer hoe sal ick dat gelt konnen ontfangen, daer ick hem niet en kenne?

3

Ende [doe] gaf hy hem het hantschrift, ende seyde tot hem,

4

Soeckt u selven eenen man, die met u trecke, dewijle ick leve, ende ick sal hem loon geven: ende treckt henen, ontfanckt het gelt.

5

Ende hy ginck om eenen man te soecken, ende hy vondt Raphaël,

6

Welcke was een Engel, maer hy en wist het niet.

7

Ende hy seyde tot hem, soudt ghy met my konnen trecken tot Rages in Meden?

[Folio 17v]
[fol. 17v]

8

Ende zijt ghy oock in die plaetsen ervaren?

9

Ende de Engel seyde tot hem, Ick sal met u trecken, ende hebbe by Gabaël onsen broeder geherberght.

10

Ende Tobias seyde tot hem: wacht op my, ick sal’t mijn vader aenseggen: ende hy sprack tot hem, Gaet henen, ende en vertoeft niet.

11

Ende in gegaen zijnde, seyde hy tot sijn vader, Siet ick hebbe eenen ghevonden die met my reysen sal. Ende hy sprack, Roept hem tot my, op dat ick mach verstaen, van wat stamme hy zy, ende of hy trouw’ is om met u te reysen: ende hy riep hem.

12

Ende hy quam in, ende sy groeteden malkanderen.

13

Ende Tobias seyde tot hem, Broeder, uyt wat stamme ende uyt wat gheslachte zijt ghy? geeft het my te kennen.

14

Ende hy seyde tot hem, Soeckt ghy een stamme ofte geslachte, ofte eenen die om loon met uwen sone henen reyse? Ende Tobias seyde tot hem, Broeder, ick wilde uw’ geslachte ende name wel weten.

15

Hy dan seyde, Ick ben Azarias des grooten Ananie soon, eens uwer broederen.

16

Ende Tobias seyde, Wel moet ghy gekomen zijn, Broeder.

17

Ende wilt over my niet gram worden, om dat ick gesocht hebbe uwe stamme ende geslachte te weten.

18

Oock ghy zijt mijn broeder, uyt een eerlick ende goet geslachte. Want ick kenne Ananiam ende Ionathan de sonen des grooten Samei wel.

19

Als die wy te samen getrocken zijn na Ierusalem om te aen bidden, [daer henen] brengende de eerst-geboorne [des vees] ende de thienden der vruchten.

20

Ende sy en zijn niet verleydt geworden tot de af-dwalinge onser broederen.

21

Broeder, ghy zijt van een groot geslachte. Maer seght my, wat loon sal ick u geven? een dragme des daeghs: ende ’t gene u noodich zijn sal, gelijck als mijnen sone: ende ick sal boven den loon u noch [wat] toeleggen, indien ghylieden gesont wederkeert.

22

Ende sy zijn also over een gekomen.

23

Ende hy seyde tot Tobiam, Maeckt u gereet tot den wegh, ende het gae u lieden wel.

24

Ende sijn sone bereydde ’t gene tot de reyse noodigh was, ende sijn vader seyde tot hem, Treckt met desen man henen, ende Godt die inden hemel woont sal uwen wegh voorspoedich maken, ende de Engel Godts trecke met u lieden.

25

Ende sy gingen beyde uyt om wech te gaen, ende de hondt des jongelincks [ginck] met haer. Ende Anna sijn moeder schreyde, ende sprack tot Tobiam, Waerom hebt ghy ons kindt wech gesonden, en is hy niet de stock van onse handt, als hy uyt ende ingaet voor ons?

26

Och of dat gelt noyt voor gekomen en ware, maer dat ’tgene wy by een geschrabt hebben, onses Soons zijn mochte.

27

Want sulcks als ons vanden Heere gegeven is om te leven, dat is ons genoech.

28

Ende Tobias seyde tot haer, En hebt geen sorge, suster, hy sal gesont [weder] komen, ende uwe oogen sullen hem sien.

29

Want eenen goeden Engel sal met hem trecken, ende sijne reyse sal voorspoedigh zijn, ende sal gesont wederkeeren: ende sy hielt op van schreyen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken