Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

1 Iudith singht den Heere eenen lof-sangh. 23 ende alle den huys-raedt van Holophernes heylight sy den Heere in sijnen Tempel. 24 Het volck is vrolick te Ierusalem dry maenden lanck. 27 Iudith leeft in grooter eeren te Bethulien, alwaer sy sterft 105 jaren oudt zijnde. 28 ende gantsch Israël beweentse.

1

ENde Iudith began dese dancksegginge te singen onder gantsch Israël, ende het geheele volck sanck desen lof-sanck haer na.

2

Ende Iudith seyde, Beginnet [den lof] mijns Heeren met tamboeren; singet mijnen Heere met cymbalen, ende dichtet hem konstelick eenen nieuwen Psalm, verheft, ende roept sijnen name aen.

3

Want de Heere is een Godt, die de krijgen vermorselt: want hy heeft in sijn leger, in ’t midden des volcks, my verlost, uyt de handt der gene die my vervolghden.

4

Assur quam uyt de geberchten van het Noorden,

5

Hy quam in met vele duysenden sijner macht, welcker menichte verstopte de waterbeken: ende hare ruyterie bedeckte de heuvelen.

6

Hy seyde, Dat hy mijne lantpalen soude verbranden, ende dat hy mijne jonge mannen soude ombrengen door het sweert, ende mijne suygelingen tegen de aerde slaen, ende mijne jonge kinderen tot buyt geven, ende mijne maeghden wech rooven.

7

De Heere de almachtige heeft haer te niete gemaeckt, door de handt eener vrouwe.

8

Want haren Machtigen en is niet gevallen door jonge mannen: noch de kinderen der Titanen en hebben hem niet verslagen: noch de groote Reusen en hebben hem niet aengegrepen, maer Iudith de dochter Merari heeft hem machteloos gemaeckt, door de schoonheyt hares aengesichts.

9

Want sy dede de kleederen harer weduwschap uyt, tot verhooginge der gene die benouwt waren in Israël:

10

Sy salfde haer aengesicht met welrieckende salve, ende hadde haer hayr gebonden in een huyve: ende sy nam een lijnen kleedinge, om hem te bedriegen.

11

Hare [schoone] pantoffelen hebben sijn ooge wegh-geruckt, ende hare schoonheyt heeft sijne ziele gevangen genomen: ende de Sabel is door sijnen hals gegaen.

12

De Persen beefden voor hare stoutheyt, ende de Meden ontsetteden haer voor hare dapperheyt.

13

Doe juychden mijne nedrige, ende riepen mijne swacke, ende sy zijn verbaest geworden: die verhieven hare stemme, ende sy zijn te rugge gekeert.

14

De sonen der jonge deernen hebben’se doorsteken: ende als kinderen der overloopers hebben sy’se gewondt: sy zijn vergaen door het heyr des Heeren mijns Godts.

15

Ick sal mijnen Godt eenen lof-sanck singen.

16

Heere ghy zijt groot, ende heerlick, wonderlick in kracht, ende onverwinnelick.

17

Dat al uw’ schepsel u diene: want ghy hebt het geseght, ende sy zijn geworden. Ghy hebt uwen geest uytgesonden, ende hy heeft’se gebouwt: ende daer en is niemandt die uwe stemme sal wederstaen.

18

Want de bergen sullen uyt de fondamenten met hare wateren beweeght worden, de steenrotsen sullen van u aengesicht, gelijck was, versmelten:

19

Maer ghy sult wel genadigh zijn den genen die u vreesen: want alle offerande ten goede reucke, is een kleen dinck voor u: ende alle het vette tot brantoffer is het allerminste, maer die den Heere vreest is altijt groot.

20

Wee den volckeren, die tegen mijn geslachte opstaen: de Heere de Almachtige, sal over haer wrake doen, inden dagh des gerichts.

21

Hy sal vyer ende wormen in haer vleesch geven, ende sy sullen door het gevoelen tot in eeuwicheyt huylen. dry maenden lanck, ende Iudith bleef by haer.

22

Ende als sy nu te Ierusalem gekomen waren, baden sy Godt aen: ende wanneer het volck gereynight was, offerden sy hare brantofferen ende hare gewillige offeren, ende hare gaven.

23

Ende Iudith hinck op [inden Tempel] alle de vaten Holophernis, die het volck haer gegeven hadde: ende het behancksel, dat sy uyt sijn slaepkamer genomen hadde, gaf sy tot een heylige gifte voor den Heere.

24

Ende het volck was vrolick te Ierusalem, voor het Heylighdom, dry maenden lanck, ende Iudith bleef by haer.

25

Ende na die dagen trock een yegelick wederom na sijne erve: ende Iudith quam weder na Bethulien, ende bleef by hare goederen.

26

Ende sy was in haren tijdt zeer ge-eert in het geheele landt.

27

Ende vele begeerden haer te hebben: maer geen man en bekendese alle de dagen hares levens, van den dach dat haren man Manasse gestorven, ende tot sijnen volcke vergadert was.

28

Ende sy nam zeer toe, ende was zeer groot, ende sy werdt oudt in het huys haers mans, hondert en vijf jaren, ende sy stelde hare maget in vryheyt, ende sy sterf tot Bethulien, ende sy begroeven’se in de speloncke hares mans Manasse, ende het huys Israëls droegh seven dagen lanck leet over haer:

29

Ende sy deelde hare goederen, eer sy sterf, aen alle de naeste [vrienden] van haren man Manasse, ende aende naeste [vrienden] van haer geslachte.

30

Ende daer en was niemandt meer, die de kinderen Israëls eenige vreese aen dede, in de dagen Iudiths, noch oock in vele dagen na dat sy gestorven was.

Eynde van het Boeck JUDITH.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken