Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 29r]
[fol. 29r]

Het xv. Capittel.

1 Dat wy den goeden ende getrouwen Godt moeten recht kennen. 4 De dwaesheyt der makers van afgoden. 14 ende de uytsinnicheyt der vyanden van Godes volck. 15 Dat de afgoden geen leven en hebben. 17 ende dat de afgoden-dienaers selve uytnemender zijn dan de afgoden die’se dienen.

1

MAer ghy onse Godt zijt goedertieren ende waerachtigh, langhmoedigh, ende in barmherticheyt regeert ghy alle dingen.

2

Want oock soo wy sondigen: wy zijn uwe, wetende uwe kracht, maer wy en sullen niet sondigen, wetende dat wy voor de uwe gerekent worden.

3

Want u kennen is een volkomen gerechticheyt, ende uwe kracht weten, is een wortel der onsterfelijckheyt.

4

Want ons en heeft niet verleydt de quade bedenckinge der menschen, noch de schaduwe der schilderien, zijnde eenen onvruchtbaren arbeydt, [namelick] een gedaente die bevleckt is met verscheyden verwen.

5

Waer van de aenschouwinge in den onwijsen begeerte verweckt, dat deselve lust krijght tot de gedaente eens dooden beelds, welck sonder adem is.

6

[Sulcke menschen zijn] beminners van quade dingen, ende sodaniger hope weerdich, soo wel diese maecken, als die’se begeeren, ende die’se eeren.

7

Want oock een pot-backer tredende de weecke aerde met moeyte, maeckt een yegelijck [stuck wercks] tot onsen dienst: maer uyt het selve leem maeckt hy vaten die tot reyne wercken dienstich zijn, ende desgelijcks alle die tot onreyne wercken dienen: ende waer toe elck van die beyde sal gebruyckt worden, daer van oordeelt de leem-wercker.

8

Daernae, bemoeyende hem selven met quaden arbeydt, maeckt hy eenen ydelen Godt uyt dat selve leem, daer hy weynich tijts te voren uyt aerde gemaeckt zijnde, eenen kleynen tijdt daer na [in deselve] gaen sal, uyt welcke hy genomen is, wanneer de schult der ziele hem sal zijn afge-eyscht.

9

Maer hy is besorght, niet om dat hy sal moeyte hebben, noch om dat hy een kort-duyrende leven heeft, maer om dat hy om strijdt arbeydt met den goutsmeden ende silversmeden, ende dat hy’t den koper-slagers na doet: ende achtet eere te zijn, dat hy valsche dingen maeckt.

10

Sijn herte is assche, ende hare hope is slechter dan aerde, ende sijn leven is verachter dan leem.

11

Om dat hy dien niet en kent die hem gemaeckt heeft, ende een ziele hem ingeblasen heeft, welcke in hem werckt, ende hem eenen geest inge-ademt heeft, die hem doet leven.

12

Maer sy achten ons leven een spelen, ende den loop des levens een jaermerckt, daermen gewin doet: want men moet, seggen sy, van waer men kan, selfs oock van het quade, gewin soecken.

13

Want dese weet boven alle [andere] dat hy sondicht, maeckende van aerdsche stoffe vaten die lichtelijck breken, ende gesneden beelden.

14

Maer de vianden uwes volcks, die ’tselve onderdrucken, zijn alle seer onwijs, ende elendich boven de zielen der kleyne kinderen.

15

Om dat sy alle de beelden der heydenen houden voor Goden, die hare oogen niet en konnen gebruycken om te sien, noch hare neusgaten om lucht aen te trecken, noch de ooren om te hooren, noch de vingeren harer handen om yets aen te tasten, ende welcker voeten luy zijn om voort te gaen.

16

Want een mensche heeft’se ghemaeckt, ende die den adem in leeninge ontfangen heeft, die heeft’se bereydt: want geen mensche en kan eenen Godt maken die hem gelijck zy.

17

Maer sterffelijck zijnde maeckt hy eenen dooden, met [sijne] onrechtveerdige handen: want hy beter is, dan ’t gene hy als Godt eert, dewijle hy leven heeft, maer sy en hadden ’t noyt.

18

Ende eeren oock de dieren die de aller viandichste zijn: want verstandeloose by andere vergeleecken zijn noch erger.

19

Noch en zijn niet schoon om so zeer begeert te worden, in’t aensien der [andere] dieren: maer sy zijn den lof Godts, ende sijnen zegen ontvloden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken